Nummer 4
Jaargang 11
5 december 2013
Vermaak en Genot > Naar de film print dit artikel sluit venster
Beter dan Inside Llewyn Davis krijg je niet Hans Knegtmans

1104VG Llewelyn1

Een recensie schrijven van een nieuwe film van de gebroeders Joel en Ethan Coen is hard werken. Dat komt doordat hun films – de ene nog meer dan de andere – zo complex en/of subtiel zijn, dat een tweede kijkronde nodig is voordat ik denk dat ik het helemaal doorheb. En dan nog ligt tijdens het schrijven het gevaar op de loer dat iets dat me tijdens de vertoning wel degelijk was opgevallen, in de schrijffase aan mijn aandacht ontsnapt. Bij het werk van de meeste andere filmmakers dondert dat niet, maar bij de Coens kan het een flater van jewelste opleveren.

Inside Llewyn Davis
grijpt overduidelijk terug op twee eerdere Coenfilms. A Serious Man uit 2009 behandelt de treurige lotgevallen van een Joodse onderwijzer in een plattelandsgemeenschap. Zijn vrouw ruilt hem in voor een huisvriend maar eist wel de echtelijke woning op. De schoolleiding besluit binnenkort of hij wel of niet een vaste aanstelling krijgt. De geluiden die hij daarover opvangt in de wandelgangen zijn niet bijster bemoedigend, zeker nadat de vader van een (frauderende) Aziatische student een klacht tegen hem indient. En juist als het erop lijkt dat de stormen zijn overgewaaid, wordt hij gebeld in verband met de uitslag van een cruciaal medisch onderzoek. ‘Nee, ik heb liever dat u persoonlijk even langs komt.’ Nou, dan weet je het wel.

Een tweede inspiratiebron is O Brother Where Art Thou? (2000). Daarin ondernemen drie ontsnapte gevangenen onder de bezielende leiding van George Clooney een avontuurlijke en onvoorspelbare Odyssee, op zoek naar een vrediger bestaan. Niet alleen deze thematiek keert terug in Inside Llewyn Davis, daarenboven puilt, net als O Brother, de nieuwe film uit van de prachtigste muziek, wederom bijeengeharkt door de broertjes in nauwe samenwerking met zanger en producent T Bone Burnett. Dit keer gaat het niet om achtergrondmuziek. Een aantal songs wordt voor onze ogen deels of zelfs integraal uitgevoerd door de betreffende artiesten, zodat we mogen spreken van een onvervalste musical.

Het verhaal speelt zich af in 1961, het jaar van de inauguratie van president John F. Kennedy. En belangrijker nog, het jaar dat de piepjonge Robert Zimmerman verkaste van Minnesota naar New York City, om onder de naam Bob Dylan te proberen een plaatsje te veroveren in de wereld van de folk music.

De film gaat niet over Bob Dylan, ook al krijgen we die – of een body double – een aantal seconden in beeld, terwijl hij zijn nooit uitgebrachte song Farewell ten gehore brengt. Hoofdpersoon is de fictieve folk singer Llewyn Davis, gespeeld door de zanger/gitarist Oscar Isaac, over wie straks meer. Davis vormde tot voor kort een Simon & Garfunkel-achtig duo met zijn partner Mike. Maar die heeft zelfmoord gepleegd, zodat Llewyn nu probeert een solocarrière van de grond te tillen.

Dat gaat niet van een leien dakje. Het probleem is niet dat het publiek Mike mist. Hun enige duo-LP ligt onverkocht in grote stapels te rotten in het kantoortje van Llewyns bejaarde agent. Wat dan wél het punt is? Ik zou zeggen dat Llewyn niet commercieel genoeg denkt en te veel vertrouwt op de overtuigingskracht van zijn eigen goede smaak. De film opent met een live optreden in het Gaslight Café in Greenwich Village.1104VG Llewelyn2 Llewyn zingt en speelt de adembenemend mooie traditional Hang me, oh hang me. De volle drie minuten en zestien seconden, jawel. De zaal heeft er een beleefd applaus voor over, maar je kunt niet zeggen dat het dak eraf gaat.


Een nog schrijnender geval van artistieke misperceptie zien we in LLewyns korte ontmoeting met Budd Grossman (F. Murray Abramson, minstens zo omineus als in zijn rol van Salieri in de film Amadeus). De muziekproducent en eigenaar van de muziektent The Gate of Horn in Chicago laat hem één liedje zingen. En wat kiest onze kluns op dit nu-of-nooit moment? The Death of Queen Jane!! Toegegeven, het mooiste lied uit de film, maar ook het zwartste: de koningin baart een kind maar laat zelf het leven. Grossman wacht beleefd tot het laatste gitaarakkoord geklonken heeft en geeft dan zijn eerlijke mening: ‘I don’t see a lot of money here’. Een illusie armer gaat Davis maar terug naar The Village, waar hij in ieder geval niet voor de andere zangers onderdoet, behalve dan misschien voor die nieuweling uit Minnesota.

