archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
De melktanden van dictator Ceaucescu Hans Knegtmans

0113 Hoe vertel ik ...
Op de afsluitende zaterdag komt het festival IFFR me altijd de neus uit, ook al omdat het meestal niet de beste films zijn waar ik dan naar kijk. Zondag slaap ik een gat in de dag, en voer nauwelijks iets uit. Maar maandag heb ik de pest in dat het festival voorbij is en het gewone leven weer een aanvang neemt. Zo gaat het al jaren. IFFR is als een fles whisky waar je gemakkelijk te veel van gebruikt op één avond. De volgende ochtend grijp je naar de paracetamol, maar ’s avonds is het leed alweer geleden, en staat niets een volgend glaasje (en nog een) in de weg.

Want wat was er weer veel te beleven! Avant-premières die binnen afzienbare tijd de filmhuizen bereiken, en waar ik zeker nog op terugkom, zijn: Das Leben der Anderen (afluisterpraktijken van de Stasi), Dixie Chicks: Shut up and sing (de meiden hadden in 2003 president Bush zwaar beledigd, en dat bleef in country & westernland niet onopgemerkt) en Nue-propriété (familiedrama met Isabelle Huppert). Natuurlijk waren er ook een paar films die eveneens de filmhuizen halen, maar waaraan u beter niet uw kostbare euro’s kunt besteden. Het duidelijkste voorbeeld is de artsy fartsy film Summer Palace (voor Gouden Palm genomineerde soft sex van Ye Lou, maker van het beroemde Sushou River, met veel pretentieus, ‘filosofisch’ geouwehoer van de vrouwelijke hoofdpersoon).

Interessant maar ook altijd een beetje triest is de goed gevulde categorie films die iedereen eigenlijk zou moeten zien, maar waarvoor (nog) geen distributeur gevonden is. Een schrijnend voorbeeld is het tweeluik van de IJslandse regisseur en scenarist Ragnar Bragason, Children (Börn) en Parents (Foreldrar). Beide films lijken gedoemd tot een lange en zelfs succesvolle festivaltournee, zonder ergens voet aan de grond te krijgen. Tekenend is dat Children uit 2006 alleen in eigen land gedraaid heeft voordat hij aan zijn omzwervingen begon. Even opvallend is dat hij nog geen enkele festivalprijs heeft bemachtigd, ondanks de lovende recensies. De film doet enigszins denken aan het kitchen sink oeuvre van Mike Leigh (Vera Drake, All or Nothing, Secrets and Lies). Maar de verschillen zijn minstens zo opvallend als de overeenkomsten. Bragson draait zijn films in prachtig zwart wit, de vorm is die van de mozaïekfilm met veel personages die in wisselende samenstelling hun opwachting maken, en de treurige thematiek wordt af en toe overgoten met een scheutje surrealistische humor van het type Todd Solondz (voordat die in Palindromes ineens het spoor bijster bleek te zijn geraakt). Bij Parents, die in Rotterdam zijn première beleefde, laat de regisseur zijn humoristische ingevingen de vrije loop, waardoor de toeschouwer tevreden en niet overdreven depressief de zaal verlaat. Misschien dat A-film, de meest scheutige distributeur van IFFR-films, alsnog over de brug komt.

Net als Summer Palace werd ook Juventude em marcha van de Portugese regisseur Pedro Costa genomineerd voor een Gouden Palm. Die kreeg hij niet. Sterker nog, geen enkele distributeur ziet er tot nog toe brood in. Commercieel gezien is dat alleszins begrijpelijk. De toeschouwers in Cannes verlieten massaal de zaal, en ook in het Rotterdamse Cinerama hield de ene na de andere bezoeker het voortijdig voor gezien. De reputatie van onbegrijpelijkheid, gepaard aan een slakkengang (en dat tweeënhalf uur) was de film vooruitgesneld, en ik was er dan ook niet gerust op. En, eerlijk is eerlijk, evenmin als de overige kijkers begreep ik welke fragmenten in de film werkelijkheid waren en welke gefantaseerd of gedroomd. Evenmin werd duidelijk wat de personages precies met elkaar te maken hadden, of waar de herhaalde flashbacks toe dienden. En ik had niet het minste vermoeden waarom het mooie gedicht dat hoofdpersoon Ventura (gespeeld door een zwarte amateur van ergens in de vijftig, gezegend met een prachtig gebeeldhouwde kop) voor een vriend had geschreven, zodat die dat aan zijn vrouw kon sturen, gedurende de film een keer of tien werd voorgelezen, met steeds een ander einde. Tijdens de hele film worden niet meer dan pakweg tien camera-instellingen gebruikt, wat ook al niet aan de dynamiek bijdraagt. Toch slaagt Juventude em marcha er bijna geniepig in, onder de huid te kruipen. In de laatste scène zwenkt de camera plotseling naar een snelweg met voorbijrazende auto’s. Dit werkt als een schokeffect. Verrek, de personages leven gewoon in een stad, temidden van een miljoen andere mensen! Daar had ik geen seconde bij stilgestaan. Nu al zijn er critici die met grote stelligheid verkondigen dat deze film de ‘eigenlijke’ winnaar van Cannes was, dus we hoeven de hoop op distributie, desnoods op DVD, nog niet op te geven.

