archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Brief uit ... delen printen terug
De regen in Frankrijk Willem Minderhout

0317BS BriefWM
Ik zit momenteel uit te druipen in het Hôtel de Paris in Ault. Ault Onival is een suffig oud stadje aan de Picardische kust, ingeklemd tussen de krijtrotsen. Het ‘strand’ bestaat hier uit een uitgestrekt rotsachtig gebied, waar je bij eb – en bij goed weer – naar hartelust op schaaldierenjacht kunt gaan. We hebben even een poging gewaagd, maar de striemende regen joeg ons terug het stadje in. We zochten naar een mogelijkheid om dan maar in een restaurantje ‘fruits de mer’ te gaan eten, maar verder dan mossels met friet gaat het aanbod hier niet. Vreemd. In plaatsjes als Le Crotoy en Le Tréport wordt je er mee doodgegooid. Blijkbaar loont het hier de moeite niet om iets op de kaart te zetten dat je zo van het strand kunt plukken. Er groeit overal zeekraal en de wulken (bulots) zijn hier heerlijk. In stilte noem ik mijzelf tegenwoordig ‘Monsieur Bulot’.

We hebben het weer goed gepland. Na een maand van extreme hitte gaan wij uitgerekend kamperen als het overal giet. In ieder geval geeft dat wel de mogelijkheid om uitgebreid te lezen en voor te lezen. Bij het voorlezen overkwam me weer iets merkwaardigs. Soms lees ik toevallig iets over een plek waar ik me juist op dat moment bevind. Het meest frappante voorbeeld overkwam me tijdens een reis door de VS met het gastgezin waar mijn broer een jaar had doorgebracht. Ik las de autobiografie van een Sioux Indiaan, Lame Deer, Seeker of Visions, die ik ergens onderweg gekocht had. Op een gegeven moment las ik een beschrijving van een plaats waar voor de toeristen een paar levensgrote betonnen dinosauriërs waren neergezet. Toen ik opkeek van mijn boek zag ik ineens een levensgrote brontosaurus, of zoiets, langs de weg staan. De naam van de plaats klopte precies.

Dit voorjaar overkwam me iets vergelijkbaars. We verbleven tijdens de pinksterdagen in Vaals. Ik las mijn zoontje voor uit Alleen op de Wereld. We waren net beland in het hoofdstuk waar Remy opgesloten zit in een kolenmijn. Vrijwel tegelijkertijd vertrok de Giro d’Italia vanuit een plaatsje in Wallonië om een mijnramp, waarbij vooral Italiaanse mijnwerkers waren omgekomen, te gedenken, bezochten we het mijnmuseum in Valkenburg en vond er ergens – Polen, China? – een mijnramp plaats. Gelukkig kwam Remy met de schrik vrij.

Deze keer las ik Geef me de Ruimte voor, van Thea Beckman. Ik had het willekeurig uit de kast van mijn dochter geplukt. Het is het eerste deel van een trilogie over de Honderdjarige Oorlog en beschrijft, vrijwel in het begin, de slag bij Crécy. Crécy is hier niet ver vandaan. We waren er al eens geweest, maar toen lukte het me niet om mijn kinderen te interesseren. Nu wilde mijn zoon die plek graag bezoeken. Door de slagregens reden we door het bos van Crécy, waar in het boek de Vlaamse heldin Marije haar latere man Gaston de Fleur van de dood redde. Bij het slagveld aangekomen brak de zon gelukkig even door. Er staat een uitkijktoren en de plaats waar de Engelse en Franse troepen zich indertijd bevonden staat op een kaart ingetekend. Hier had de fine fleur van de Franse adel op 26 augustus 1346 het Engelse expeditielegertje van Edward III ingesloten op een heuveltop. De Engelsen waren in feite kansloos. Als de Fransen ze rustig hadden laten zitten, waren ze van honger en ellende vanzelf tot overgave gedwongen geweest. Het Franse ridderwoordenboek kende echter het begrip ‘rustig afwachten’ niet. In volle galop bestormden de ridders de heuvel, die ook toen modderig van de regen moet zijn geweest, waar ze werden afgeslacht door de met bogen en de eerste donderbussen uitgeruste Engelse infanterie.

