archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Weerzien in café Edel (2) Henk Bergman

(Korte inhoud van het voorafgaande: ik heb een kleine reünie georganiseerd van de zesde klas van mijn lagere school. Voorafgaand aan de ontmoeting loop ik met klasgenote Nel – die in dezelfde straat woonde als ik – door mijn oude buurt in Amsterdam-West.)

We hebben afgesproken voor de kruidenierswinkel die haar vader en moeder in de jaren vijftig dreven. Een Coöp-zaak, zoals ik al beschreef, waarin nu een café is gevestigd. Het luistert naar de naam Bardot, maar vooralsnog is ons onduidelijk waarom. We kunnen het ook niet vragen, want op dit tijdstip – zaterdagmiddag drie uur – is er nog niemand te bekennen. Maar we hebben geluk. Net zijn we klaar met de uitwisseling van de allerprimairste informatie – we hebben elkaar 51 jaar niet gesproken – of de deur gaat open en de vermoedelijke eigenaar komt naar buiten. We spreken hem aan; hij is onmiddellijk bereid ons binnen te laten. Het interieur is huiskamerachtig; op de vloer zijn nog de afscheidingen zichtbaar waar vroeger de toonbanken stonden. Op mijn vraag naar het waarom van de naam Bardot verwijst de eigenaar direct naar dat liedje waarin zo overtuigend wordt gezongen dat Brigitte Bardot ze niet zo heeft maar zo. Zijn handen maken bijpassende bewegingen. Het café loopt goed, meldt hij. Vooral mensen uit de buurt, die na het werk en voor het eten wat komen drinken en kletsen. Van steuntrekker tot bankdirecteur – zo typeert hij zijn clientèle. Voor ons is het toch even wennen: een café in die oerburgerlijke Antillenstraat waar we zijn opgegroeid.

We beginnen aan ons buurtbezoek. Ik zie mijn oude huis op nummer 38. Een woning op de eerste etage, bestaande uit een woonkamer met kleine zijkamer, een slaapkamer voor mijn ouders, een pijpenla voor mijn broer en mij samen en een badkamer met wel een bad maar geen douche. Twaalf jaar hebben we het daar met z’n vieren uitgehouden. Hoe is dat in hemelsnaam gelukt zonder moord en doodslag, vraag ik me af. Je ziet zo dat het huis lijdt aan achterstallig onderhoud. De verfologische conditie van de voordeur is ronduit slecht; de vellen hangen erbij. Ik kijk naar het benedenhuis. In onze tijd woonde daar een kolenhandelaar, die opereerde onder de leuze ‘Dat is sterk, alweer De Clercq’. Mijn vader en moeder hadden ruzie met hem zover mijn herinnering reikt; het was me op straffe van zonder eten naar bed verboden ook maar één woord met hem te wisselen. Qua buren hadden we het toch niet getroffen. Boven ons woonde een gezin waarvan de dochter in de oorlog ‘moffenhoer’ was geweest – dat begreep ik althans vele jaren later. Daarom was ook conversatie met die medebewoners niet toegestaan.

We lopen naar de overkant, naar het onderkomen van dokter Tierie. Zo’n typische vijftigerjaren huisarts, die praktijk hield en woonde in twee aangrenzende, doorgebroken benedenhuizen. Als je naar hem toe moest dan liep je het linkerhuis binnen; daar was de wachtkamer. Meteen bij binnenkomst kwam je een hoogst penetrante ontsmettingslucht tegemoet. Dan kwam een moeilijk moment: om te weten te komen wanneer je aan de beurt was moest je de aanwezigen de vraag stellen: ‘Wie was de laatste?’ Doodeng, herinner ik me. Als je wist op wie je moest letten begon het meestal lange wachten. Dokter Tierie maakte geen enkele haast; met zes of zeven patiënten voor je duurde het al gauw anderhalf uur voordat je aan de beurt was. Af en toe stak mijn moeder haar hoofd om de deur om te zien of het al zover was. Begon het erop te lijken, dan voegde ze zich bij me.

