archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Brief uit ... delen printen terug
Een dagje Auschwitz Willem Minderhout

1318BS AuschwitzOnze vakantiereis voerde ons langs Krakau. ‘Dat is niet ver van Auschwitz’, schoot het door me heen. ‘Moeten we daar niet heen?’ S. voelde er niet voor. ‘Ik weet nu al dat ik er nog nachtenlang nachtmerries van zal hebben. Ik word al eng van de foto’s op de website.’

Ik was ergens wel blij met haar protest. Ik wilde ook niet. Je bent toch niet op vakantie om je humeur te verpesten, of zoiets. Maar toch …  Ik moest aan Lot Walkate denken. Zij was de drijvende kracht achter het Haagse ‘Chili Comité’ in de dagen van Pinochet. Ik was dol op die vrouw. Op haar arm stond een nummer getatoeëerd. Ze had Auschwitz overleefd. Ik sprak altijd over van alles en nog wat met haar, maar niet over haar kampervaringen. Ik durfde dat onderwerp niet aan te roeren. Toen ze overleed waren we elkaar een beetje uit het oog verloren. Ik heb haar begrafenis gemist. Moest ik niet voor Lot naar Auschwitz? Ik wist niet eens zeker of ze in het ‘Stammlager’, of in Birkenau gezeten had.

Ik uitte mijn twijfels over wel of niet gaan op Facebook. Het leverde een levendige discussie op. Het inspireerde Suna Floret zelfs tot een column in het Algemeen Dagblad. De column klopt niet helemaal: ik ben wel gegaan.
De twijfel bleef tot het laatste moment. Die twijfel werd zelfs heviger toen ik overal in Krakau advertenties zag staan bij reisorganisatietjes die je een dagje uit in Auschwitz aanbevelen naast de mogelijkheid om de zoutmijn van Wieliczka te bezoeken. Ik kreeg de indruk dat Auschwitz verworden was tot één van die ‘martelmusea’ die tegenwoordig in iedere grote stad met een historische kern opduiken. Lekker griezelen voor het hele gezin.

Maar hoe doe je dat dan wel, Auschwitz bezoeken? Short en slippers leken mij, ondanks de hitte, niet gepast. Redelijk netjes gekleed reed ik erheen. Het was minder dichtbij dan ik gedacht had. Toen ik de plaats van bestemming had bereikt bleek het parkeerterrein al redelijk vol te staan. Aan de andere kant van de weg ontwaarde ik het kamp. En nu? De logistiek was niet bepaald helder. Ergens stond een kiosk met het woord ‘Info’ en een lange rij wachtende mensen, dus daar zou ik wel moeten zijn. ‘Die Duitsers hadden de logistiek indertijd beter geregeld’, dacht ik opeens. Ik vraag me nog steeds af of ik me voor die gedachte zou moeten schamen.

In de rij stond de gebruikelijke mix van dagjesmensen in vrijetijdskleding. Er werd niet gelachen, maar erg bedrukt was de stemming nu ook weer niet. ‘Moet ik nu mijn begrafenisgezicht opzetten?’, vroeg ik mij af. ‘Wat voor houding is hier gepast?’
Na lang wachten was ik eindelijk aan de beurt. ‘What language’, vroeg men mij. Ik had geen zin om langer te wachten, dus ik zei: ‘The first available’. Dat bleek Pools te zijn, een taal waarin ik mij, ondanks regelmatige bestudering van een ‘Wat en Hoe’-boekje, niet bepaald thuis voel. Voor de vorm pakte ik een apparaatje met oortelefoon waardoor de gids me zou kunnen toespreken.

Ik volgde mijn groep door de poort met de beruchte ‘Arbeit macht frei’-tekst en deed net of ik Pools verstond. Gelukkig ontdekte ik snel een Engelstalige gids. Omdat mijn gehoorapparaat niet op hem was afgesteld moest ik dicht bij hem blijven om iets van de explicatie te kunnen volgen, maar dat was niet zo’n probleem.
Het was een aardige man, die uitstekend Engels sprak. Hij zei dat hij die ochtend de dochter van de beste vriendin van Anne Frank had rondgeleid. De dochter van Miep Gies? Hij vertelde ons over de Poolse en Russische gevangenen die het kamp hadden ingericht. Op deze groep werden ook de eerste experimenten uitgevoerd om te kijken of Zyklon-B wel goed werkte. Ik voelde mijn maag krimpen. Hier was het dus allemaal gebeurd. Anus Mundi. De vrouwenbarak, Blok 10, waar Josef Mengele zijn experimenten deed. De strafbarak met de onmogelijk kleine cellen. De executiemuur. Het prikkeldraad.

