archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 12
Jaargang 21
21 maart 2024
Nummer 13 verschijnt op
4 april 2024
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Niet te geloven Nienke Nieuwenhuizen

1812VG RijmenAf en toe is het ongeloofwaardig wat er in je leven gebeurt. Ik moet daarom in dit verhaal erg openhartig worden, dus daarvan acte! Een langdurig ziekbed kluisterde me aan het ouderlijk huis toen ik elf jaar was. In die tijd las en handwerkte ik veel. Schoolwerk hoefde ik niet te maken, men was kennelijk vroeger niet zo bang dat je achter raakte met de leerstof, zoals men nu is tijdens de Lock Down.

Ik las alle boeken die in huis waren en ook de bruin gekafte boeken die mijn moeder uit de stoffige bibliotheek van een muf klein boekhandeltje in onze woonplaats haalde. Onder andere: ‘Stel je voor, dat ik de Dominee trouwde’ van de Zweedse schrijfster Ester Lindin. Zo leerde ik, terwijl ik nog niks wist over seks, dat je zeep moest eten om een abortus op te wekken. Ik begreep lang niet alles uit het boek, maar wel dat Lindin de kleingeestigheid van het milieu waarin ze leefde wilde schetsen.

Ik las ook een gedichtenbundel. Die dichterlijke vrijheden begreep ik ook niet, maar ik hield van de cadans in het geschrevene. Dit leidde ertoe dat ik zelf graag zoiets wilde schrijven, dus ik deed een aantal pogingen. Toen ik er één voorlas aan mijn 16-jaar oudere zuster, zei ze dat ze het mooi vond en ze vroeg of ze het gedicht mocht houden. Te pas en te onpas presenteerde mijn zus me daarna als een soort van wonderkind en las het gedicht aan bekenden van haar voor. Mij bracht dat schaamrood op de wangen, maar ik vond haar wel lief en toen ze er bij mij op aandrong het gedicht nog een keer over te schrijven en het op te sturen naar oom Freek van de Waarheid deed ik dat. Of mijn zus het eerder geschrevene nog lang heeft bewaard weet ik niet en ik kan het haar niet vragen, want ze is er niet meer.

Na verloop van tijd verdwenen de symptomen van mijn ziekte en mocht ik weer naar mijn oude school in Alkmaar. Door een verhuizing, de tweede binnen een jaar, was ik drie maanden leerling geweest op een kleine dorpsschool in Broek op Langedijk. Mijn ziekteverschijnselen werden geweten aan de vele veranderingen die zich in korte tijd in mijn jonge leven hadden voorgedaan. Het voorstel om terug naar mijn oude vertrouwde school in Alkmaar te gaan was een grote opluchting voor me. Het betekende wel dat ik elke dag van Broek op Langedijk naar Alkmaar moest fietsen en tussen de middag over moest blijven bij een vriendinnetje. Die situatie hield aan totdat we anderhalf jaar later terug naar de Zaanstreek verhuisden. Daar had ik tot mijn negende jaar al gewoond en mijn veel oudere broers en zussen, die alle vier al boven de twintig waren, woonden daar nog steeds.

In het christelijke Langedijk mocht je niet veel. Je werd in die tijd nog van je fiets getrokken als je die op zondag gebruikte. Bekennen dat je moeder lid van de CPN was en zelfs ‘De Waarheid’ las, kon je beter laten. Aan de socialistische Zaan kon ik daar gelukkig weer vrijuit over praten. Met een Amsterdams nichtje van me, wiens ouders dezelfde partij aanhingen, trok ik veel op. Zij was wat jonger en werd jeugdredactielid bij Uilenspiegel, een weekblad dat onder de vleugels van de Waarheid werd uitgegeven De kinderrubriek van die krant had inmiddels een zelfstandige jeugdredactie. Ik heb nog altijd een originele handtekening van Fanny Blankers-Koen, want die hebben we in die tijd samen geïnterviewd.
Jaren later wees datzelfde nichtje me er op (de CPN en de Waarheid bestonden al niet meer) dat je gegevens op kon vragen bij de BVD over wat ze daar over je communistische familie in de loop der tijd verzameld hadden. Ik had nooit gedacht dat mijn moeder interessant geweest was voor die BVD. En dat er mensen waren die inlichtingen verschaften over triviale gebeurtenissen zou ik niet geloofd hebben. Stomverbaasd las ik het rapport dat ik na mijn verzoek om inlichtingen, kreeg. Er waren een paar meldingen over het bijwonen van vergaderingen van de NVB (vrouwenbeweging) en de CPN, waarbij mijn moeder aanwezig zou zijn geweest. Een andere melding was dat we een verkiezingsbord aan het raam hadden gehad.