De film bevat natuurlijk meer verhaal dan een retourtje New York – Chicago. Een uniek hoogtepunt, zelfs voor het Coens-oeuvre, is een studio-opname van Davis en twee andere sessiemuzikanten. In het dolzinnige lied Please Mr. Kennedy (gecomponeerd door de gebroeders en T Bone) vragen de musici aan de president, hen alsjeblieft niet de ruimte in te schieten. Binnen twee minuten evolueert de song van gewoon maf tot hilarische audio-visuele chaos. Het is een fragment dat je te zijner tijd op je DVD-speler zes keer achter elkaar (of meer) wilt afspelen. 

Tijdens zijn omzwervingen in New York krijgen we uitgebreid de keerzijde te zien van Davis’ artistieke gevoeligheid. Zo liefdevol als hij de muziek benadert, zo lomp en vilein is hij soms in zijn sociale contacten. Het zal niet voor niets zijn dat zijn vroegere liefje Jean (Carey Mulligan, die een truttig Peter, Paul en Mary-groepje heeft met Justin Timberlake en Stark Sands) zijn bloed wel kan drinken. Oké, haar net ontdekte zwangerschap draagt vast wel bij aan haar onaangename gevoelens, maar Llewyn is zeker niet de enige kandidaat-vader, dus hij heeft kennelijk meer op zijn kerfstok dan onbekookte seks.

Toch toont Davis zich op kritieke momenten geen slecht mens. Een van de interessantste personages uit de film is een rode kat, die Llewyn laat ontsnappen uit het huis van een professoraal echtpaar, dat hij – kennelijk met wederzijds goedvinden – als logeeradres ziet en benut. Een werkelijk abject persoon zou het ontsnapte beest een zorg zijn, maar Lewyn sjouwt er de halve film trouwhartig mee rond, niet alleen te voet maar ook in de metro of bij een automobilist die hem als lifter meeneemt. En voor de empathie van de kijker is het een goede zaak dat acteur Oscar Isaac een prettige verschijning is, met zijn amodieuze kapsel en het vermogen, alleen al met zijn oogopslag elke gewenste emotie uit te drukken.

Misschien is de grootste kracht van Inside Llewyn Davis – naast de muziek en het sublieme camerawerk – de verteltrant van de makers: scherp en geestig als altijd, maar ook oprecht en humaan. En dat laatste, daar twijfelden sommige critici wel eens aan. Ten onrechte, blijkt eens temeer.



© 2013 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" - reageer
Vermaak en Genot > Naar de film
Beter dan Inside Llewyn Davis krijg je niet Hans Knegtmans
1104VG Llewelyn1

Een recensie schrijven van een nieuwe film van de gebroeders Joel en Ethan Coen is hard werken. Dat komt doordat hun films – de ene nog meer dan de andere – zo complex en/of subtiel zijn, dat een tweede kijkronde nodig is voordat ik denk dat ik het helemaal doorheb. En dan nog ligt tijdens het schrijven het gevaar op de loer dat iets dat me tijdens de vertoning wel degelijk was opgevallen, in de schrijffase aan mijn aandacht ontsnapt. Bij het werk van de meeste andere filmmakers dondert dat niet, maar bij de Coens kan het een flater van jewelste opleveren.

Inside Llewyn Davis
grijpt overduidelijk terug op twee eerdere Coenfilms. A Serious Man uit 2009 behandelt de treurige lotgevallen van een Joodse onderwijzer in een plattelandsgemeenschap. Zijn vrouw ruilt hem in voor een huisvriend maar eist wel de echtelijke woning op. De schoolleiding besluit binnenkort of hij wel of niet een vaste aanstelling krijgt. De geluiden die hij daarover opvangt in de wandelgangen zijn niet bijster bemoedigend, zeker nadat de vader van een (frauderende) Aziatische student een klacht tegen hem indient. En juist als het erop lijkt dat de stormen zijn overgewaaid, wordt hij gebeld in verband met de uitslag van een cruciaal medisch onderzoek. ‘Nee, ik heb liever dat u persoonlijk even langs komt.’ Nou, dan weet je het wel.

Een tweede inspiratiebron is O Brother Where Art Thou? (2000). Daarin ondernemen drie ontsnapte gevangenen onder de bezielende leiding van George Clooney een avontuurlijke en onvoorspelbare Odyssee, op zoek naar een vrediger bestaan. Niet alleen deze thematiek keert terug in Inside Llewyn Davis, daarenboven puilt, net als O Brother, de nieuwe film uit van de prachtigste muziek, wederom bijeengeharkt door de broertjes in nauwe samenwerking met zanger en producent T Bone Burnett. Dit keer gaat het niet om achtergrondmuziek. Een aantal songs wordt voor onze ogen deels of zelfs integraal uitgevoerd door de betreffende artiesten, zodat we mogen spreken van een onvervalste musical.