Ook Amiens figureert in het boek. Eén van de hoofdpersonen, Matthis, ontvlucht de stad tijdens een pestepidemie. Het kostte dit keer dus ook wat minder moeite om de kinderen tot een bezoek aan de kathedraal te verlokken. De vorige keer dat we hier waren stond hij van top tot teen in de steigers, maar nu is hij ‘in al zijn luister’ hersteld. Samen met zoonlief zocht ik naar de beelden van ‘de lieve’ en ‘de strenge Maria’, die Beckman in haar boek beschrijft. We denken dat we ze gevonden hebben.

Voor liefhebbers van de krijgsgeschiedenis is Picardië buitengewoon interessant, want er is hier wat afgevochten aan de oevers van de Somme. Wij hebben al die oorlogsmusea links laten liggen, maar we hebben wel de kathedraal van Abbeville bezocht. Die kathedraal figureert in een klein oorlogsdrama uit de familie. Mijn grootouders waren aan het begin van de oorlog met de fiets, de twee zoons achterop, uit België naar Frankrijk gevlucht in de ijdele hoop buiten het bereik van de Duitsers te blijven. In Abbeville kwamen ze in een bombardement terecht. Mijn vader vluchtte in paniek weg en verdwaalde. Een Fransman heeft hem opgevangen en naar de kathedraal gebracht, omdat hem dat blijkbaar een voor de hand liggend ontmoetingspunt leek. Dat bleek te kloppen, want vrijwel tegelijkertijd met mijn vader arriveerde mijn zoekende grootvader bij de kathedraal. Foto’s in de kathedraal laten zien dat die indertijd vrijwel helemaal in puin was geschoten. Toch nog eens aan mijn vader vragen of hij vóór of na het bombardement van de kathedraal voor de deur stond.

In Amiens vond ik – na lang zoeken – een boekje van Robert Desnos. Het is een studieuitgave van Gallimard, Corps et Biens (Man en Muis) geheten. Prachtig! Ik ben als een kind zo blij en weet nu ook dat je zijn achternaam uitspreekt als Deznoz en niet als Dehnoo, zoals ik dacht. Het is uitgebreid voorzien van commentaar en achtergrondinformatie, maar er staat niets in over Le Dernier Poème. Er staat wel iets vreemds in een toegevoegd schema met biografische détails: 1928 – Voyage émerveillé a Cuba. Over deze wonderbaarlijke reis wordt verder in het boekje met geen letter gerept.

Het viel me op omdat ik tegelijkertijd Amin Maalouf’s boek Origines aan het lezen ben. Ook dit gaat over een wonderbaarlijke reis naar Cuba. Zijn Libanese grootvader bracht er ooit een met raadsels omhuld bezoek aan diens broer. Maalouf reconstrueert aan de hand van dit gegeven de geschiedenis van zijn familie. Fascinerend, maar ik heb het nog lang niet uit. Ik heb bij de supermarkt - O gezegende Fransen die voor een prikkie de beste boeken bij de supermarkt kunnen kopen! – wel alvast alle Maaloufs die ik nog niet had gekocht, inclusief Léon l’Africain, dat ik ooit heb uitgeleend maar nooit heb teruggekregen.

Cuba en Libanon: dan zijn we meteen weer bij de actualiteit. De kranten staan er hier vol van en mijn favoriete tijdschrift – Charly Hebdo – trekt weer alle registers open. Bij een tekening van het ziekbed van Castro staat een verrukte mensenmassa getekend die zwaar onder de indruk is van een toespraak van tweeëndertig uur van Castro’s ECG: ‘Tut, tut, tut,…’. Charly moet overigens terecht staan omdat het ‘de Deense Cartoons’ heeft afgedrukt, aangevuld met een tekening van Cabu (nee, niet Cuba) die de profeet afbeeldt met de tekst: C’est dur d’être aimé par des cons. (Het valt niet mee om door idioten vereerd te worden.) Volgens hoofdredacteur Philippe Val staat de Franse vrijheid van meningsuiting op het spel. Dat lijkt me niet overdreven. Charly ontleent zijn bestaansrecht aan het ongenadig belachelijk maken van alles en iedereen, van links tot rechts. Waarom zouden extremistische moslims daar ineens van gespaard moeten blijven?