Wél in de bioscoop draaien twee Roemeense films. Maken ze daar films? Ja, maar niet al te gek veel. Verleden jaar verscheen het wondermooie The death of Mr. Lazarescu van regisseur Cristi Puiu. Een oude alcoholist wordt ’s avonds plotseling onwel. De gealarmeerde buren bellen een arts. Daarna zien we hoe de man de rest van de nacht van hot naar haar wordt gesleept, een speelbal van een verziekt bureaucratisch gezondheidsapparaat, waarin niemand het als zijn taak ziet, te waken over de gezondheid van zijn medeburgers. The way I spent the end of the world (van Catalin Mitulescu) en 12.08 East of Bucharest (van Corneliu Porumboiu) zijn een stuk luchtiger van toonzetting. In beide films speelt het regime van dictator Nicolae Ceaucescu een belangrijke rol, zij het op heel verschillende wijze.

The way I spent the end of the world behandelt de nadagen van zijn bewind. Al in één van de eerste scènes wordt duidelijk uit welke hoek de wind waait. De kleine Lalalilu raakt zijn eerste melktand kwijt, zoals we weten een beangstigend moment in een kinderleven. Is dit normaal? Ja, verzekert zijn moeder hem. Hebben andere mensen ook melktanden gehad? Jazeker. Iedereen? Ja, iedereen. Ook Ceaucescu? Voor moeder is de maat vol. “‘Vanaf nu praat je nooit meer over God of Ceaucescu. Begrepen?”’ In een andere scène geeft vader een succesvolle imitatie van de grote staatsman ten beste. Buitenlanders van nu zullen het realiteitsgehalte moeilijk kunnen inschatten, maar Lalalilu en zijn oudere zusje Eva (de onbevangen spelende Doroteea Petre, die daarvoor in Cannes de prijs van beste actrice ontving) lachen zich een deuk. Kort daarna wordt Eva van school gestuurd. Haar schoolvriendje heeft per ongeluk een buste van Ceaucescu omgestoten, en Eva krijgt de schuld van het incident. Ze belandt op een technische school die orde en tucht hoog in het vaandel heeft. Daar ontmoet ze de sociaal niet erg vaardige Andrei, zoon van een dissident ouderpaar en ook zelf een revolutionair in de dop. Geleidelijk groeien ze naar elkaar, en ze vatten zelfs het plan op, Roemenië te ontvluchten door de Donau over te zwemmen.

Lalalilu stelt de grote leider verantwoordelijk voor de desertie van Eva en beraamt, drie turven hoog, een moordaanslag op de dictator. Desondanks is The way I spent the end of the world geen film met een zwaar aangezette Politieke Boodschap. Op een bruiloft ontstaat enige onrust als een ‘foute’ (want gezagsgetrouwe) politieman zijn opwachting maakt, maar dat heeft nauwelijks iets om het lijf. Veeleer is de film een sympathiek en bij vlagen zeer geestig coming of age verhaal, dat zich nauwelijks onderscheidt van komedies die we kennen uit andere Oost-europese staten. Vriendelijk, gefilmd in mooie kleuren en meer gedateerd ogend dan het jaar waarin het verhaal speelt (1989) rechtvaardigt.