Het meest wonderlijke was, dat er melding werd gemaakt van mijn gedicht dat op 21 maart 1953 was geplaatst in de Waarheid. De tipgever (naam onherkenbaar gemaakt) vermeldde erbij dat een kind van zo´n jonge leeftijd het gedicht niet had kunnen maken en dat mijn moeder het zelf geschreven moest hebben.
Ik was die rijmelarij vergeten, wist nog wel dat het over Water en Wind ging, en begon mezelf al Dichter des Vaderlands te voelen. Het moest toch wel van grote klasse zijn als zelfs de BVD er melding van maakte! Ik schreef naar het archief van de Waarheid, of ze het gedichtje misschien konden vinden, maar dat werd afgedaan met de vraag om meer feitelijke informatie en dat weerhield me ervan om verder op zoek gegaan. Ik vergat het hele voorval tot het kortgeleden terloops in een gesprek met een vriendin weer ter sprake kwam.

Zij houdt van speuren en wat gebeurde? Ze vond een site op Internet waarmee je artikelen uit dagbladen kunt traceren en vond het gedicht. Ik ben er waanzinnig blij mee! Dichter des Vaderlands zou ik mezelf echter niet noemen! Het gedicht is, zoals jullie allen kunnen lezen, een knullig kindergedichtje.
Nog even terzijde, om me toch een beetje te rechtvaardigen:
Bolt, moet boot zijn, fout van de krant. En met deerlijk bedoelde ik, met de gedachtegang van toen, het tegengestelde van het deert me niet: ‘het deert me’ (het doet ertoe). Maar deerlijk wordt in het woordenboek omschreven als jammerlijk en dat is niet wat ik ermee wilde uitdrukken.


© 2021 Nienke Nieuwenhuizen meer Nienke Nieuwenhuizen - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Niet te geloven Nienke Nieuwenhuizen
1812VG RijmenAf en toe is het ongeloofwaardig wat er in je leven gebeurt. Ik moet daarom in dit verhaal erg openhartig worden, dus daarvan acte! Een langdurig ziekbed kluisterde me aan het ouderlijk huis toen ik elf jaar was. In die tijd las en handwerkte ik veel. Schoolwerk hoefde ik niet te maken, men was kennelijk vroeger niet zo bang dat je achter raakte met de leerstof, zoals men nu is tijdens de Lock Down.

Ik las alle boeken die in huis waren en ook de bruin gekafte boeken die mijn moeder uit de stoffige bibliotheek van een muf klein boekhandeltje in onze woonplaats haalde. Onder andere: ‘Stel je voor, dat ik de Dominee trouwde’ van de Zweedse schrijfster Ester Lindin. Zo leerde ik, terwijl ik nog niks wist over seks, dat je zeep moest eten om een abortus op te wekken. Ik begreep lang niet alles uit het boek, maar wel dat Lindin de kleingeestigheid van het milieu waarin ze leefde wilde schetsen.

Ik las ook een gedichtenbundel. Die dichterlijke vrijheden begreep ik ook niet, maar ik hield van de cadans in het geschrevene. Dit leidde ertoe dat ik zelf graag zoiets wilde schrijven, dus ik deed een aantal pogingen. Toen ik er één voorlas aan mijn 16-jaar oudere zuster, zei ze dat ze het mooi vond en ze vroeg of ze het gedicht mocht houden. Te pas en te onpas presenteerde mijn zus me daarna als een soort van wonderkind en las het gedicht aan bekenden van haar voor. Mij bracht dat schaamrood op de wangen, maar ik vond haar wel lief en toen ze er bij mij op aandrong het gedicht nog een keer over te schrijven en het op te sturen naar oom Freek van de Waarheid deed ik dat. Of mijn zus het eerder geschrevene nog lang heeft bewaard weet ik niet en ik kan het haar niet vragen, want ze is er niet meer.

