archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
LFF kan nóg beter Hans Knegtmans

0702VG LFF
In één opzicht is het Leids Filmfestival (LFF) een wonder van regelmaat. De eerste editie van 2006 trok 6000 toeschouwers. Daarna groeide het aantal bezoekers met mathematische precisie: 8000 bezoekers in 2007, 10000 in 2008. De huidige aflevering, gehouden van 27 oktober tot en met 1 november, laat dan ook een stijging zien tot 12000 bezoekers. Met een roze bril op kan men spreken van een verdubbeling in vier jaar. De meer zuinige conclusie luidt dat we nog zes jaar moeten wachten op de volgende verdubbeling.

Hoe dan ook, de organisatoren, onder leiding van directeur Alexander Mouret, zijn meer dan tevreden. Ook de gemeente koestert het festival als een evenement dat, samen met Rembrandt, de Universiteit, de vele musea en de schilderachtige binnenstad, Leiden kan voortstuwen in de vaart der volkeren. Terecht. LFF kan zich nu al de kampioen van de kleinere festivals noemen, op eerbiedige afstand van de grote broers IFFR (Rotterdam), IDFA (Amsterdam en NFF (Utrecht). Tijdens de festivaldagen voelde ik als import-Leidenaar zelfs een zekere trots op de stad, iets waar ik de overige 360 dagen van het jaar niet de minste last van heb.

Het festival pakte dit jaar fors uit met 84 verschillende programma’s. De kwaliteit van de films was, vergeleken met eerdere edities, opvallend hoog. Neem de openingsfilm. Op festivals in binnen- en buitenland is dat traditioneel een zorgenkind. De organisatie wil het liefst een film programmeren die enerzijds de geest van het festival recht doet, maar anderzijds niet zo buitenissig is dat de wat behoudender buitenwacht zijn tanden erop stuk bijt. In Leiden resulteerde dit in het verleden in de betere Hollywoodfilms, althans vergeleken met de weekendtrivia van het Pathé-concern. The Black Dahlia (Brian de Palma), American Gangster (Tony Scott), W. (Oliver Stone): het patroon is herkenbaar en stemde niet tot vreugde.

Afgaande op de thematiek – werknemer van multinational helpt FBI bij onderzoek naar frauduleuze prijsafspraken – zou men allicht verwachten dat ook The Informant! een maatschappelijk fenomeen op populistische wijze aan de orde stelt. Maar dat valt mee. Regisseur Steven Soderberghs ideeën over filmmaken zijn eigenzinniger dan die van zijn meeste collega’s. Daarenboven is de film verrassend genoeg een zwarte komedie. Met in de hoofdrol Matt Damon, die, een kleine vijftien pond aangekomen en met een idioot toupetje op, de toeschouwer voortdurend op het verkeerde been zet omtrent zijn werkelijke identiteit, als hij die al heeft.

Het hoofdprogramma bevat nog meer verrassingen. De Estse film Autumn Ball, in cinefiele kringen bekend van zijn aanwezigheid op IFFR in 2008, creëerde een heuse hype, zodat de zaterdagavondvoorstelling uren voor aanvang al uitverkocht was. En dat zonder één bekende acteur, en geregisseerd door een debutant. Ook thematisch lijkt Autumn Ball niet de eerste keus voor een avondje uit. De ensemblefilm wordt bevolkt door een schare uiteenlopende losers, die in een flatwijk van Tallinn met de moed der wanhoop iets van het leven proberen te maken. Sinds het baanbrekende werk van Robert Altman zijn mozaïekfilms in de mode maar regisseur Veilko Õunpuu, die geïnspireerd lijkt door de Fin Aki Kaurismäki en de Zweed Roy Andersson, mist ten enenmale de mildheid van zijn voorganger. Deprimerende stuff voor wie daartegen bestand is. Op eenzame hoogte stond Das Weisse Band van Michael Haneke, die daar in Cannes de Gouden Palm voor ontving. In de volgende Leunstoel, wanneer de film landelijk in première is gegaan, kom ik hierop terug.

