|
Zolang ik
leef struikelen weerrecords over elkaar. Mijn laatste verjaardag was het weer
raak: de warmste 22 oktober ooit gemeten. Juist naar aanleiding van dat
heuglijke feit - de verjaardag, het record was bijvangst - waren mijn vrouw en
ik onderweg naar de Ardennen. Een arrangement beloofde ons een wandelkaart,
gastronomisch diner, dromerige overnachting, ontbijtbuffet én de beschikking
over twee fietsen. De afgelopen 56 jaar heb ik wel slechtere verjaardagen
gekend, in ieder geval koudere.
Die
dinsdagochtend rijden we tegen de zon in naar het zuiden. Ter hoogte van het
zieltogende Maastricht-Aachen Airport verlaten we de A2. Over kleine wegen
slingeren we op en af door Zuid-Limburg. Dat die provincie bij Nederland hoort
is een historische, maar vooral geologische dwaling.
Ulestraten,
Berg en Terblijt, Cadier en Keer, Wahlwiller en Slenaken, de dorpen zien eruit
zoals ze klinken. In Margraten rijden we langs de Amerikaanse militaire
begraafplaats. Jaren geleden was ik er met mijn zoon. Mijn drammerige verhalen
over oorlog en vrede heeft hij tijdens zijn jeugd lijdzaam aangehoord. Toen we
oog in oog stonden met 8301 spierwitte kruisen, scherp afstekend tegen het
onberispelijk gemaaide gras, stamelde hij; ‘tjesus pap, wat veel!’
In de
Voerstreek lunchen we bij Taverne Aubeloise: vol-au-vent met, allicht, frieten.
De pasteitjes worden geserveerd op het terras. Het is eind oktober en we eten in
onze T-shirts: ‘A Wallonian Summer’. Als we bij
het hotel aankomen vouwt de boomlange eigenaar zich onder zijn bureau vandaan.
Behalve lang is hij ook nederig, op het serviele af. Hij plooit zijn lichaam
bij de begroeting als ware wij het Belgische koningspaar zelve. Zijn vrouw
brengt ons naar kamer 19. Zij is blijkbaar de yang van het echtpaar. Haar botte
en norse zwijgzaamheid eindigt met één woord - ‘voilà’ - als ze de deur van
onze kamer openzwaait.
Van de
beloofde wandelkaart kiezen we voor de route die onmiddellijk voor ons hotel
begint. Het steile en met keien bezaaide pad voert ons door een bos naar boven.
Daar volgt de beloning voor deze zware klim. Voor ons trillende silhouetten van
grazende koeien. Als we omdraaien zien we hoe de Ourthe door haar
herfstkleurige vallei meandert. Aan onze voeten wemelen paddenstoelen in ontelbare
soorten. Boven ons die altijd maar strakblauwe hemel.
Gedurende
de 3 uur durende wandeling komen we twee mensen tegen. Een Nederlands echtpaar,
zij bellend met een collega. Haar schrille stem geselt haar mobiel en onze
oren. Haar man groet ons met een besmuikt ‘bonjour’. Na ons ‘ja, ook goeiemiddag’,
kijkt hij betrapt naar de grond.
De straffe
tocht eindigt met een scherpe afdaling op het plein van La Roche-en-Ardenne.
Vanwege de herfstvakantie is het er onwerkelijk druk. Motorrijders, kajakkers,
mountainbikers, klimmers, abseilers, wielrenners, kanoërs, speleologen en
vissers bezetten de terrassen. Met moeite vinden we twee lege stoelen. Blond
schuimend bier gaat rond terwijl de namiddagzon haar laatste stralen over het
dorpsplein strijkt.
De
volgende ochtend kijk ik hoopvol door de ramen. Ons diner werd de avond ervoor
begeleid door donder, bliksem en een niet aflatende wolkbreuk. Maar nu is het
droog. Bij het ontbijt knikt mijn vrouw in de richting van de hoteltuin. “Daar
staan onze fietsen al, die rooie is voor mij, dan mag jij op de blauwe.” De fietsen zijn mountainbikes, hier VTT’s
geheten: fiets geschikt voor elk terrein. Wij noemen mountainbikers oneerbiedig
‘snuivers’. Als zo’n groepje mannen ons passeert op onze boswandelingen snuiven
ze door hun wijd opengesperde neusgaten als een span briesende paarden.
Achter het hotel begint een bewegwijzerd
rondje naar Cielle. In het begin rijden we langs de Ourthe. Door de regen van
vannacht kolkt de rivier onstuimig. We komen langs een reeks campings met
eindeloze rijen verlaten mobilhomes. Voor camping Pouhou staat een bord met een
geruststellende leus: ‘enige camping langs de Ourthe die nog nooit overstroomd
is’.
Het
dennenbos rechts druipt, kraakt en dampt van het overvloedige vocht. Het pad
peddelt makkelijk weg. Maar opeens is de pret over. De weg draait scherp naar
rechts en een ruig bospad doemt op. De hoosbui heeft hier duidelijk zijn sporen
nagelaten. De weg is drassig en loopt steil omhoog. Ik schakel terug en zie
mijn ketting wild dansen naar het goede tandwiel. Ik zet aan om het hoogteverschil
aan te vallen. En schakel 50 meter weer terug, nog eens en nog eens. Maar ik
heb de laagste versnelling bereikt en ben zelfs begonnen aan het door ons zo
verfoeide snuiven. Ik zet mijn voeten aan de grond voor ik omval en kijk
achterom. Geen glimp van mijn vrouw. Verstandig als zij is heeft zij de
oneerlijke strijd eerder opgegeven. Er rest mij niets dan met de fiets aan de
hand te wachten en verder samen op te lopen. We stijgen naar het gehucht
Cielle, een paar huizen en een uit de mist priemende kerktoren.
Vanaf daar
is het dalen terug naar ons hotel. Maar de afzink is ook al niks. Het gaat
gevaarlijk bergafwaarts over een geaccidenteerd pad. De trillingen van het
stuur terroriseren de muizen van mijn handen. En die ketting die almaar blijft
dartelen bezorgt me buikpijn. Als de derailleur faalt acht ik mezelf kansloos
bij het herstellen. Heelhuids bereiken we de provinciale weg die naar het hotel
voert. Opgelucht leveren we de VTT’s in. Ach, ervaren dat iets helemaal niks
voor je is beschouw ik als een zegen.
In het
hotel schalt uit de radio van de schoonmaaksters ‘Formidable’ van Stromae. Het
treurige lied van de nieuwe Brel is een verlaat verjaardagscadeau.
*********************************** De tekening is van Annemiek Meijer
http://www.youtube.com/watch?v=S_xH7noaqTA
|
|