archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Dagelijks leven conservatisme Peter Schröder

Schroderdef
Carlo van Praag vroeg zich af zich af (in De Leunstoel No. 18 van 23 augustus) of hij conservatief is. Voor een antwoord op zijn vraag besprak hij enkele tekenen des tijds en ging hij te rade bij een aantal denkers/schrijvers. Deze keer wat meer over het conservatisme van het dagelijks leven.
 
Levensloop.
Je bent eerst jong, en dan wil je wat (veel). Je wilt al gauw iets ‘eigens’ en dat is tot op zekere hoogte altijd iets anders, iets nieuws. Je moet je plaatsje nog veroveren en dat betekent, voor je het weet, een streven naar verandering. Het heeft hormonale kanten, het is ook groei: bestaande (socio-culturele) elementen opnemen en eigen varianten uitdragen. Je bent ‘functioneel progressief’. Bij wat je bevalt pak je van alles op - tot er uiteindelijk weinig nieuws meer bij kan. Dan ben je oud en en ben je minder bezig met vernieuwing en meer met behoud. Je leeft met steeds meer gevestigde belangen - wat voor boodschap heb je nog aan nieuwlichterij? Conservatief word je vanzelf. You can’t cross the same river twice; wie vóór zijn 30e niet progressief is heeft geen hart, wie na zijn 30 progressief is heeft geen hersens.

Wie een mooie jeugd, een leuk huwelijk, lieve kinderen, een bevredigende loopbaan, kortom: een prettig verleden achter zich heeft liggen zal gehecht zijn aan de omgeving (de mensen, dingen, gedachten, omgangsvormen) uit dat verleden. De behoefte aan ‘veranderingen’ in dat alles zal niet groot zijn. Tegelijkertijd bestaat het leven uit een permanente stroom van veranderingen in onze natuurlijke en sociale ordening, veranderingen die als vernieuwing tot ons komen. Zuigelingen zijn gehecht aan een omgeving die voor volwassenen minder aantrekkelijk is (misschien weer wel aantrekkelijk voor bejaarden), adolescenten hebben andere omgevingsbehoeften dan tevreden 50'ers. Ons ‘vroeger’ verdampt constant om plaats te maken voor een ander ‘nu’. Gelukkig zal een mooie jeugd, een goed huwelijk, een mooie band met kinderen, kortom: een prettig verleden ook hebben gezorgd voor het nodige zelfvertrouwen en de daarbij behorende onbevangen blik die open staat voor nieuwe ontwikkelingen. Als het meezit is daarmee een mogelijk conflict van gehechtheid aan het bestaande en de noodzaak van aanpassing aan de voortgaande verandering iets te dempen.

Nederland
In de jaren 60 ’ontbraafde’ Nederland. De eendrachtige jaren van wederopbouw waren afgesloten, welvaart en welzijn dienden zich aan en daarmee ook de roep om ruimte voor verandering. Verandering, dat was progressief vooruitstrevend, links, sociaal-democratisch. Niet speciaal revolutionair in de zin van de Gestaalde Kaders of Rock ’n’ Roll, maar laten we zeggen: beschaafd, bonafide links. De modale smaakmakers waren links. Het televisie-interview begon zijn vorm te vinden en als een beschaafde toonaangever werd geïnterviewd kreeg hij van de dappere interviewer de vraag voorgelegd: 'Bent u links? (hoho, even nadenken, een beschaafd maar toch markant antwoord, en dan kwamen we op iets als) 'Nou, als u onder ‘links’ verstaat, vóór het goede en tegen het kwade, dan mag u mij gerust ‘links’ noemen.'

Vandaag wordt op gezette tijden gefoeterd tegen een links mediacomplot, maar smaakmakers zijn praktische mensen en nog steeds verslaafd aan televisieoptreden. In het teevee-discours is de toon scherper, maar niet veel aangesprokenen gaan er prat op rechts te zijn. Vandaag wordt niet meer gevraagd en geantwoord over ‘links’ zijn (ook lijkt de tegenstelling goed kwaad verdwenen). ‘Links’ of ‘progressief’ heeft een iets geriatrische smaak gekregen.
Kamperen, Elvis, Ban de Bom, het had ooit een jeugdig élan, maar dit erfgoed kan tegenwoordig worden aangeduid als respectievelijk 60plus recreatie, Rollator Rock en geitewollenwereldverbeterij. Vooruitstrevende, 60+ beschaafd linkse denkers als Piet Grijs, Rudy Kousbroek, Jan Blokker en Karel van het Reve worden door de (al ouder wordende) jeugd van tegenwoordig aangeduid als leden van het ’klepperende kunstgebittensyndicaat’.
 
