Als kleuter zat ik op turnen, want ik was heel lenig en mijn vader was ooit kampioen van Maassluis. Toch constateerde de turnleraar al snel dat ik geen aanleg had. Ik viel voortdurend uit de ringen. Dus ik ging eraf en dat vond ik helemaal niet erg.
Maar toen ik op de lagere school zat bleek er op het plein voor de school, het Balboaplein, een korfbalveld waar de korfbalvereniging ROHDA speelde. Dus ging ik korfballen. Omdat het een gemengde sport is wordt het door velen beschouwd als een sport voor mietjes, maar dat is onterecht. Het is moeilijk en zwaar genoeg, zeker voor de meisjes. Het veld wordt in drie vakken verdeeld, een aanvalsvak en twee overbodige vakken, waarin de spelers feitelijk niet mee doen. Wordt er gescoord, d.w.z. knikkert iemand in het aanval-vak de bal door de korf, dan wordt de bal via het middenvak naar het laatste vak gespeeld, het aanval-vak van de tegenpartij.
Korfballen is een wintersport en omdat je meestal niets te doen had, stond je bijna de hele speeltijd te blauwbekken van de kou. Erger nog was eigenlijk dat het veld van ROHDA geen grasveld was, maar harde grond bedekt met kleine kiezelsteentjes. Omdat je natuurlijk regelmatig viel, zaten na afloop van de wedstrijd je knieën vol met kleine steentjes, die er door mijn moeder met een pincet uitgepulkt moesten worden. Daarna knieën goed schoonmaken en jodium erop. Dat prikte gigantisch en je mocht niet aan de korstjes peuteren.
Ik vond er niet veel aan, aan dat korfballen. Je moest te veel lijden. En mijn moeder kreeg er ook genoeg van elke zaterdagmiddag EHBO te moeten verrichten. Waar deden we het voor? Korfballen was niet eens een Olympische Sport. Dus toen ik vroeg of ik eraf mocht, was dat geen probleem. Tenslotte had ik de Zondagsschool nog.
----------
De illustratie is van de auteur
|