In de barak waar onder meer het afgeschoren haar van de slachtoffers ligt staat een bordje ‘niet fotograferen’. Onze gids herhaalt deze boodschap, maar dat voorkomt niet dat een groepsgenoot blijft doorfilmen. Ik zeg er wat van, maar krijg geen reactie. De man filmt onverstoorbaar door.
Via de appelplaats lopen we naar de gaskamer. Hij vertelt hoe de mensen op elkaar klommen in de hoop nog wat zuurstof te kunnen bemachtigen. Ik kijk naar de gaten in het plafond waardoor de blikjes Zyklon B naar binnen werden gegooid en huiver.

Achter de gaskamer is het crematorium. De gids vertelt dat de ovens te weinig capaciteit hadden om de slachtoffers te cremeren en dat er brandstapels werden gemaakt. Onze gids zegt dat dit overigens maar een klein gaskamertje is. Voor het echte werk moeten we in Birkenau zijn. Je mag hier wel fotograferen, maar ik denk er niet over.
Ik zie nu groen en geel van ellende. Voor Birkenau kan ik de moed niet meer opbrengen. Als laatste laat onze gids een galg zien. Het is de galg waaraan kampcommandant Rudolf Höß is opgehangen na zijn veroordeling in Neurenberg en Warschau. Op een of andere manier brengt de gedachte dat Höß hier bungelde enige opluchting, al is het verre van ‘eind goed, al goed’.

Terug buiten de kampmuren sla ik het restaurant maar over. Ik wil weg.
Heb ik nu mijn ‘morele plicht’ gedaan? Ik weet het niet. Ik was toch al niet van plan om genocide te plegen. En die andere mensen? Wat ging er in hen om? Wat dacht die man toen hij die stapels vrouwenhaar fotografeerde?
Het is lang geleden. ‘Nie wieder Krieg’, zou de boodschap moeten zijn. Die boodschap is nog niet erg effectief geweest. ‘Voorwaarts en niet vergeten’, of zoiets.

Op de terugweg zie ik een reclamebord voor de lokale voetbalclub Oswiecim. Oswiecim (met een streepje op de s en een staartje aan de e) is gewoon een Pools stadje, waar gewone mensen wonen, die gewoon voetballen. Misschien is die eeuwige terugkeer van het gewone leven uiteindelijk de grootste overwinning op de barbarij.

Suna Floret, ‘Het Kwaad’, AD 10-8-'16

---------
De foto is van Willem zelf


© 2016 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Brief uit ..." -
Beschouwingen > Brief uit ...
Een dagje Auschwitz Willem Minderhout
1318BS AuschwitzOnze vakantiereis voerde ons langs Krakau. ‘Dat is niet ver van Auschwitz’, schoot het door me heen. ‘Moeten we daar niet heen?’ S. voelde er niet voor. ‘Ik weet nu al dat ik er nog nachtenlang nachtmerries van zal hebben. Ik word al eng van de foto’s op de website.’

Ik was ergens wel blij met haar protest. Ik wilde ook niet. Je bent toch niet op vakantie om je humeur te verpesten, of zoiets. Maar toch …  Ik moest aan Lot Walkate denken. Zij was de drijvende kracht achter het Haagse ‘Chili Comité’ in de dagen van Pinochet. Ik was dol op die vrouw. Op haar arm stond een nummer getatoeëerd. Ze had Auschwitz overleefd. Ik sprak altijd over van alles en nog wat met haar, maar niet over haar kampervaringen. Ik durfde dat onderwerp niet aan te roeren. Toen ze overleed waren we elkaar een beetje uit het oog verloren. Ik heb haar begrafenis gemist. Moest ik niet voor Lot naar Auschwitz? Ik wist niet eens zeker of ze in het ‘Stammlager’, of in Birkenau gezeten had.

Ik uitte mijn twijfels over wel of niet gaan op Facebook. Het leverde een levendige discussie op. Het inspireerde Suna Floret zelfs tot een column in het Algemeen Dagblad. De column klopt niet helemaal: ik ben wel gegaan.
De twijfel bleef tot het laatste moment. Die twijfel werd zelfs heviger toen ik overal in Krakau advertenties zag staan bij reisorganisatietjes die je een dagje uit in Auschwitz aanbevelen naast de mogelijkheid om de zoutmijn van Wieliczka te bezoeken. Ik kreeg de indruk dat Auschwitz verworden was tot één van die ‘martelmusea’ die tegenwoordig in iedere grote stad met een historische kern opduiken. Lekker griezelen voor het hele gezin.