We lopen langs de Postjeskade. Her en der woonden leerlingen, maar ook onze meester had hier zijn thuis. Hij is twaalf jaar geleden overleden, weten we, maar tot onze verrassing zien we op zijn voordeur een bordje met daarop zijn naam en voorletter. Zou zijn vrouw er dan nog wonen? Nel wil zich ervan overtuigen en belt aan. Ik ben terughoudend: is dat niet wat je noemt een overval? Bovendien: hoe oud moet ze wel niet zijn? Gelukkig wordt er niet opengedaan. Maar we komen er wel achter dat meesters vrouw – inmiddels 97 – in een aanleunwoning in de buurt verblijft en dat een van de zoons in het ouderlijk huis is blijven hangen.

Vijfhonderd meter verderop staan we dan voor onze oude school. Of eigenlijk zijn het er twee, want na de vierde klas zijn we verhuisd naar het gebouw aan de overkant. Dat is op deze zaterdagmiddag nog open, want het is nu in gebruik als muziekschool. Een lachende Turkse schoonmaker geeft ons toestemming rond te kijken, maar begrijpt onze belangstelling duidelijk niet. Er is echt weinig veranderd in vijftig jaar. We zien de trappen, waarlangs je door hun constructie zo lekker naar beneden kon glijden. Ons lokaal, waar meester ooit Jan Weernink voor de ogen van de hele klas een ongenadig pak slaag gaf. In de vroegere gymzaal hebben we bij ons afscheid als zesde klas een kinderoperette opgevoerd. Mijn geheugen – doorgaans niet slecht – laat me hier in de steek. Maar Nel weet het nog precies. Ze heeft het boekje met de tekst van de operette bewaard. Het gaat over zigeuners die een prinses hebben ontvoerd. Er komen ook kabouters in voor – dat weet ik nog wel, want ik was er zelf een. Tot verdriet van mijn moeder, die mijn zang- en acteertalenten hoger had getaxeerd.

Langs de Hoofdweg en de Postjesweg lopen we naar ons uiteindelijke doel van de middag: café Edel in de voormalige Ambachtschool bij de brug naar de Kinkerstraat. De komende twee uur zie ik nog vijf andere klasgenoten van weleer terug.
 
(De foto's zijn gemaakt door Jenny de Wit.)
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Joop Quint, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.


© 2010 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "Ontmoetingen"
Bezigheden > Ontmoetingen
Weerzien in café Edel (2) Henk Bergman
(Korte inhoud van het voorafgaande: ik heb een kleine reünie georganiseerd van de zesde klas van mijn lagere school. Voorafgaand aan de ontmoeting loop ik met klasgenote Nel – die in dezelfde straat woonde als ik – door mijn oude buurt in Amsterdam-West.)

We hebben afgesproken voor de kruidenierswinkel die haar vader en moeder in de jaren vijftig dreven. Een Coöp-zaak, zoals ik al beschreef, waarin nu een café is gevestigd. Het luistert naar de naam Bardot, maar vooralsnog is ons onduidelijk waarom. We kunnen het ook niet vragen, want op dit tijdstip – zaterdagmiddag drie uur – is er nog niemand te bekennen. Maar we hebben geluk. Net zijn we klaar met de uitwisseling van de allerprimairste informatie – we hebben elkaar 51 jaar niet gesproken – of de deur gaat open en de vermoedelijke eigenaar komt naar buiten. We spreken hem aan; hij is onmiddellijk bereid ons binnen te laten. Het interieur is huiskamerachtig; op de vloer zijn nog de afscheidingen zichtbaar waar vroeger de toonbanken stonden. Op mijn vraag naar het waarom van de naam Bardot verwijst de eigenaar direct naar dat liedje waarin zo overtuigend wordt gezongen dat Brigitte Bardot ze niet zo heeft maar zo. Zijn handen maken bijpassende bewegingen. Het café loopt goed, meldt hij. Vooral mensen uit de buurt, die na het werk en voor het eten wat komen drinken en kletsen. Van steuntrekker tot bankdirecteur – zo typeert hij zijn clientèle. Voor ons is het toch even wennen: een café in die oerburgerlijke Antillenstraat waar we zijn opgegroeid.

