![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() ![]() ![]() ![]() |
![]() |
|
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|
![]() |
|||||||||||||||||||||||||||
![]() |
![]() |
![]() |
Beschouwingen > Het leven zelf | ||||
Kala kala, de vogel die vliegt (5) | Sagita | |||
![]() In mijn droom loop ik op een verlaten strand, dicht langs de waterlijn van de zee. De golven stormen met grote witte koppen op me af. Dichtbij gekomen maken ze in donderend geraas hun buiging en ebben zachtjes murmelend weer weg. Vlak voor mijn voeten blijft een langwerpig pakje achter op het zand. Het is een roos, dieprood van kleur in cellofaan verpakt. Ik raap hem op. Verrast leg ik hem tegen mijn borst: de zee heeft mij een bloem geschonken. De zee is mijn lief, mijn minnaar. Hij roept mij met hoge, met lage, met lokkende geluiden als ik me op mijn rug neerleg op het strand. De zee komt me halen, springt met vloedgolven op me toe, omringt me en dringt zacht kabbelend bij mij binnen... 1950 Kuisheid is ons hoogste goed. Op zaterdag gaan alle kinderen achter elkaar met de onderbroek nog aan in een teil met warm water. De avond ervoor heeft vader het vier pits petroleumstel in een hoek van de keuken op de grond gezet. Hij plaatst er een gietijzeren ring omheen. Dan vult hij de wasketel voor de helft met koud water. Hij pakt de handvatten en spant zijn spieren. Achter in zijn nek verschijnen dikke rimpels. Zijn kaken klemmen op elkaar en zijn gezicht wordt rood. Voetje voor voetje tilt hij de kit naar het stel en slaakt een vervaarlijke kreet als het gewicht op de ring zakt. Met pannen water vult hij de ketel tot aan de rand. Zaterdag is ook de dag dat ik even bij moeder op schoot mag zitten. Terwijl ze mijn benen stevig tussen haar dijen klemt, knipt ze mijn nagels en peutert met een luciferstokje waaromheen ze een plukje watten heeft gedraaid in mijn oren. Moeder is streng katholiek. Elke dag voor school moeten we naar de kerk waar we de mis bezoeken. Het is wel een kwartier lopen. Op zondag is dat zelfs verplicht, als ik dan niet ga, doe ik een doodzonde. Ik krijg een zwarte vlek op mijn ziel en als ik daarmee aan de hemelpoort verschijn word ik regelrecht naar de hel gestuurd en moet eeuwig branden in het vuur. Mijn vader is minder streng: 'denk er maar niet over na,' zegt hij soms tegen mij, 'anders word je nog gek.' Zuster Walburgia slaat woedend met haar vuisten op het blad van de lessenaar en ze schreeuwt tegen mij: 'niemand, niemand kan het begrijpen en jij, jij zou het begrijpen!' Ik schrik erg en denk dat het beter is om niet meer te begrijpen. Ik houd toch niet zoveel van school. Eigenlijk weet ik helemaal niet waarom ik naar school ga. Lezen kan ik al en als ik groot ben, word ik moeder. Mijn oogleden voelen moe en zwaar. 'Hocus pocus pas,' zwaai ik met een stukje glas door de lucht, 'ik maak alles van glas.' Nu zijn er geen geheimen meer. Ik kan overal doorheen kijken; door de kerk, het klooster en door de huizen. In een wereld van glas dragen de mensen geen kleren. Ze doen alles bloot. Ik raak er een tikje opgewonden van, voel me een beetje zondig ook. Alsof het stout van me is om naar hun naaktheid te kijken. Ik begrijp niet goed waarom. Het is hetzelfde gevoel als toen ik op mijn buik door de kier van de zoldervloer naar moeder beneden lag te turen. 'Wauw...!' Met een grote sprong beland ik in zijn kamer. Simon voert een ware krijgsdans uit. Opgewonden als ook hij is staat zijn piemeltje schuin omhoog, strijdvaardig als een papierprikker. Ik kijk ernaar met een scheef gezicht. 'Je gaat me toch niets doen, hé?' Hij lacht. 'Natuurlijk niet, ik ben nog veel te klein.' Dat antwoord stelt me gerust. Alleen als iemand ouder en groter is, moet ik oppassen. Ik neem me voor om altijd kind te blijven. ---------- De fraaie tekening is van Coccie van Duijn. |
||||
© 2025 Sagita | ||||
![]() |
![]() |
![]() |
||
![]() |
powered by CJ2 |