Maalouf heeft daar trouwens een prachtig boekje over geschreven. In Identitées meurtrieres geeft hij een indrukwekkende verhandeling over de botsing der identiteiten en hoe daar mee om te gaan. Het ligt, als het een beetje meezit, nog bij De Slegte in een Nederlandse vertaling (Moorddadige Identiteiten). Ik vind het zo’n boek dat iedere middelbare scholier gelezen zou moeten hebben. Maalouf is overigens wel Libanees, maar geen moslim. Hij stamt af van Libanese ‘Melkieten’ Die gemeenschap is onderdeel van de Rooms Katholieke kerk, maar de priesters mogen er wel trouwen.

De geschiedenis van Libanon heeft overigens wel wat van die van Picardië: de ene oorlog na de andere. In Libanon vluchtten ze in tijd van oorlog de bergen in. Echte bergen heb je hier niet. De Picardiërs vluchtten vroeger ondergronds in, in het zandsteen uitgegraven grotten. Je kunt hier een volledige onderaardse stad bezoeken. Misschien doen we dat nog wel als het weer zo slecht blijft. (Wat een luxe toch: wij hoeven alleen voor regendruppels te schuilen.)

Het is bijna zeven uur en in Hôtel de Paris gaat de keuken open. We zaten hier eerst alleen, maar nu komen er ook wat hotelgasten en andere verregende dagjesmensen binnen druppelen. Laat de naam van het hotel de lezer niet voor de gek houden: het is hier alles behalve een vier sterren aangelegenheid, maar het ziet er netjes uit. Ik heb een gratin des fruits de mer besteld. Dat komt nog het meest in de buurt van wat ik zou willen eten, denk ik. Ik ben benieuwd.
 
 
*********************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Katharina Kouwenhoven, Evelien Polter, Hans Meijer, Ruurd Kunnen, Beer
Meijer, Carlo van Praag, J.Bakker en Frits Hoorweg.


© 2006 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Brief uit ..." -
Beschouwingen > Brief uit ...
De regen in Frankrijk Willem Minderhout
0317BS BriefWM
Ik zit momenteel uit te druipen in het Hôtel de Paris in Ault. Ault Onival is een suffig oud stadje aan de Picardische kust, ingeklemd tussen de krijtrotsen. Het ‘strand’ bestaat hier uit een uitgestrekt rotsachtig gebied, waar je bij eb – en bij goed weer – naar hartelust op schaaldierenjacht kunt gaan. We hebben even een poging gewaagd, maar de striemende regen joeg ons terug het stadje in. We zochten naar een mogelijkheid om dan maar in een restaurantje ‘fruits de mer’ te gaan eten, maar verder dan mossels met friet gaat het aanbod hier niet. Vreemd. In plaatsjes als Le Crotoy en Le Tréport wordt je er mee doodgegooid. Blijkbaar loont het hier de moeite niet om iets op de kaart te zetten dat je zo van het strand kunt plukken. Er groeit overal zeekraal en de wulken (bulots) zijn hier heerlijk. In stilte noem ik mijzelf tegenwoordig ‘Monsieur Bulot’.

We hebben het weer goed gepland. Na een maand van extreme hitte gaan wij uitgerekend kamperen als het overal giet. In ieder geval geeft dat wel de mogelijkheid om uitgebreid te lezen en voor te lezen. Bij het voorlezen overkwam me weer iets merkwaardigs. Soms lees ik toevallig iets over een plek waar ik me juist op dat moment bevind. Het meest frappante voorbeeld overkwam me tijdens een reis door de VS met het gastgezin waar mijn broer een jaar had doorgebracht. Ik las de autobiografie van een Sioux Indiaan, Lame Deer, Seeker of Visions, die ik ergens onderweg gekocht had. Op een gegeven moment las ik een beschrijving van een plaats waar voor de toeristen een paar levensgrote betonnen dinosauriërs waren neergezet. Toen ik opkeek van mijn boek zag ik ineens een levensgrote brontosaurus, of zoiets, langs de weg staan. De naam van de plaats klopte precies.