Nederland is behoudender geworden, toch is er maar een kleine minderheid behoudenden die daar geen geheim van maakt. De toonaangevende mensen van nu zijn nog steeds overwegend vóór flink wat verandering en tegen de status quo, vóór nieuw beleid en tegen op de winkel passen, vóór nieuwe vormen en gedachten en tegen achterover leunen. Verandering staat veel minder in het teken van het egaliseren van sociale oneffenheden, het helpen van zielige mensen of het versterken van de solidariteit, maar over de wenselijkheid van verandering (innovatie!) bestaat vooral eensgezindheid. De zucht tot verandering uit zich vaak als de wens tot het ombuigen van een veronderstelde Trend (Gekker moet het niet worden!).

Vernieuwingsretoriek
Onderzoek wijst uit: leunstoellezers zijn conservatiever dan modale Nederlander. Ze zijn ook tevredener dan de modale Nederlander. Verder: de mening van leunstoellezers over politieke kwesties kent minder uitersten dan die van de Nederlanders in het algemeen.
In 1980 werd ik door één van de twee Leunstoel oprichters/redacteuren aan een baan bij met Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen geholpen. Daarvoor was ik bij Hitweek en Provo vooral bezig geweest met het rammelen aan de ketenen waarmee de gevestigde orde de Nederlandse samenleving gevangen hield. Het was op het ministerie de tijd van de Contourennota van minister Jos van Kemenade, neerslag van het beleidsvoornemen waarin de maakbaarheid van de samenleving in de volle breedte werd geregisseerd vanuit het onderwijs, om precies te zijn vanuit het systeem school-gezin-buurt.

Ik werkte op het ministerie en de onderwijsmensen, vooral hun zaakwaarnemers, kwamen langs op de Nieuwe Uitleg in Den Haag om...ja om wat eigenlijk? Om gezag en om een beetje geld bij de bewindslieden te verwerven voor hun scholen en diensten. Wat moesten ze daarvoor doen? Een soort schipper mag ik overvaren: beloven zich te werpen op veranderings/ vernieuwingsprocessen zoals ze gesuggereerd werden in ambtelijke nota’s.
Er bestond onder machthebbers en cliënten een overdonderende eensgezindheid: er moest permanent vernieuwd worden in het onderwijs. In mijn onnozelheid vroeg ik wel eens welke misstanden moesten worden rechtgezet, welke fouten moesten worden gecorrigeerd. Dan werd ik verbaasd aangekeken: hoezo? Dat is toch duidelijk? Er moet worden vernieuwd! Er moet toch iets gebeuren? (We kunnen toch niet doorgaan met het werk van vorig jaar? Het lezen van oude kranten?)
En in een of andere vorm heerste dit progressieve gedachtegoed alom en kreeg het steeds vastere grond onder de voeten. In de gevestigde orde is deze retoriek nog steeds toonaangevend. (Wordt het niet eens tijd.....) (Laten we de spelling weer eens hervormen)
 
De reactie op de dwangmatige permanente vernieuwingsdrang is alweer vooral verbaal. Daartussen zitten geluiden die zichzelf presenteren als conservatief. In zijn redelijke vorm gaat het dan niet om verzet tegen verandering. Aan de orde is soms een zorgvuldiger afweging: natuurlijk is er veel mis in de wereld en is het zaak naar betere alternatieven te blijven zoeken. Maar er is ook een besef dat er veel aan sociaal en cultureel kapitaal te verliezen is, dat het zaak is om goed te doorzien hoe alternatieven bijdragen aan het oplossen van de problemen. Hoe vernieuwing ook verbetering is. Een analyse van bestaande problemen is al geen kleinigheid, het verzinnen en uitvoeren van effectieve maatregelen om iets beters tot stand te brengen is nog een stuk moeilijker. Daarom blijft er veel van de vrome voornemens steken in steeds maar meer onderzoek naar sociale problemen en steeds meer adviezen van commissies. Daarom worden er veel minder praktische maatregelen bedacht voor toepassing op straat.
 