12.08 East of Bucharest (vanaf 22 februari in de bioscoop) ontving in Cannes de prijs voor het beste debuut. Hoewel ik regisseur Porumboiu alle goeds toewens, lijkt deze onderscheiding me toch een ernstige vergissing van de jury. Zowel het scenario als het camerawerk geeft nauwelijks reden tot uitbundigheid. Ik zou bijna denken dat de juryleden al kijkend bevangen werden door het bekende feel good-syndroom, dat in de regel eerder bij het betalende publiek dan bij geharde professionals optreedt. In het flinterdunne verhaaltje besluit Jderescu (Teodor Corban), eigenaar van een televisiestation ‘ten oosten van Boekarest’, op de zestiende verjaardag van de val van de dictator zijn talkshow een politiek tintje te geven. Hij nodigt enkele landgenoten uit om over die heuglijke dag te discussiëren.

Omdat het niet lukt, landelijke opinieleiders voor zijn programma te strikken, behelpt hij zich met de gepensioneerde Piscoci (Mircea Andreesscu) en de alcoholische onderwijzer Manescu (Ion Sapdaru). Na wat inleidende schermutselingen spitst de ‘discussie’ zich toe op de vraag of om 12.08 uur, het tijdstip dat de dictator de wijk probeerde te nemen, hun dorpsplein al zwart zag van de mensen, of dat die pas na zijn vertrek de straat opgingen. In het eerste geval, aldus Jderescu, kunnen we met recht zeggen dat het dorp heeft bijgedragen aan de revolutie, in te tweede geval zijn de inwoners pas de straat opgegaan toen anderen de klus geklaard hadden.

De clou van het verhaal is dat de geschiedvervalsing die dronkelap Manescu probeert te plegen steeds pijnlijker wordt tegengesproken door kijkers die telefonisch kunnen reageren. Dat is leuk. Althans voor even. Zeker niet voor de dertig of minuten of langer die de regisseur aan dit item besteedt. Eerlijk gezegd begrijp ik niet goed wat het Filmhuis bezielde toen het deze film aantrok. Zelfs het publiek in Rotterdam reageerde opmerkelijk lauw. Blije juryleden en een kritische zaal – bij dit genre is dat de omgekeerde wereld. Goed beschouwd zijn het begin van de film (de straatlantaarns gaan uit) en het eind (ze gaan weer aan) de weinige filmische hoogtepunten. Gelukkig hebben we de echte festivalkrakers nog tegoed.
 
*********************************
Wilt u meer weten over hyperventilatie?



© 2007 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
De melktanden van dictator Ceaucescu Hans Knegtmans
0113 Hoe vertel ik ...
Op de afsluitende zaterdag komt het festival IFFR me altijd de neus uit, ook al omdat het meestal niet de beste films zijn waar ik dan naar kijk. Zondag slaap ik een gat in de dag, en voer nauwelijks iets uit. Maar maandag heb ik de pest in dat het festival voorbij is en het gewone leven weer een aanvang neemt. Zo gaat het al jaren. IFFR is als een fles whisky waar je gemakkelijk te veel van gebruikt op één avond. De volgende ochtend grijp je naar de paracetamol, maar ’s avonds is het leed alweer geleden, en staat niets een volgend glaasje (en nog een) in de weg.

Want wat was er weer veel te beleven! Avant-premières die binnen afzienbare tijd de filmhuizen bereiken, en waar ik zeker nog op terugkom, zijn: Das Leben der Anderen (afluisterpraktijken van de Stasi), Dixie Chicks: Shut up and sing (de meiden hadden in 2003 president Bush zwaar beledigd, en dat bleef in country & westernland niet onopgemerkt) en Nue-propriété (familiedrama met Isabelle Huppert). Natuurlijk waren er ook een paar films die eveneens de filmhuizen halen, maar waaraan u beter niet uw kostbare euro’s kunt besteden. Het duidelijkste voorbeeld is de artsy fartsy film Summer Palace (voor Gouden Palm genomineerde soft sex van Ye Lou, maker van het beroemde Sushou River, met veel pretentieus, ‘filosofisch’ geouwehoer van de vrouwelijke hoofdpersoon).