Het verhaal speelt zich af in 1961, het jaar van de inauguratie van president John F. Kennedy. En belangrijker nog, het jaar dat de piepjonge Robert Zimmerman verkaste van Minnesota naar New York City, om onder de naam Bob Dylan te proberen een plaatsje te veroveren in de wereld van de folk music.

De film gaat niet over Bob Dylan, ook al krijgen we die – of een body double – een aantal seconden in beeld, terwijl hij zijn nooit uitgebrachte song Farewell ten gehore brengt. Hoofdpersoon is de fictieve folk singer Llewyn Davis, gespeeld door de zanger/gitarist Oscar Isaac, over wie straks meer. Davis vormde tot voor kort een Simon & Garfunkel-achtig duo met zijn partner Mike. Maar die heeft zelfmoord gepleegd, zodat Llewyn nu probeert een solocarrière van de grond te tillen.

Dat gaat niet van een leien dakje. Het probleem is niet dat het publiek Mike mist. Hun enige duo-LP ligt onverkocht in grote stapels te rotten in het kantoortje van Llewyns bejaarde agent. Wat dan wél het punt is? Ik zou zeggen dat Llewyn niet commercieel genoeg denkt en te veel vertrouwt op de overtuigingskracht van zijn eigen goede smaak. De film opent met een live optreden in het Gaslight Café in Greenwich Village.1104VG Llewelyn2 Llewyn zingt en speelt de adembenemend mooie traditional Hang me, oh hang me. De volle drie minuten en zestien seconden, jawel. De zaal heeft er een beleefd applaus voor over, maar je kunt niet zeggen dat het dak eraf gaat.


Een nog schrijnender geval van artistieke misperceptie zien we in LLewyns korte ontmoeting met Budd Grossman (F. Murray Abramson, minstens zo omineus als in zijn rol van Salieri in de film Amadeus). De muziekproducent en eigenaar van de muziektent The Gate of Horn in Chicago laat hem één liedje zingen. En wat kiest onze kluns op dit nu-of-nooit moment? The Death of Queen Jane!! Toegegeven, het mooiste lied uit de film, maar ook het zwartste: de koningin baart een kind maar laat zelf het leven. Grossman wacht beleefd tot het laatste gitaarakkoord geklonken heeft en geeft dan zijn eerlijke mening: ‘I don’t see a lot of money here’. Een illusie armer gaat Davis maar terug naar The Village, waar hij in ieder geval niet voor de andere zangers onderdoet, behalve dan misschien voor die nieuweling uit Minnesota.

De film bevat natuurlijk meer verhaal dan een retourtje New York – Chicago. Een uniek hoogtepunt, zelfs voor het Coens-oeuvre, is een studio-opname van Davis en twee andere sessiemuzikanten. In het dolzinnige lied Please Mr. Kennedy (gecomponeerd door de gebroeders en T Bone) vragen de musici aan de president, hen alsjeblieft niet de ruimte in te schieten. Binnen twee minuten evolueert de song van gewoon maf tot hilarische audio-visuele chaos. Het is een fragment dat je te zijner tijd op je DVD-speler zes keer achter elkaar (of meer) wilt afspelen. 

Tijdens zijn omzwervingen in New York krijgen we uitgebreid de keerzijde te zien van Davis’ artistieke gevoeligheid. Zo liefdevol als hij de muziek benadert, zo lomp en vilein is hij soms in zijn sociale contacten. Het zal niet voor niets zijn dat zijn vroegere liefje Jean (Carey Mulligan, die een truttig Peter, Paul en Mary-groepje heeft met Justin Timberlake en Stark Sands) zijn bloed wel kan drinken. Oké, haar net ontdekte zwangerschap draagt vast wel bij aan haar onaangename gevoelens, maar Llewyn is zeker niet de enige kandidaat-vader, dus hij heeft kennelijk meer op zijn kerfstok dan onbekookte seks.

Toch toont Davis zich op kritieke momenten geen slecht mens. Een van de interessantste personages uit de film is een rode kat, die Llewyn laat ontsnappen uit het huis van een professoraal echtpaar, dat hij – kennelijk met wederzijds goedvinden – als logeeradres ziet en benut. Een werkelijk abject persoon zou het ontsnapte beest een zorg zijn, maar Lewyn sjouwt er de halve film trouwhartig mee rond, niet alleen te voet maar ook in de metro of bij een automobilist die hem als lifter meeneemt. En voor de empathie van de kijker is het een goede zaak dat acteur Oscar Isaac een prettige verschijning is, met zijn amodieuze kapsel en het vermogen, alleen al met zijn oogopslag elke gewenste emotie uit te drukken.

Misschien is de grootste kracht van Inside Llewyn Davis – naast de muziek en het sublieme camerawerk – de verteltrant van de makers: scherp en geestig als altijd, maar ook oprecht en humaan. En dat laatste, daar twijfelden sommige critici wel eens aan. Ten onrechte, blijkt eens temeer.

© 2013 Hans Knegtmans