archiefvorig nr.lopend nr. |
||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||
Bezigheden > Ontmoetingen | ||||
Valentijn | Willem Minderhout | |||
Op 14 februari zat ik ergens een biertje te drinken. Naast me zat een gedrongen man met een prachtige waaiervormige witte baard. Nog nooit had ik zo’n schitterende baard gezien, al meende ik er wel ergens over gelezen te hebben. Hij deed me denken aan een sneeuwstorm, of een poollandschap. ‘Wat een prachtige baard’, zei ik spontaan. ‘Ik weet het’, zei de man, ‘Waaiers van ijs en sneeuw; langs blauwe bergen van de morgen, scheert de wind als een antilope, voorbij.’ ‘Waaiers van vuur en zij’, corrigeerde ik de man, een tikkie pedant. Ik had er direct spijt van. ‘Ja, vroeger’, sprak de man knorrig. ‘Vroeger was mijn baard vuurrood. Ik heb die tekst na verloop van tijd wat moeten bijstellen.’ Hij sloeg zijn boek dicht, een beduimelde Penguin-uitgave van Gibbon’s ‘Decline and Fall of the Roman Empire’, en keek me aan. ‘Dichter zeker?’ ‘Nou nee’, zei ik, ‘maar ik lees wel eens wat. En ik mag me medewerker noemen van het beroemde doch weinig gelezen internettijdschrift De Leunstoel. Daar heeft u wellicht wel eens van gehoord.‘ ‘Leunstoel’ sprak hij met een licht afgrijzen in zijn stem. ‘Leunstoel? Tot welke literaire stroming behoort dat blad?’
Ik moest hem het antwoord schuldig blijven en staarde wat bedremmeld naar mijn vrijwel lege bierglas. Een stroming? Behoorden wij tot een stroming? Ik probeerde toch iets van een antwoord te verzinnen. ‘We zijn niet zozeer een stroming, maar misschien wel een rimpeling. Een koele heldere druppel op de modderkolk van het heden. Sommigen vinden ons juist weer muf omdat we niet zo met de tijd mee schijnen te gaan. We schelden nooit, bijvoorbeeld. En we bespreken soms hele oude boeken.’ De man ging er nu eens lekker voor zitten en stopte zijn pijp. Het meisje bij de bar hield hem nauwlettend in de gaten. Hij moest het niet wagen om hem aan te steken, verraadde haar blik.
‘Essays, he? Vroeger was ik ook essayist. Ik schreef prachtige stukken voor de bladen van de Pauliniërs. Over de Romeinse geschiedenis. Ik schreef alles over uit Gibbon. Puur plagiaat, maar ik werd nooit betrapt. Ik had een spuughekel aan mijn essays, maar ik was erg populair.’ ‘Een beetje zoals Piet Gerbrandy en Antoon van Hooff nu?' vroeg ik hem. ‘Weet ik veel. Ik lees nooit iets. Ik heb nooit iets anders gelezen dan Gibbon. Wat die Pauliniërs aan die essays van mij vonden is me ook altijd een raadsel gebleven. Dat waren navolgers van Paul van Ostaijen. Ze vulden tijdschrift na tijdschrift met verdomd interessante wartaal en daar stonden die essays van mij dan tussen. Ze hadden net zo goed tussen de gedichten van de Pommersen, de Guidoviërs, de Hooftianen of de Perromennonieten kunnen staan. Maar met die andere stromingen leefden we natuurlijk op voet van oorlog dus het kwam niet bij me op om bij hen te publiceren. Toen was literatuur nog wat! Van levensbelang! Althans dat dachten we. Ik ben er zo’n vijfenveertig jaar geleden mee opgehouden. Ik had zwaar tabak van al die kouwe drukte. Ik ben portier geworden van een hoorspelstudio en in december speel ik altijd Sinterklaas. Dat laatste is me met de jaren steeds beter afgegaan. Voordat ik vroeger die rode baard van mij wit had geverfd …’
Ineens ging me een licht op. ‘Valentijn!’, schreeuwde ik haast door het café. De andere bezoekers en het meisje bij de bar keken nu quasi-ongeïnteresseerd onze kant op. Je zag ze denken: ‘Zouden die oude knakker met die lange baard en die licht grijzende, maar toch veel jongere man een Valentijnsdate hebben? Alles moest ook maar kunnen vandaag de dag.’
Tot mijn verrassing keek ook de man met de baard me niet begrijpend aan.
Ik trok de stoute schoenen aan, stond op en sprak luid met mijn fraaie en sonore stem:
‘Rrrrrrrrr, rurroem,
het regent overal,
het meest nog voor Peeck en Cloppenburg,
wanneer de liefste niet komt vandaag,
wat moet ik met Valentijn doen?’
De baard zat me nu met open mond aan te staren. ‘Verdomd’, stamelde hij na enige tijd. ‘Valentijn! Zo heette hij! Dat was dat jongmens aan wie ik mijn plaats in de redactie van het literaire tijdschrift Valreep heb afgestaan. Hoe weet jij dat?’
Wat is de wereld toch mooi en wat is het leven toch vurrukkulluk schoot het door me heen. Was ik zomaar plompverloren op een regenachtige Valentijnsdag naast een geliefde romanfiguur uit mijn jeugd gaan zitten. Dat was warempel Joost, de essayist uit ‘Valentijn’ van Hans Andreus. Ik had altijd wel vermoed dat het een ‘sleutelroman’ was, maar dat je dan zomaar ineens een van die sleutelfiguren tegenkomt! Ik liet onmiddellijk een fles wijn en twee glazen aanrukken, want nu wilde ik natuurlijk alles weten.
De hele avond heeft Joost me van alles en nog wat over het literaire leven in de jaren zestig verteld. En ik heb hem – vergeefs – geprobeerd uit te leggen, waarom dat boek van Hans Andreus me zo dierbaar was. ‘Ach wat een onzin. Het levensgevoel van de jongvolwassene? Het was gewoon een damesromannetje, per ongeluk geschreven door een jongen die net deed of hij een serieus te nemen dichter was. Geef mij maar Gibbon.‘
Joost wist helaas niet hoe het met Valentijn en Carmen was afgelopen. Hij had vage geruchten vernomen dat ze na Afrika in de richting van Mongolië waren vertrokken. ‘Naar het land van Dsjingis Chaan!’, zou er op de laatste kerstkaart die Egbert van ze ontvangen had gestaan hebben. Als ze dan toch maar voorzichtig zijn geweest!
Hans Andreus, Valentijn, Amsterdam, Holland Uitgeversmaatschappij 1960.
*****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Jan Hoorweg, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Barbara Muller, Joop Quint, Gerda-Joke Zwart, Michiel Hoorweg, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein. |
||||
© 2011 Willem Minderhout | ||||
powered by CJ2 |