Lessen van vroeger
Een belangrijke verdienste van een behoudende opstelling ligt op het institutionele vlak: doe het liever kalm aan met het verzelfstandigen van de spoorwegen, het afschaffen van de leerplicht, het vermarkten van de pensioenvoorzieningen en het privatiseren van de thuiszorg, gooi je oude schoenen niet weg vóór je beter lopende nieuwe schoenen gevonden hebt. 
Veel van de institutionele arrangementen uit de (‘traditionele’) linkse, sociaal democratische verzorgingsstaat ontlenen hun betekenis aan hun vangnetwerking, hun garantie van een minimumniveau van bestaanszekerheid steunend op collectieve voorzieningen. In de vele Vette Jaren die we nu meemaken lijken die arrangementen soms een onbegrijpelijke ballast te zijn geworden. Maar vergis je niet: You don't miss your water, till your well runs dry, vergeet niet welke fundamentele functies deze arrangementen in het bouwwerk van de maatschappij kunnen vervullen. 
In een van de vroege kippenverhalen van Anton Koolhaas ligt de oude haan Matthias ‘s middags graag in een kuil in de zandweg naar de boerderij wat te doezelen. Elke middag komt om vier uur de melkauto over die weg naar de boerderij en springt Matthias verschrikt op om een goed heenkomen te zoeken. Tot de dag waarop hij denkt: 'Iedere keer spring ik op en snel ik weg en nog nooit is er iets gebeurd. Ik kan dus even zo wel blijven liggen. Hij werd onmiddellijk het slachtoffer van deze redenering, want terwijl Matthias genoeglijk bleef zitten, reed de auto eerst met een voor- en toen met een achterwiel over hem heen.'
 
De progressieven van vroeger hebben de latere revolutionaire verhalen over De Definitieve Wereldvrede, Het Arbeidersparadijs, Het Uitroeien van Besmettelijke Ziekten, Het Einde van de Geschiedenis en De Nieuwe Economie genoegzaam aan kunnen horen. En kunnen zien verdampen. Wie daar binnen een overzichtelijke termijn niet enigszins conservatief van wordt heeft geen hersens en ook geen hart.
 
***********************************************
‘Springveren, het beste uit de leunstoel,’ is nu te koop.
Luister op die site naar ‘De mannenpil,’ een van de bijdragen,
voorgelezen door Maeve van der Steen.
Of ga naar de boekhandel, ISBN 978 90 5972 195 1 .


© 2007 Peter Schröder meer Peter Schröder - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Dagelijks leven conservatisme Peter Schröder
Schroderdef
Carlo van Praag vroeg zich af zich af (in De Leunstoel No. 18 van 23 augustus) of hij conservatief is. Voor een antwoord op zijn vraag besprak hij enkele tekenen des tijds en ging hij te rade bij een aantal denkers/schrijvers. Deze keer wat meer over het conservatisme van het dagelijks leven.
 
Levensloop.
Je bent eerst jong, en dan wil je wat (veel). Je wilt al gauw iets ‘eigens’ en dat is tot op zekere hoogte altijd iets anders, iets nieuws. Je moet je plaatsje nog veroveren en dat betekent, voor je het weet, een streven naar verandering. Het heeft hormonale kanten, het is ook groei: bestaande (socio-culturele) elementen opnemen en eigen varianten uitdragen. Je bent ‘functioneel progressief’. Bij wat je bevalt pak je van alles op - tot er uiteindelijk weinig nieuws meer bij kan. Dan ben je oud en en ben je minder bezig met vernieuwing en meer met behoud. Je leeft met steeds meer gevestigde belangen - wat voor boodschap heb je nog aan nieuwlichterij? Conservatief word je vanzelf. You can’t cross the same river twice; wie vóór zijn 30e niet progressief is heeft geen hart, wie na zijn 30 progressief is heeft geen hersens.

Wie een mooie jeugd, een leuk huwelijk, lieve kinderen, een bevredigende loopbaan, kortom: een prettig verleden achter zich heeft liggen zal gehecht zijn aan de omgeving (de mensen, dingen, gedachten, omgangsvormen) uit dat verleden. De behoefte aan ‘veranderingen’ in dat alles zal niet groot zijn. Tegelijkertijd bestaat het leven uit een permanente stroom van veranderingen in onze natuurlijke en sociale ordening, veranderingen die als vernieuwing tot ons komen. Zuigelingen zijn gehecht aan een omgeving die voor volwassenen minder aantrekkelijk is (misschien weer wel aantrekkelijk voor bejaarden), adolescenten hebben andere omgevingsbehoeften dan tevreden 50'ers. Ons ‘vroeger’ verdampt constant om plaats te maken voor een ander ‘nu’. Gelukkig zal een mooie jeugd, een goed huwelijk, een mooie band met kinderen, kortom: een prettig verleden ook hebben gezorgd voor het nodige zelfvertrouwen en de daarbij behorende onbevangen blik die open staat voor nieuwe ontwikkelingen. Als het meezit is daarmee een mogelijk conflict van gehechtheid aan het bestaande en de noodzaak van aanpassing aan de voortgaande verandering iets te dempen.