Maar hoe doe je dat dan wel, Auschwitz bezoeken? Short en slippers leken mij, ondanks de hitte, niet gepast. Redelijk netjes gekleed reed ik erheen. Het was minder dichtbij dan ik gedacht had. Toen ik de plaats van bestemming had bereikt bleek het parkeerterrein al redelijk vol te staan. Aan de andere kant van de weg ontwaarde ik het kamp. En nu? De logistiek was niet bepaald helder. Ergens stond een kiosk met het woord ‘Info’ en een lange rij wachtende mensen, dus daar zou ik wel moeten zijn. ‘Die Duitsers hadden de logistiek indertijd beter geregeld’, dacht ik opeens. Ik vraag me nog steeds af of ik me voor die gedachte zou moeten schamen.

In de rij stond de gebruikelijke mix van dagjesmensen in vrijetijdskleding. Er werd niet gelachen, maar erg bedrukt was de stemming nu ook weer niet. ‘Moet ik nu mijn begrafenisgezicht opzetten?’, vroeg ik mij af. ‘Wat voor houding is hier gepast?’
Na lang wachten was ik eindelijk aan de beurt. ‘What language’, vroeg men mij. Ik had geen zin om langer te wachten, dus ik zei: ‘The first available’. Dat bleek Pools te zijn, een taal waarin ik mij, ondanks regelmatige bestudering van een ‘Wat en Hoe’-boekje, niet bepaald thuis voel. Voor de vorm pakte ik een apparaatje met oortelefoon waardoor de gids me zou kunnen toespreken.

Ik volgde mijn groep door de poort met de beruchte ‘Arbeit macht frei’-tekst en deed net of ik Pools verstond. Gelukkig ontdekte ik snel een Engelstalige gids. Omdat mijn gehoorapparaat niet op hem was afgesteld moest ik dicht bij hem blijven om iets van de explicatie te kunnen volgen, maar dat was niet zo’n probleem.
Het was een aardige man, die uitstekend Engels sprak. Hij zei dat hij die ochtend de dochter van de beste vriendin van Anne Frank had rondgeleid. De dochter van Miep Gies? Hij vertelde ons over de Poolse en Russische gevangenen die het kamp hadden ingericht. Op deze groep werden ook de eerste experimenten uitgevoerd om te kijken of Zyklon-B wel goed werkte. Ik voelde mijn maag krimpen. Hier was het dus allemaal gebeurd. Anus Mundi. De vrouwenbarak, Blok 10, waar Josef Mengele zijn experimenten deed. De strafbarak met de onmogelijk kleine cellen. De executiemuur. Het prikkeldraad.

In de barak waar onder meer het afgeschoren haar van de slachtoffers ligt staat een bordje ‘niet fotograferen’. Onze gids herhaalt deze boodschap, maar dat voorkomt niet dat een groepsgenoot blijft doorfilmen. Ik zeg er wat van, maar krijg geen reactie. De man filmt onverstoorbaar door.
Via de appelplaats lopen we naar de gaskamer. Hij vertelt hoe de mensen op elkaar klommen in de hoop nog wat zuurstof te kunnen bemachtigen. Ik kijk naar de gaten in het plafond waardoor de blikjes Zyklon B naar binnen werden gegooid en huiver.

Achter de gaskamer is het crematorium. De gids vertelt dat de ovens te weinig capaciteit hadden om de slachtoffers te cremeren en dat er brandstapels werden gemaakt. Onze gids zegt dat dit overigens maar een klein gaskamertje is. Voor het echte werk moeten we in Birkenau zijn. Je mag hier wel fotograferen, maar ik denk er niet over.
Ik zie nu groen en geel van ellende. Voor Birkenau kan ik de moed niet meer opbrengen. Als laatste laat onze gids een galg zien. Het is de galg waaraan kampcommandant Rudolf Höß is opgehangen na zijn veroordeling in Neurenberg en Warschau. Op een of andere manier brengt de gedachte dat Höß hier bungelde enige opluchting, al is het verre van ‘eind goed, al goed’.

Terug buiten de kampmuren sla ik het restaurant maar over. Ik wil weg.
Heb ik nu mijn ‘morele plicht’ gedaan? Ik weet het niet. Ik was toch al niet van plan om genocide te plegen. En die andere mensen? Wat ging er in hen om? Wat dacht die man toen hij die stapels vrouwenhaar fotografeerde?
Het is lang geleden. ‘Nie wieder Krieg’, zou de boodschap moeten zijn. Die boodschap is nog niet erg effectief geweest. ‘Voorwaarts en niet vergeten’, of zoiets.

Op de terugweg zie ik een reclamebord voor de lokale voetbalclub Oswiecim. Oswiecim (met een streepje op de s en een staartje aan de e) is gewoon een Pools stadje, waar gewone mensen wonen, die gewoon voetballen. Misschien is die eeuwige terugkeer van het gewone leven uiteindelijk de grootste overwinning op de barbarij.

Suna Floret, ‘Het Kwaad’, AD 10-8-'16

---------
De foto is van Willem zelf
© 2016 Willem Minderhout
powered by CJ2