archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Mijn opa in Purmerend (1) Julius Pasgeld

1816BS OpaMijn opa Tjitse (1886-1966) was bode in het gemeentehuis van Purmerend aan de Kaasmarkt. Daar woonde hij met zijn hele gezin. Op de eerste verdieping. Met zijn vrouw, Antje Martens (1882-1945), met zijn zoon Tjerk (1913-1984, mijn vader dus) en zijn twee dochters Zus en Bob.

Maar toen kende ik hem nog niet. Dat gebeurde pas toen opa verhuisde naar de Vooruitstraat 2. Dat was een huis, dat hij als bestuurslid van woningbouwvereniging ‘Vooruit’ mee had helpen bouwen. De eerste keer dat ik daar kwam was in 1948. Ik was vijf. Oma Antje was inmiddels overleden en opa was hertrouwd met Maartje de Bruin. Ik herinner me nog goed het uitzicht vanuit hun huis op het Noord-Hollands kanaal en het nabij gelegen overdekte busstation.

Opa getroostte zich, toen ik klein was, geen enkele moeite om zich als gezellige opa te gedragen. En toen ik wat groter was, al helemaal niet meer. Als hij zich al eens met geveinsde interesse tot mij wendde was dat meer omdat hij zich daartoe aangezet voelde door oma Maartje. Want die vond het, om de een of andere duistere reden, van belang dat haar man af en toe wat zei tegen zijn kleinzoon. En dan zei opa iets van ‘Toedeloe’ toen ik klein was. Of ‘Hoe gaat het nou, kerel’, toen ik wat groter was. En daarmee hadden we het contact wel zo’n beetje gehad. Niet dat ik dat erg vond. Integendeel. Juist die afstand maakte, dat ik hem geweldig interessant vond en dat ik van hem hield.

Vissen
Opa Tjitse bezat een klein zeilbootje waar hij mee kon varen op het Noord-Hollands kanaal. Maar meestal lag hij met dat bootje in het riet om te vissen. Want hij was een echte visser. Met tegenzin moest ik steeds kijken naar de tientallen kleine littekens op zijn handen vanwege de vishaakjes die daar per ongeluk in terecht waren gekomen. Nooit mocht ik mee vissen. Totdat het, na langdurige bemiddeling van mijn moeder en van oma Maartje, er toch nog eens van kwam. Ik was negen en opa nam dus voetstoots aan, dat ik alles wist van zeilen en vissen. Maar toen we in zijn bootje zaten, had hij al na tien minuten door dat ik er niks van kon. Dus verzorgde hij verder in z’n eentje zwijgend het alsmaar overstag gaan in het kanaal.
Een ware leermeester

In het vooronder
Op een mooie, stille plek legde opa het bootje in het riet, zonder zelfs maar van me te verwachten dat ik assisteerde. En zonder daarbij zijn minachting te verhullen. Zwijgend legde opa acht enorme hengels uit. Hij wees naar vier daarvan en zei: ‘Van jou. Opletten!’. En dat was het enige, dat hij me in de daaropvolgende drie uur zou zeggen. En toen ineens: Beet! Aan een van mijn hengels nog wel. Niet alleen de snoek die eraan zat, maar ook opa liet alle reserves varen en, het moet gezegd, opa ontpopte zich als een ware leermeester en liet mij, begeleid door zijn beknopte aanwijzingen de snoek binnen halen. ‘Lijn ophalen. Laten vieren. Ophalen. Maak hem maar moe’, zei opa.
Toen ik de snoek uiteindelijk boven water trok, pakte opa een vangnet aan een stok, schoof die onder de snoek en haalde hem boven.
Levend en wel werd hij in het piepkleine voorondertje van het bootje gesmeten dat van de buitenlucht werd afgesloten door een houten luikje. Opa gebaarde dat ik op dat luikje moest gaan zitten. Waarom werd me pas duidelijk toen de snoek met zijn hele vissenlijf tegen de onderkant van dat luikje ging bonzen om te ontsnappen. Na een kwartier werd het stil onder me. Na nog eens een kwartier was opa aan het knikkebollen in de late middagzon.
De roerdompen hadden zich verstopt. Voor het eerst in mijn leven wist ik, dat ik voortaan niet meer zonder stilte kon.

Over 14 dagen deel 2 (laatste deel) van ‘Mijn opa in Purmerend’.