Nederland
In de jaren 60 ’ontbraafde’ Nederland. De eendrachtige jaren van wederopbouw waren afgesloten, welvaart en welzijn dienden zich aan en daarmee ook de roep om ruimte voor verandering. Verandering, dat was progressief vooruitstrevend, links, sociaal-democratisch. Niet speciaal revolutionair in de zin van de Gestaalde Kaders of Rock ’n’ Roll, maar laten we zeggen: beschaafd, bonafide links. De modale smaakmakers waren links. Het televisie-interview begon zijn vorm te vinden en als een beschaafde toonaangever werd geïnterviewd kreeg hij van de dappere interviewer de vraag voorgelegd: 'Bent u links? (hoho, even nadenken, een beschaafd maar toch markant antwoord, en dan kwamen we op iets als) 'Nou, als u onder ‘links’ verstaat, vóór het goede en tegen het kwade, dan mag u mij gerust ‘links’ noemen.'

Vandaag wordt op gezette tijden gefoeterd tegen een links mediacomplot, maar smaakmakers zijn praktische mensen en nog steeds verslaafd aan televisieoptreden. In het teevee-discours is de toon scherper, maar niet veel aangesprokenen gaan er prat op rechts te zijn. Vandaag wordt niet meer gevraagd en geantwoord over ‘links’ zijn (ook lijkt de tegenstelling goed kwaad verdwenen). ‘Links’ of ‘progressief’ heeft een iets geriatrische smaak gekregen.
Kamperen, Elvis, Ban de Bom, het had ooit een jeugdig élan, maar dit erfgoed kan tegenwoordig worden aangeduid als respectievelijk 60plus recreatie, Rollator Rock en geitewollenwereldverbeterij. Vooruitstrevende, 60+ beschaafd linkse denkers als Piet Grijs, Rudy Kousbroek, Jan Blokker en Karel van het Reve worden door de (al ouder wordende) jeugd van tegenwoordig aangeduid als leden van het ’klepperende kunstgebittensyndicaat’.
 
Nederland is behoudender geworden, toch is er maar een kleine minderheid behoudenden die daar geen geheim van maakt. De toonaangevende mensen van nu zijn nog steeds overwegend vóór flink wat verandering en tegen de status quo, vóór nieuw beleid en tegen op de winkel passen, vóór nieuwe vormen en gedachten en tegen achterover leunen. Verandering staat veel minder in het teken van het egaliseren van sociale oneffenheden, het helpen van zielige mensen of het versterken van de solidariteit, maar over de wenselijkheid van verandering (innovatie!) bestaat vooral eensgezindheid. De zucht tot verandering uit zich vaak als de wens tot het ombuigen van een veronderstelde Trend (Gekker moet het niet worden!).

Vernieuwingsretoriek
Onderzoek wijst uit: leunstoellezers zijn conservatiever dan modale Nederlander. Ze zijn ook tevredener dan de modale Nederlander. Verder: de mening van leunstoellezers over politieke kwesties kent minder uitersten dan die van de Nederlanders in het algemeen.
In 1980 werd ik door één van de twee Leunstoel oprichters/redacteuren aan een baan bij met Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen geholpen. Daarvoor was ik bij Hitweek en Provo vooral bezig geweest met het rammelen aan de ketenen waarmee de gevestigde orde de Nederlandse samenleving gevangen hield. Het was op het ministerie de tijd van de Contourennota van minister Jos van Kemenade, neerslag van het beleidsvoornemen waarin de maakbaarheid van de samenleving in de volle breedte werd geregisseerd vanuit het onderwijs, om precies te zijn vanuit het systeem school-gezin-buurt.