Een bijprogramma van het eerste uur is de vertoning van recente Russische speelfilms. Een mooi initiatief, want zelfs op IFFR is dat genre in de minderheid, vergeleken met modieuzere filmlanden als Japan, China en Zuid-Korea. De groei van LFF uit zich in de forse toename van deze categorie, de betere kwaliteit van de films en een grotere diversiteit binnen het genre. Zo wordt de bezoeker van Tale in the Darknes onthaald op de spreekwoordelijke depressiviteit van het dagelijks leven in Rusland. Tegen het decor van een grauwe havenstad zoekt een politieagente tevergeefs naar een man die met haar naar dansles wil. In het monumentale Tsar neemt regisseur Pavel Lungin het regime van tsaar Ivan de Verschrikkelijke onder de loep. Monumentaal opgezet en schitterend gefilmd, maar door zijn bloederige passages uitsluitend geschikt voor wie zichzelf kan voorhouden dat het ‘maar een film’ is. Bij wijze van contrast toont Hipsters hoe in de jaren vijftig jongeren in zuurstokkleurige kledij de Sovjet-monotonie ontvluchtten door op bigband jazz een eigen versie van de rock’n roll te dansen. Daarbij liepen zij de kans in handen te vallen van de knippolitie, die –  in de film – gewapend met scharen Moskou doorzocht naar dit soort decadentie.

Bij geruchte heeft Mouret c.s. de ambitie, het festival uit te bouwen tot een waarlijk nationaal evenement. Dat lijkt me een goed plan. ‘To infinity, and beyond!’ om met Buzz Lightyear uit Toy Story te spreken. Maar dan moet eerst de programmering verbeteren. Net als in vorige edities draaide het festival op midweekse dagen slechts op halve kracht. Alleen zaterdag en zondag werden volledig vol geprogrammeerd, dat wil zeggen van vroeg in de middag tot laat op de avond. Van woensdag tot en met vrijdag begonnen de activiteiten pas in de avonduren. Daardoor bestond het doordeweekse publiek louter uit inwoners van de regio Leiden. In Vlissingen hanteert Film by the Sea een vergelijkbare formule en dankt daaraan zijn dubieuze reputatie van provinciaal evenement.

Een tweede probleem is de onevenwichtige verhouding tussen het aantal voorstellingen de het aantal films. Tijdens 120 voorstellingen worden er meer dan 80 filmprogramma’s edoorheen gejaagd. Dat betekent in de praktijk dat de meeste films slechts eenmaal te zien zijn en dit leidt onvermijdelijk tot frustratie bij de serieuze bezoeker. Op de grote festivals – waar de meeste films drie- of viermaal vertoond worden – speelt dit probleem veel minder. Ook daar wordt de consciëntieuze bezoeker dol van al het geplan en geschuif, maar uiteindelijk kan hij een selectie maken waarin voor de meeste van zijn favorieten een plaatsje is ingeruimd.

Het eerste probleem wordt geheel opgelost en het tweede aanzienlijk verlicht als LFF ook op midweekse dagen matineevoorstellingen zou inlassen. Op die manier ontstaat ruimte voor zo'n 40 extra vertoningen, en bezoekers van buiten hoeven niet de tijd stuk te slaan met museumbezoek of iets anders waarvoor ze niet gekomen zijn.
Nog één tekortkoming moet de organisatie het hoofd bieden. Het hoofdprogramma leunt zwaar op avant-premières. Die categorie vormt op vrijwel elk filmfestival de hoofdmoot, maar het LFF gaat wel erg ver. Van de 32 films in de rubriek Panorama beleven niet minder dan 27 nog dit kalenderjaar hun bioscooppremière. Voor slechts vijf is nog geen distributeur gevonden. In dit opzicht onderscheidt Leiden zich in negatieve zin van de grotere festivals waar het - voor wie dat wenst - mogelijk is uitsluitend bioscoopfilms te zien die vrijwel zeker nooit een distributeur zullen vinden.

Het is goed denkbaar dat LFF, bijvoorbeeld met oog op het hoge percentage studenten in de klantenpopulatie, beslist wil vasthouden aan het conservatieve hoofdprogramma. In dat geval is het slim meer aansprekende bijprogramma’s te bedenken zoals de Russische cinema. In het omvangrijke programma van Japanse films zou het aantal Nederlandse premières makkelijk kunnen worden uitgebreid van twee (in deze festivaleditie) tot een stuk of tien. Of vijftien. Uitbreiding van een serieus programmaonderdeel geeft het festival het gezicht dat het verdient. En als dat ten koste gaat van oneigenlijke losse flodders als Film & Pizza of Comedy & Cinema lijkt me dat geen enkel bezwaar. Op naar de editie van 2010!
 