Dit voorjaar overkwam me iets vergelijkbaars. We verbleven tijdens de pinksterdagen in Vaals. Ik las mijn zoontje voor uit Alleen op de Wereld. We waren net beland in het hoofdstuk waar Remy opgesloten zit in een kolenmijn. Vrijwel tegelijkertijd vertrok de Giro d’Italia vanuit een plaatsje in Wallonië om een mijnramp, waarbij vooral Italiaanse mijnwerkers waren omgekomen, te gedenken, bezochten we het mijnmuseum in Valkenburg en vond er ergens – Polen, China? – een mijnramp plaats. Gelukkig kwam Remy met de schrik vrij.

Deze keer las ik Geef me de Ruimte voor, van Thea Beckman. Ik had het willekeurig uit de kast van mijn dochter geplukt. Het is het eerste deel van een trilogie over de Honderdjarige Oorlog en beschrijft, vrijwel in het begin, de slag bij Crécy. Crécy is hier niet ver vandaan. We waren er al eens geweest, maar toen lukte het me niet om mijn kinderen te interesseren. Nu wilde mijn zoon die plek graag bezoeken. Door de slagregens reden we door het bos van Crécy, waar in het boek de Vlaamse heldin Marije haar latere man Gaston de Fleur van de dood redde. Bij het slagveld aangekomen brak de zon gelukkig even door. Er staat een uitkijktoren en de plaats waar de Engelse en Franse troepen zich indertijd bevonden staat op een kaart ingetekend. Hier had de fine fleur van de Franse adel op 26 augustus 1346 het Engelse expeditielegertje van Edward III ingesloten op een heuveltop. De Engelsen waren in feite kansloos. Als de Fransen ze rustig hadden laten zitten, waren ze van honger en ellende vanzelf tot overgave gedwongen geweest. Het Franse ridderwoordenboek kende echter het begrip ‘rustig afwachten’ niet. In volle galop bestormden de ridders de heuvel, die ook toen modderig van de regen moet zijn geweest, waar ze werden afgeslacht door de met bogen en de eerste donderbussen uitgeruste Engelse infanterie.

Ook Amiens figureert in het boek. Eén van de hoofdpersonen, Matthis, ontvlucht de stad tijdens een pestepidemie. Het kostte dit keer dus ook wat minder moeite om de kinderen tot een bezoek aan de kathedraal te verlokken. De vorige keer dat we hier waren stond hij van top tot teen in de steigers, maar nu is hij ‘in al zijn luister’ hersteld. Samen met zoonlief zocht ik naar de beelden van ‘de lieve’ en ‘de strenge Maria’, die Beckman in haar boek beschrijft. We denken dat we ze gevonden hebben.

Voor liefhebbers van de krijgsgeschiedenis is Picardië buitengewoon interessant, want er is hier wat afgevochten aan de oevers van de Somme. Wij hebben al die oorlogsmusea links laten liggen, maar we hebben wel de kathedraal van Abbeville bezocht. Die kathedraal figureert in een klein oorlogsdrama uit de familie. Mijn grootouders waren aan het begin van de oorlog met de fiets, de twee zoons achterop, uit België naar Frankrijk gevlucht in de ijdele hoop buiten het bereik van de Duitsers te blijven. In Abbeville kwamen ze in een bombardement terecht. Mijn vader vluchtte in paniek weg en verdwaalde. Een Fransman heeft hem opgevangen en naar de kathedraal gebracht, omdat hem dat blijkbaar een voor de hand liggend ontmoetingspunt leek. Dat bleek te kloppen, want vrijwel tegelijkertijd met mijn vader arriveerde mijn zoekende grootvader bij de kathedraal. Foto’s in de kathedraal laten zien dat die indertijd vrijwel helemaal in puin was geschoten. Toch nog eens aan mijn vader vragen of hij vóór of na het bombardement van de kathedraal voor de deur stond.