Interessant maar ook altijd een beetje triest is de goed gevulde categorie films die iedereen eigenlijk zou moeten zien, maar waarvoor (nog) geen distributeur gevonden is. Een schrijnend voorbeeld is het tweeluik van de IJslandse regisseur en scenarist Ragnar Bragason, Children (Börn) en Parents (Foreldrar). Beide films lijken gedoemd tot een lange en zelfs succesvolle festivaltournee, zonder ergens voet aan de grond te krijgen. Tekenend is dat Children uit 2006 alleen in eigen land gedraaid heeft voordat hij aan zijn omzwervingen begon. Even opvallend is dat hij nog geen enkele festivalprijs heeft bemachtigd, ondanks de lovende recensies. De film doet enigszins denken aan het kitchen sink oeuvre van Mike Leigh (Vera Drake, All or Nothing, Secrets and Lies). Maar de verschillen zijn minstens zo opvallend als de overeenkomsten. Bragson draait zijn films in prachtig zwart wit, de vorm is die van de mozaïekfilm met veel personages die in wisselende samenstelling hun opwachting maken, en de treurige thematiek wordt af en toe overgoten met een scheutje surrealistische humor van het type Todd Solondz (voordat die in Palindromes ineens het spoor bijster bleek te zijn geraakt). Bij Parents, die in Rotterdam zijn première beleefde, laat de regisseur zijn humoristische ingevingen de vrije loop, waardoor de toeschouwer tevreden en niet overdreven depressief de zaal verlaat. Misschien dat A-film, de meest scheutige distributeur van IFFR-films, alsnog over de brug komt.

Net als Summer Palace werd ook Juventude em marcha van de Portugese regisseur Pedro Costa genomineerd voor een Gouden Palm. Die kreeg hij niet. Sterker nog, geen enkele distributeur ziet er tot nog toe brood in. Commercieel gezien is dat alleszins begrijpelijk. De toeschouwers in Cannes verlieten massaal de zaal, en ook in het Rotterdamse Cinerama hield de ene na de andere bezoeker het voortijdig voor gezien. De reputatie van onbegrijpelijkheid, gepaard aan een slakkengang (en dat tweeënhalf uur) was de film vooruitgesneld, en ik was er dan ook niet gerust op. En, eerlijk is eerlijk, evenmin als de overige kijkers begreep ik welke fragmenten in de film werkelijkheid waren en welke gefantaseerd of gedroomd. Evenmin werd duidelijk wat de personages precies met elkaar te maken hadden, of waar de herhaalde flashbacks toe dienden. En ik had niet het minste vermoeden waarom het mooie gedicht dat hoofdpersoon Ventura (gespeeld door een zwarte amateur van ergens in de vijftig, gezegend met een prachtig gebeeldhouwde kop) voor een vriend had geschreven, zodat die dat aan zijn vrouw kon sturen, gedurende de film een keer of tien werd voorgelezen, met steeds een ander einde. Tijdens de hele film worden niet meer dan pakweg tien camera-instellingen gebruikt, wat ook al niet aan de dynamiek bijdraagt. Toch slaagt Juventude em marcha er bijna geniepig in, onder de huid te kruipen. In de laatste scène zwenkt de camera plotseling naar een snelweg met voorbijrazende auto’s. Dit werkt als een schokeffect. Verrek, de personages leven gewoon in een stad, temidden van een miljoen andere mensen! Daar had ik geen seconde bij stilgestaan. Nu al zijn er critici die met grote stelligheid verkondigen dat deze film de ‘eigenlijke’ winnaar van Cannes was, dus we hoeven de hoop op distributie, desnoods op DVD, nog niet op te geven.

Wél in de bioscoop draaien twee Roemeense films. Maken ze daar films? Ja, maar niet al te gek veel. Verleden jaar verscheen het wondermooie The death of Mr. Lazarescu van regisseur Cristi Puiu. Een oude alcoholist wordt ’s avonds plotseling onwel. De gealarmeerde buren bellen een arts. Daarna zien we hoe de man de rest van de nacht van hot naar haar wordt gesleept, een speelbal van een verziekt bureaucratisch gezondheidsapparaat, waarin niemand het als zijn taak ziet, te waken over de gezondheid van zijn medeburgers. The way I spent the end of the world (van Catalin Mitulescu) en 12.08 East of Bucharest (van Corneliu Porumboiu) zijn een stuk luchtiger van toonzetting. In beide films speelt het regime van dictator Nicolae Ceaucescu een belangrijke rol, zij het op heel verschillende wijze.