************************
Abonneer u op de Nieuwsbrief.


© 2009 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
LFF kan nóg beter Hans Knegtmans
0702VG LFF
In één opzicht is het Leids Filmfestival (LFF) een wonder van regelmaat. De eerste editie van 2006 trok 6000 toeschouwers. Daarna groeide het aantal bezoekers met mathematische precisie: 8000 bezoekers in 2007, 10000 in 2008. De huidige aflevering, gehouden van 27 oktober tot en met 1 november, laat dan ook een stijging zien tot 12000 bezoekers. Met een roze bril op kan men spreken van een verdubbeling in vier jaar. De meer zuinige conclusie luidt dat we nog zes jaar moeten wachten op de volgende verdubbeling.

Hoe dan ook, de organisatoren, onder leiding van directeur Alexander Mouret, zijn meer dan tevreden. Ook de gemeente koestert het festival als een evenement dat, samen met Rembrandt, de Universiteit, de vele musea en de schilderachtige binnenstad, Leiden kan voortstuwen in de vaart der volkeren. Terecht. LFF kan zich nu al de kampioen van de kleinere festivals noemen, op eerbiedige afstand van de grote broers IFFR (Rotterdam), IDFA (Amsterdam en NFF (Utrecht). Tijdens de festivaldagen voelde ik als import-Leidenaar zelfs een zekere trots op de stad, iets waar ik de overige 360 dagen van het jaar niet de minste last van heb.

Het festival pakte dit jaar fors uit met 84 verschillende programma’s. De kwaliteit van de films was, vergeleken met eerdere edities, opvallend hoog. Neem de openingsfilm. Op festivals in binnen- en buitenland is dat traditioneel een zorgenkind. De organisatie wil het liefst een film programmeren die enerzijds de geest van het festival recht doet, maar anderzijds niet zo buitenissig is dat de wat behoudender buitenwacht zijn tanden erop stuk bijt. In Leiden resulteerde dit in het verleden in de betere Hollywoodfilms, althans vergeleken met de weekendtrivia van het Pathé-concern. The Black Dahlia (Brian de Palma), American Gangster (Tony Scott), W. (Oliver Stone): het patroon is herkenbaar en stemde niet tot vreugde.

Afgaande op de thematiek – werknemer van multinational helpt FBI bij onderzoek naar frauduleuze prijsafspraken – zou men allicht verwachten dat ook The Informant! een maatschappelijk fenomeen op populistische wijze aan de orde stelt. Maar dat valt mee. Regisseur Steven Soderberghs ideeën over filmmaken zijn eigenzinniger dan die van zijn meeste collega’s. Daarenboven is de film verrassend genoeg een zwarte komedie. Met in de hoofdrol Matt Damon, die, een kleine vijftien pond aangekomen en met een idioot toupetje op, de toeschouwer voortdurend op het verkeerde been zet omtrent zijn werkelijke identiteit, als hij die al heeft.

Het hoofdprogramma bevat nog meer verrassingen. De Estse film Autumn Ball, in cinefiele kringen bekend van zijn aanwezigheid op IFFR in 2008, creëerde een heuse hype, zodat de zaterdagavondvoorstelling uren voor aanvang al uitverkocht was. En dat zonder één bekende acteur, en geregisseerd door een debutant. Ook thematisch lijkt Autumn Ball niet de eerste keus voor een avondje uit. De ensemblefilm wordt bevolkt door een schare uiteenlopende losers, die in een flatwijk van Tallinn met de moed der wanhoop iets van het leven proberen te maken. Sinds het baanbrekende werk van Robert Altman zijn mozaïekfilms in de mode maar regisseur Veilko Õunpuu, die geïnspireerd lijkt door de Fin Aki Kaurismäki en de Zweed Roy Andersson, mist ten enenmale de mildheid van zijn voorganger. Deprimerende stuff voor wie daartegen bestand is. Op eenzame hoogte stond Das Weisse Band van Michael Haneke, die daar in Cannes de Gouden Palm voor ontving. In de volgende Leunstoel, wanneer de film landelijk in première is gegaan, kom ik hierop terug.