Na verloop van tijd verdwenen de symptomen van mijn ziekte en mocht ik weer naar mijn oude school in Alkmaar. Door een verhuizing, de tweede binnen een jaar, was ik drie maanden leerling geweest op een kleine dorpsschool in Broek op Langedijk. Mijn ziekteverschijnselen werden geweten aan de vele veranderingen die zich in korte tijd in mijn jonge leven hadden voorgedaan. Het voorstel om terug naar mijn oude vertrouwde school in Alkmaar te gaan was een grote opluchting voor me. Het betekende wel dat ik elke dag van Broek op Langedijk naar Alkmaar moest fietsen en tussen de middag over moest blijven bij een vriendinnetje. Die situatie hield aan totdat we anderhalf jaar later terug naar de Zaanstreek verhuisden. Daar had ik tot mijn negende jaar al gewoond en mijn veel oudere broers en zussen, die alle vier al boven de twintig waren, woonden daar nog steeds.

In het christelijke Langedijk mocht je niet veel. Je werd in die tijd nog van je fiets getrokken als je die op zondag gebruikte. Bekennen dat je moeder lid van de CPN was en zelfs ‘De Waarheid’ las, kon je beter laten. Aan de socialistische Zaan kon ik daar gelukkig weer vrijuit over praten. Met een Amsterdams nichtje van me, wiens ouders dezelfde partij aanhingen, trok ik veel op. Zij was wat jonger en werd jeugdredactielid bij Uilenspiegel, een weekblad dat onder de vleugels van de Waarheid werd uitgegeven De kinderrubriek van die krant had inmiddels een zelfstandige jeugdredactie. Ik heb nog altijd een originele handtekening van Fanny Blankers-Koen, want die hebben we in die tijd samen geïnterviewd.
Jaren later wees datzelfde nichtje me er op (de CPN en de Waarheid bestonden al niet meer) dat je gegevens op kon vragen bij de BVD over wat ze daar over je communistische familie in de loop der tijd verzameld hadden. Ik had nooit gedacht dat mijn moeder interessant geweest was voor die BVD. En dat er mensen waren die inlichtingen verschaften over triviale gebeurtenissen zou ik niet geloofd hebben. Stomverbaasd las ik het rapport dat ik na mijn verzoek om inlichtingen, kreeg. Er waren een paar meldingen over het bijwonen van vergaderingen van de NVB (vrouwenbeweging) en de CPN, waarbij mijn moeder aanwezig zou zijn geweest. Een andere melding was dat we een verkiezingsbord aan het raam hadden gehad.

Het meest wonderlijke was, dat er melding werd gemaakt van mijn gedicht dat op 21 maart 1953 was geplaatst in de Waarheid. De tipgever (naam onherkenbaar gemaakt) vermeldde erbij dat een kind van zo´n jonge leeftijd het gedicht niet had kunnen maken en dat mijn moeder het zelf geschreven moest hebben.
Ik was die rijmelarij vergeten, wist nog wel dat het over Water en Wind ging, en begon mezelf al Dichter des Vaderlands te voelen. Het moest toch wel van grote klasse zijn als zelfs de BVD er melding van maakte! Ik schreef naar het archief van de Waarheid, of ze het gedichtje misschien konden vinden, maar dat werd afgedaan met de vraag om meer feitelijke informatie en dat weerhield me ervan om verder op zoek gegaan. Ik vergat het hele voorval tot het kortgeleden terloops in een gesprek met een vriendin weer ter sprake kwam.

Zij houdt van speuren en wat gebeurde? Ze vond een site op Internet waarmee je artikelen uit dagbladen kunt traceren en vond het gedicht. Ik ben er waanzinnig blij mee! Dichter des Vaderlands zou ik mezelf echter niet noemen! Het gedicht is, zoals jullie allen kunnen lezen, een knullig kindergedichtje.
Nog even terzijde, om me toch een beetje te rechtvaardigen:
Bolt, moet boot zijn, fout van de krant. En met deerlijk bedoelde ik, met de gedachtegang van toen, het tegengestelde van het deert me niet: ‘het deert me’ (het doet ertoe). Maar deerlijk wordt in het woordenboek omschreven als jammerlijk en dat is niet wat ik ermee wilde uitdrukken.
© 2021 Nienke Nieuwenhuizen
powered by CJ2