In Amiens vond ik – na lang zoeken – een boekje van Robert Desnos. Het is een studieuitgave van Gallimard, Corps et Biens (Man en Muis) geheten. Prachtig! Ik ben als een kind zo blij en weet nu ook dat je zijn achternaam uitspreekt als Deznoz en niet als Dehnoo, zoals ik dacht. Het is uitgebreid voorzien van commentaar en achtergrondinformatie, maar er staat niets in over Le Dernier Poème. Er staat wel iets vreemds in een toegevoegd schema met biografische détails: 1928 – Voyage émerveillé a Cuba. Over deze wonderbaarlijke reis wordt verder in het boekje met geen letter gerept.

Het viel me op omdat ik tegelijkertijd Amin Maalouf’s boek Origines aan het lezen ben. Ook dit gaat over een wonderbaarlijke reis naar Cuba. Zijn Libanese grootvader bracht er ooit een met raadsels omhuld bezoek aan diens broer. Maalouf reconstrueert aan de hand van dit gegeven de geschiedenis van zijn familie. Fascinerend, maar ik heb het nog lang niet uit. Ik heb bij de supermarkt - O gezegende Fransen die voor een prikkie de beste boeken bij de supermarkt kunnen kopen! – wel alvast alle Maaloufs die ik nog niet had gekocht, inclusief Léon l’Africain, dat ik ooit heb uitgeleend maar nooit heb teruggekregen.

Cuba en Libanon: dan zijn we meteen weer bij de actualiteit. De kranten staan er hier vol van en mijn favoriete tijdschrift – Charly Hebdo – trekt weer alle registers open. Bij een tekening van het ziekbed van Castro staat een verrukte mensenmassa getekend die zwaar onder de indruk is van een toespraak van tweeëndertig uur van Castro’s ECG: ‘Tut, tut, tut,…’. Charly moet overigens terecht staan omdat het ‘de Deense Cartoons’ heeft afgedrukt, aangevuld met een tekening van Cabu (nee, niet Cuba) die de profeet afbeeldt met de tekst: C’est dur d’être aimé par des cons. (Het valt niet mee om door idioten vereerd te worden.) Volgens hoofdredacteur Philippe Val staat de Franse vrijheid van meningsuiting op het spel. Dat lijkt me niet overdreven. Charly ontleent zijn bestaansrecht aan het ongenadig belachelijk maken van alles en iedereen, van links tot rechts. Waarom zouden extremistische moslims daar ineens van gespaard moeten blijven?

Maalouf heeft daar trouwens een prachtig boekje over geschreven. In Identitées meurtrieres geeft hij een indrukwekkende verhandeling over de botsing der identiteiten en hoe daar mee om te gaan. Het ligt, als het een beetje meezit, nog bij De Slegte in een Nederlandse vertaling (Moorddadige Identiteiten). Ik vind het zo’n boek dat iedere middelbare scholier gelezen zou moeten hebben. Maalouf is overigens wel Libanees, maar geen moslim. Hij stamt af van Libanese ‘Melkieten’ Die gemeenschap is onderdeel van de Rooms Katholieke kerk, maar de priesters mogen er wel trouwen.

De geschiedenis van Libanon heeft overigens wel wat van die van Picardië: de ene oorlog na de andere. In Libanon vluchtten ze in tijd van oorlog de bergen in. Echte bergen heb je hier niet. De Picardiërs vluchtten vroeger ondergronds in, in het zandsteen uitgegraven grotten. Je kunt hier een volledige onderaardse stad bezoeken. Misschien doen we dat nog wel als het weer zo slecht blijft. (Wat een luxe toch: wij hoeven alleen voor regendruppels te schuilen.)

Het is bijna zeven uur en in Hôtel de Paris gaat de keuken open. We zaten hier eerst alleen, maar nu komen er ook wat hotelgasten en andere verregende dagjesmensen binnen druppelen. Laat de naam van het hotel de lezer niet voor de gek houden: het is hier alles behalve een vier sterren aangelegenheid, maar het ziet er netjes uit. Ik heb een gratin des fruits de mer besteld. Dat komt nog het meest in de buurt van wat ik zou willen eten, denk ik. Ik ben benieuwd.
 
 
*********************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk gemaakt door donaties van:
Katharina Kouwenhoven, Evelien Polter, Hans Meijer, Ruurd Kunnen, Beer
Meijer, Carlo van Praag, J.Bakker en Frits Hoorweg.
© 2006 Willem Minderhout
powered by CJ2