Een bijprogramma van het eerste uur is de vertoning van recente Russische speelfilms. Een mooi initiatief, want zelfs op IFFR is dat genre in de minderheid, vergeleken met modieuzere filmlanden als Japan, China en Zuid-Korea. De groei van LFF uit zich in de forse toename van deze categorie, de betere kwaliteit van de films en een grotere diversiteit binnen het genre. Zo wordt de bezoeker van Tale in the Darknes onthaald op de spreekwoordelijke depressiviteit van het dagelijks leven in Rusland. Tegen het decor van een grauwe havenstad zoekt een politieagente tevergeefs naar een man die met haar naar dansles wil. In het monumentale Tsar neemt regisseur Pavel Lungin het regime van tsaar Ivan de Verschrikkelijke onder de loep. Monumentaal opgezet en schitterend gefilmd, maar door zijn bloederige passages uitsluitend geschikt voor wie zichzelf kan voorhouden dat het ‘maar een film’ is. Bij wijze van contrast toont Hipsters hoe in de jaren vijftig jongeren in zuurstokkleurige kledij de Sovjet-monotonie ontvluchtten door op bigband jazz een eigen versie van de rock’n roll te dansen. Daarbij liepen zij de kans in handen te vallen van de knippolitie, die –  in de film – gewapend met scharen Moskou doorzocht naar dit soort decadentie.

Bij geruchte heeft Mouret c.s. de ambitie, het festival uit te bouwen tot een waarlijk nationaal evenement. Dat lijkt me een goed plan. ‘To infinity, and beyond!’ om met Buzz Lightyear uit Toy Story te spreken. Maar dan moet eerst de programmering verbeteren. Net als in vorige edities draaide het festival op midweekse dagen slechts op halve kracht. Alleen zaterdag en zondag werden volledig vol geprogrammeerd, dat wil zeggen van vroeg in de middag tot laat op de avond. Van woensdag tot en met vrijdag begonnen de activiteiten pas in de avonduren. Daardoor bestond het doordeweekse publiek louter uit inwoners van de regio Leiden. In Vlissingen hanteert Film by the Sea een vergelijkbare formule en dankt daaraan zijn dubieuze reputatie van provinciaal evenement.

Een tweede probleem is de onevenwichtige verhouding tussen het aantal voorstellingen de het aantal films. Tijdens 120 voorstellingen worden er meer dan 80 filmprogramma’s edoorheen gejaagd. Dat betekent in de praktijk dat de meeste films slechts eenmaal te zien zijn en dit leidt onvermijdelijk tot frustratie bij de serieuze bezoeker. Op de grote festivals – waar de meeste films drie- of viermaal vertoond worden – speelt dit probleem veel minder. Ook daar wordt de consciëntieuze bezoeker dol van al het geplan en geschuif, maar uiteindelijk kan hij een selectie maken waarin voor de meeste van zijn favorieten een plaatsje is ingeruimd.

Het eerste probleem wordt geheel opgelost en het tweede aanzienlijk verlicht als LFF ook op midweekse dagen matineevoorstellingen zou inlassen. Op die manier ontstaat ruimte voor zo'n 40 extra vertoningen, en bezoekers van buiten hoeven niet de tijd stuk te slaan met museumbezoek of iets anders waarvoor ze niet gekomen zijn.
Nog één tekortkoming moet de organisatie het hoofd bieden. Het hoofdprogramma leunt zwaar op avant-premières. Die categorie vormt op vrijwel elk filmfestival de hoofdmoot, maar het LFF gaat wel erg ver. Van de 32 films in de rubriek Panorama beleven niet minder dan 27 nog dit kalenderjaar hun bioscooppremière. Voor slechts vijf is nog geen distributeur gevonden. In dit opzicht onderscheidt Leiden zich in negatieve zin van de grotere festivals waar het - voor wie dat wenst - mogelijk is uitsluitend bioscoopfilms te zien die vrijwel zeker nooit een distributeur zullen vinden.

Het is goed denkbaar dat LFF, bijvoorbeeld met oog op het hoge percentage studenten in de klantenpopulatie, beslist wil vasthouden aan het conservatieve hoofdprogramma. In dat geval is het slim meer aansprekende bijprogramma’s te bedenken zoals de Russische cinema. In het omvangrijke programma van Japanse films zou het aantal Nederlandse premières makkelijk kunnen worden uitgebreid van twee (in deze festivaleditie) tot een stuk of tien. Of vijftien. Uitbreiding van een serieus programmaonderdeel geeft het festival het gezicht dat het verdient. En als dat ten koste gaat van oneigenlijke losse flodders als Film & Pizza of Comedy & Cinema lijkt me dat geen enkel bezwaar. Op naar de editie van 2010!
 
************************
Abonneer u op de Nieuwsbrief.
© 2009 Hans Knegtmans
powered by CJ2