The way I spent the end of the world behandelt de nadagen van zijn bewind. Al in één van de eerste scènes wordt duidelijk uit welke hoek de wind waait. De kleine Lalalilu raakt zijn eerste melktand kwijt, zoals we weten een beangstigend moment in een kinderleven. Is dit normaal? Ja, verzekert zijn moeder hem. Hebben andere mensen ook melktanden gehad? Jazeker. Iedereen? Ja, iedereen. Ook Ceaucescu? Voor moeder is de maat vol. “‘Vanaf nu praat je nooit meer over God of Ceaucescu. Begrepen?”’ In een andere scène geeft vader een succesvolle imitatie van de grote staatsman ten beste. Buitenlanders van nu zullen het realiteitsgehalte moeilijk kunnen inschatten, maar Lalalilu en zijn oudere zusje Eva (de onbevangen spelende Doroteea Petre, die daarvoor in Cannes de prijs van beste actrice ontving) lachen zich een deuk. Kort daarna wordt Eva van school gestuurd. Haar schoolvriendje heeft per ongeluk een buste van Ceaucescu omgestoten, en Eva krijgt de schuld van het incident. Ze belandt op een technische school die orde en tucht hoog in het vaandel heeft. Daar ontmoet ze de sociaal niet erg vaardige Andrei, zoon van een dissident ouderpaar en ook zelf een revolutionair in de dop. Geleidelijk groeien ze naar elkaar, en ze vatten zelfs het plan op, Roemenië te ontvluchten door de Donau over te zwemmen.

Lalalilu stelt de grote leider verantwoordelijk voor de desertie van Eva en beraamt, drie turven hoog, een moordaanslag op de dictator. Desondanks is The way I spent the end of the world geen film met een zwaar aangezette Politieke Boodschap. Op een bruiloft ontstaat enige onrust als een ‘foute’ (want gezagsgetrouwe) politieman zijn opwachting maakt, maar dat heeft nauwelijks iets om het lijf. Veeleer is de film een sympathiek en bij vlagen zeer geestig coming of age verhaal, dat zich nauwelijks onderscheidt van komedies die we kennen uit andere Oost-europese staten. Vriendelijk, gefilmd in mooie kleuren en meer gedateerd ogend dan het jaar waarin het verhaal speelt (1989) rechtvaardigt.

12.08 East of Bucharest (vanaf 22 februari in de bioscoop) ontving in Cannes de prijs voor het beste debuut. Hoewel ik regisseur Porumboiu alle goeds toewens, lijkt deze onderscheiding me toch een ernstige vergissing van de jury. Zowel het scenario als het camerawerk geeft nauwelijks reden tot uitbundigheid. Ik zou bijna denken dat de juryleden al kijkend bevangen werden door het bekende feel good-syndroom, dat in de regel eerder bij het betalende publiek dan bij geharde professionals optreedt. In het flinterdunne verhaaltje besluit Jderescu (Teodor Corban), eigenaar van een televisiestation ‘ten oosten van Boekarest’, op de zestiende verjaardag van de val van de dictator zijn talkshow een politiek tintje te geven. Hij nodigt enkele landgenoten uit om over die heuglijke dag te discussiëren.

Omdat het niet lukt, landelijke opinieleiders voor zijn programma te strikken, behelpt hij zich met de gepensioneerde Piscoci (Mircea Andreesscu) en de alcoholische onderwijzer Manescu (Ion Sapdaru). Na wat inleidende schermutselingen spitst de ‘discussie’ zich toe op de vraag of om 12.08 uur, het tijdstip dat de dictator de wijk probeerde te nemen, hun dorpsplein al zwart zag van de mensen, of dat die pas na zijn vertrek de straat opgingen. In het eerste geval, aldus Jderescu, kunnen we met recht zeggen dat het dorp heeft bijgedragen aan de revolutie, in te tweede geval zijn de inwoners pas de straat opgegaan toen anderen de klus geklaard hadden.

De clou van het verhaal is dat de geschiedvervalsing die dronkelap Manescu probeert te plegen steeds pijnlijker wordt tegengesproken door kijkers die telefonisch kunnen reageren. Dat is leuk. Althans voor even. Zeker niet voor de dertig of minuten of langer die de regisseur aan dit item besteedt. Eerlijk gezegd begrijp ik niet goed wat het Filmhuis bezielde toen het deze film aantrok. Zelfs het publiek in Rotterdam reageerde opmerkelijk lauw. Blije juryleden en een kritische zaal – bij dit genre is dat de omgekeerde wereld. Goed beschouwd zijn het begin van de film (de straatlantaarns gaan uit) en het eind (ze gaan weer aan) de weinige filmische hoogtepunten. Gelukkig hebben we de echte festivalkrakers nog tegoed.
 
*********************************
Wilt u meer weten over hyperventilatie?

© 2007 Hans Knegtmans
powered by CJ2