We beginnen aan ons buurtbezoek. Ik zie mijn oude huis op nummer 38. Een woning op de eerste etage, bestaande uit een woonkamer met kleine zijkamer, een slaapkamer voor mijn ouders, een pijpenla voor mijn broer en mij samen en een badkamer met wel een bad maar geen douche. Twaalf jaar hebben we het daar met z’n vieren uitgehouden. Hoe is dat in hemelsnaam gelukt zonder moord en doodslag, vraag ik me af. Je ziet zo dat het huis lijdt aan achterstallig onderhoud. De verfologische conditie van de voordeur is ronduit slecht; de vellen hangen erbij. Ik kijk naar het benedenhuis. In onze tijd woonde daar een kolenhandelaar, die opereerde onder de leuze ‘Dat is sterk, alweer De Clercq’. Mijn vader en moeder hadden ruzie met hem zover mijn herinnering reikt; het was me op straffe van zonder eten naar bed verboden ook maar één woord met hem te wisselen. Qua buren hadden we het toch niet getroffen. Boven ons woonde een gezin waarvan de dochter in de oorlog ‘moffenhoer’ was geweest – dat begreep ik althans vele jaren later. Daarom was ook conversatie met die medebewoners niet toegestaan.

We lopen naar de overkant, naar het onderkomen van dokter Tierie. Zo’n typische vijftigerjaren huisarts, die praktijk hield en woonde in twee aangrenzende, doorgebroken benedenhuizen. Als je naar hem toe moest dan liep je het linkerhuis binnen; daar was de wachtkamer. Meteen bij binnenkomst kwam je een hoogst penetrante ontsmettingslucht tegemoet. Dan kwam een moeilijk moment: om te weten te komen wanneer je aan de beurt was moest je de aanwezigen de vraag stellen: ‘Wie was de laatste?’ Doodeng, herinner ik me. Als je wist op wie je moest letten begon het meestal lange wachten. Dokter Tierie maakte geen enkele haast; met zes of zeven patiënten voor je duurde het al gauw anderhalf uur voordat je aan de beurt was. Af en toe stak mijn moeder haar hoofd om de deur om te zien of het al zover was. Begon het erop te lijken, dan voegde ze zich bij me.

We lopen langs de Postjeskade. Her en der woonden leerlingen, maar ook onze meester had hier zijn thuis. Hij is twaalf jaar geleden overleden, weten we, maar tot onze verrassing zien we op zijn voordeur een bordje met daarop zijn naam en voorletter. Zou zijn vrouw er dan nog wonen? Nel wil zich ervan overtuigen en belt aan. Ik ben terughoudend: is dat niet wat je noemt een overval? Bovendien: hoe oud moet ze wel niet zijn? Gelukkig wordt er niet opengedaan. Maar we komen er wel achter dat meesters vrouw – inmiddels 97 – in een aanleunwoning in de buurt verblijft en dat een van de zoons in het ouderlijk huis is blijven hangen.

Vijfhonderd meter verderop staan we dan voor onze oude school. Of eigenlijk zijn het er twee, want na de vierde klas zijn we verhuisd naar het gebouw aan de overkant. Dat is op deze zaterdagmiddag nog open, want het is nu in gebruik als muziekschool. Een lachende Turkse schoonmaker geeft ons toestemming rond te kijken, maar begrijpt onze belangstelling duidelijk niet. Er is echt weinig veranderd in vijftig jaar. We zien de trappen, waarlangs je door hun constructie zo lekker naar beneden kon glijden. Ons lokaal, waar meester ooit Jan Weernink voor de ogen van de hele klas een ongenadig pak slaag gaf. In de vroegere gymzaal hebben we bij ons afscheid als zesde klas een kinderoperette opgevoerd. Mijn geheugen – doorgaans niet slecht – laat me hier in de steek. Maar Nel weet het nog precies. Ze heeft het boekje met de tekst van de operette bewaard. Het gaat over zigeuners die een prinses hebben ontvoerd. Er komen ook kabouters in voor – dat weet ik nog wel, want ik was er zelf een. Tot verdriet van mijn moeder, die mijn zang- en acteertalenten hoger had getaxeerd.

Langs de Hoofdweg en de Postjesweg lopen we naar ons uiteindelijke doel van de middag: café Edel in de voormalige Ambachtschool bij de brug naar de Kinkerstraat. De komende twee uur zie ik nog vijf andere klasgenoten van weleer terug.
 
(De foto's zijn gemaakt door Jenny de Wit.)
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Joop Quint, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.
© 2010 Henk Bergman
powered by CJ2