-------
Het plaatje is van Linda Hulshof
Meer informatie: lindahulshof71@gmail.com 

© 2021 Julius Pasgeld meer Julius Pasgeld - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Mijn opa in Purmerend (1) Julius Pasgeld
1816BS OpaMijn opa Tjitse (1886-1966) was bode in het gemeentehuis van Purmerend aan de Kaasmarkt. Daar woonde hij met zijn hele gezin. Op de eerste verdieping. Met zijn vrouw, Antje Martens (1882-1945), met zijn zoon Tjerk (1913-1984, mijn vader dus) en zijn twee dochters Zus en Bob.

Maar toen kende ik hem nog niet. Dat gebeurde pas toen opa verhuisde naar de Vooruitstraat 2. Dat was een huis, dat hij als bestuurslid van woningbouwvereniging ‘Vooruit’ mee had helpen bouwen. De eerste keer dat ik daar kwam was in 1948. Ik was vijf. Oma Antje was inmiddels overleden en opa was hertrouwd met Maartje de Bruin. Ik herinner me nog goed het uitzicht vanuit hun huis op het Noord-Hollands kanaal en het nabij gelegen overdekte busstation.

Opa getroostte zich, toen ik klein was, geen enkele moeite om zich als gezellige opa te gedragen. En toen ik wat groter was, al helemaal niet meer. Als hij zich al eens met geveinsde interesse tot mij wendde was dat meer omdat hij zich daartoe aangezet voelde door oma Maartje. Want die vond het, om de een of andere duistere reden, van belang dat haar man af en toe wat zei tegen zijn kleinzoon. En dan zei opa iets van ‘Toedeloe’ toen ik klein was. Of ‘Hoe gaat het nou, kerel’, toen ik wat groter was. En daarmee hadden we het contact wel zo’n beetje gehad. Niet dat ik dat erg vond. Integendeel. Juist die afstand maakte, dat ik hem geweldig interessant vond en dat ik van hem hield.

Vissen
Opa Tjitse bezat een klein zeilbootje waar hij mee kon varen op het Noord-Hollands kanaal. Maar meestal lag hij met dat bootje in het riet om te vissen. Want hij was een echte visser. Met tegenzin moest ik steeds kijken naar de tientallen kleine littekens op zijn handen vanwege de vishaakjes die daar per ongeluk in terecht waren gekomen. Nooit mocht ik mee vissen. Totdat het, na langdurige bemiddeling van mijn moeder en van oma Maartje, er toch nog eens van kwam. Ik was negen en opa nam dus voetstoots aan, dat ik alles wist van zeilen en vissen. Maar toen we in zijn bootje zaten, had hij al na tien minuten door dat ik er niks van kon. Dus verzorgde hij verder in z’n eentje zwijgend het alsmaar overstag gaan in het kanaal.
Een ware leermeester

In het vooronder
Op een mooie, stille plek legde opa het bootje in het riet, zonder zelfs maar van me te verwachten dat ik assisteerde. En zonder daarbij zijn minachting te verhullen. Zwijgend legde opa acht enorme hengels uit. Hij wees naar vier daarvan en zei: ‘Van jou. Opletten!’. En dat was het enige, dat hij me in de daaropvolgende drie uur zou zeggen. En toen ineens: Beet! Aan een van mijn hengels nog wel. Niet alleen de snoek die eraan zat, maar ook opa liet alle reserves varen en, het moet gezegd, opa ontpopte zich als een ware leermeester en liet mij, begeleid door zijn beknopte aanwijzingen de snoek binnen halen. ‘Lijn ophalen. Laten vieren. Ophalen. Maak hem maar moe’, zei opa.
Toen ik de snoek uiteindelijk boven water trok, pakte opa een vangnet aan een stok, schoof die onder de snoek en haalde hem boven.
Levend en wel werd hij in het piepkleine voorondertje van het bootje gesmeten dat van de buitenlucht werd afgesloten door een houten luikje. Opa gebaarde dat ik op dat luikje moest gaan zitten. Waarom werd me pas duidelijk toen de snoek met zijn hele vissenlijf tegen de onderkant van dat luikje ging bonzen om te ontsnappen. Na een kwartier werd het stil onder me. Na nog eens een kwartier was opa aan het knikkebollen in de late middagzon.
De roerdompen hadden zich verstopt. Voor het eerst in mijn leven wist ik, dat ik voortaan niet meer zonder stilte kon.

Over 14 dagen deel 2 (laatste deel) van ‘Mijn opa in Purmerend’.

-------
Het plaatje is van Linda Hulshof
Meer informatie: lindahulshof71@gmail.com 
© 2021 Julius Pasgeld
powered by CJ2