Ik werkte op het ministerie en de onderwijsmensen, vooral hun zaakwaarnemers, kwamen langs op de Nieuwe Uitleg in Den Haag om...ja om wat eigenlijk? Om gezag en om een beetje geld bij de bewindslieden te verwerven voor hun scholen en diensten. Wat moesten ze daarvoor doen? Een soort schipper mag ik overvaren: beloven zich te werpen op veranderings/ vernieuwingsprocessen zoals ze gesuggereerd werden in ambtelijke nota’s.
Er bestond onder machthebbers en cliënten een overdonderende eensgezindheid: er moest permanent vernieuwd worden in het onderwijs. In mijn onnozelheid vroeg ik wel eens welke misstanden moesten worden rechtgezet, welke fouten moesten worden gecorrigeerd. Dan werd ik verbaasd aangekeken: hoezo? Dat is toch duidelijk? Er moet worden vernieuwd! Er moet toch iets gebeuren? (We kunnen toch niet doorgaan met het werk van vorig jaar? Het lezen van oude kranten?)
En in een of andere vorm heerste dit progressieve gedachtegoed alom en kreeg het steeds vastere grond onder de voeten. In de gevestigde orde is deze retoriek nog steeds toonaangevend. (Wordt het niet eens tijd.....) (Laten we de spelling weer eens hervormen)
 
De reactie op de dwangmatige permanente vernieuwingsdrang is alweer vooral verbaal. Daartussen zitten geluiden die zichzelf presenteren als conservatief. In zijn redelijke vorm gaat het dan niet om verzet tegen verandering. Aan de orde is soms een zorgvuldiger afweging: natuurlijk is er veel mis in de wereld en is het zaak naar betere alternatieven te blijven zoeken. Maar er is ook een besef dat er veel aan sociaal en cultureel kapitaal te verliezen is, dat het zaak is om goed te doorzien hoe alternatieven bijdragen aan het oplossen van de problemen. Hoe vernieuwing ook verbetering is. Een analyse van bestaande problemen is al geen kleinigheid, het verzinnen en uitvoeren van effectieve maatregelen om iets beters tot stand te brengen is nog een stuk moeilijker. Daarom blijft er veel van de vrome voornemens steken in steeds maar meer onderzoek naar sociale problemen en steeds meer adviezen van commissies. Daarom worden er veel minder praktische maatregelen bedacht voor toepassing op straat.
 
Lessen van vroeger
Een belangrijke verdienste van een behoudende opstelling ligt op het institutionele vlak: doe het liever kalm aan met het verzelfstandigen van de spoorwegen, het afschaffen van de leerplicht, het vermarkten van de pensioenvoorzieningen en het privatiseren van de thuiszorg, gooi je oude schoenen niet weg vóór je beter lopende nieuwe schoenen gevonden hebt. 
Veel van de institutionele arrangementen uit de (‘traditionele’) linkse, sociaal democratische verzorgingsstaat ontlenen hun betekenis aan hun vangnetwerking, hun garantie van een minimumniveau van bestaanszekerheid steunend op collectieve voorzieningen. In de vele Vette Jaren die we nu meemaken lijken die arrangementen soms een onbegrijpelijke ballast te zijn geworden. Maar vergis je niet: You don't miss your water, till your well runs dry, vergeet niet welke fundamentele functies deze arrangementen in het bouwwerk van de maatschappij kunnen vervullen. 
In een van de vroege kippenverhalen van Anton Koolhaas ligt de oude haan Matthias ‘s middags graag in een kuil in de zandweg naar de boerderij wat te doezelen. Elke middag komt om vier uur de melkauto over die weg naar de boerderij en springt Matthias verschrikt op om een goed heenkomen te zoeken. Tot de dag waarop hij denkt: 'Iedere keer spring ik op en snel ik weg en nog nooit is er iets gebeurd. Ik kan dus even zo wel blijven liggen. Hij werd onmiddellijk het slachtoffer van deze redenering, want terwijl Matthias genoeglijk bleef zitten, reed de auto eerst met een voor- en toen met een achterwiel over hem heen.'
 
De progressieven van vroeger hebben de latere revolutionaire verhalen over De Definitieve Wereldvrede, Het Arbeidersparadijs, Het Uitroeien van Besmettelijke Ziekten, Het Einde van de Geschiedenis en De Nieuwe Economie genoegzaam aan kunnen horen. En kunnen zien verdampen. Wie daar binnen een overzichtelijke termijn niet enigszins conservatief van wordt heeft geen hersens en ook geen hart.
 
***********************************************
‘Springveren, het beste uit de leunstoel,’ is nu te koop.
Luister op die site naar ‘De mannenpil,’ een van de bijdragen,
voorgelezen door Maeve van der Steen.
Of ga naar de boekhandel, ISBN 978 90 5972 195 1 .
© 2007 Peter Schröder
powered by CJ2