Nummer 20
Jaargang 8
29 september 2011
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept print dit artikel sluit venster
Madzy, een voorpublicatie Debby Kowsoleea

0820VG Mazdy
Vanmiddag heb ik mijn kerstrapport gekregen. Joho, joho.
Mijn vader heeft me tien minuten geleden naar mijn kamer gestuurd met het dringende verzoek daar voorlopig te blijven. Wanneer ik Plofje, dat is onze leraar Frans, met arsenicum om zeep had gebracht en het lijk in de bijkeuken verstopt, had mijn vader dat waarschijnlijk minder erg gevonden dan het feit dat ik de man heb gedwongen ‘mijn prestaties met een één te honoreren’. Zo noemde hij het vanmiddag, Plofje, me sarcastisch en toch treurig – het doet mij meer pijn dan jou – aankijkend over zijn leesbril heen. Misschien moet ik die olifant inderdaad maar eens naar een andere wereld helpen. Kan-ie daar de engeltjes gaan vervelen met zijn stomme grammatica en zijn misselijke schoolmeestersgrapjes. (Je hebt altijd een paar landverraders in de klas die als debielen beginnen te hinniken om dergelijke geestigheden, in de hoop dat het hun vijf min naar een vijf zal optrekken, waar ze misschien nog wel gelijk in hebben ook.)

‘Wat vind je er zelf van?’ vroeg mijn vader ernstig, toen ik hem het schunnige document onder de neus duwde. Dat is echt mijn vader. Mijn moeder was naar alle waarschijnlijkheid meteen gaan schreeuwen en dreigen dat ze mijn zakgeld tot mijn honderdvierde verjaardag in zou houden als ik niet godverde-hier-en-de-daar, maar ze zou nooit hebben gevraagd wat ik er zelf van vond. Het kan mijn moeder geen bal schelen wat ik waar dan ook zelf van vind. Mijn vader ook niet, maar die denkt dat je zoiets hoort te vragen. Opvoedkunde afdeling ‘papa is niet boos, papa is verdrietig’. Zie Plofje.
Maar verdrietig of niet, papa wilde wel een antwoord. Hij keek me afwachtend aan.
Tja, wat vond ik er zelf van? Niets natuurlijk. Ik keek zo onbevangen mogelijk terug en wees op mijn enige voldoende, een zes, voor geschiedenis.
‘Meneer Willemse zegt dat er toch wel wat in me moet zitten,’ zei ik, ‘anders had ik het nooit tot een zes geschopt zonder ook maar één keer de moeite te nemen me in de lesstof te verdiepen. Zegt-ie. Willemse.’
Nog zo’n lolbroek, Willemse. Staat, ondanks die zes, ook op de lijst voor een kopje thee met rattengif.

Mijn vader was niet geamuseerd. Even leek het er zelfs op alsof hij me met het rapport om mijn oren zou gaan meppen, maar hij hield zich in. Mijn vader heeft me nog nooit geslagen, hoewel ik hem daar, eerlijk is eerlijk, vaak genoeg reden voor geef. Mijn vader gelooft niet in slaan. Mijn moeder ook niet, maar die doet het toch, omdat ze, zoals ze zegt, geen zin heeft om in een gesticht te eindigen.
Enfin, mijn vader mepte dus niet, de Valeriuskliniek moet maar vast een plaatsje voor hem vrijmaken, hij keek alleen nog een graadje ernstiger, met iets van vermoeidheid in zijn blik.
‘En nu?’
Weer zo’n gewetensvraag. Wat moet je daar nou op antwoorden? Ik trachtte mijn gezichtsuitdrukking soepel van onbevangen naar deemoedig te schakelen. Mijn vader is toneelrecensent en schrijft altijd over ‘soepel schakelende acteurs’. Helaas ben ik maar een amateur, zodat het schakelen niet zo soepel ging, en mijn vader behalve ernstig en vermoeid nu ook ongeduldig werd.
‘Nou?’

De deemoedigheid gaf ik maar op, dat past trouwens zo totaal niet bij me dat hij er toch niet was in getrapt.
‘Och, het is pas kerst,’ probeerde ik het over een luchtiger boeg te gooien. ‘Voor de zomervakantie kan ik het nog best hebben opgehaald. Met een beetje moeite –’
‘Met een beetje moeite.’ Mijn vader bekeek mijn cijferlijst alsof het een recept voor hondendrol met stinkdiersaus was. ‘Engels twee, Frans één, ben je nou helemaal belazerd, Duits drie, Nederlands drie, hoe is dát in godsnaam mogelijk –’
‘Nou,’ begon ik.
‘Luister eens even hier tante Cato,’ zei mijn vader, en als hij met ‘tante Cato’ begint, wordt het menens, ‘je hebt twee jaar over de eerste klas gedaan, twee jaar over de tweede en je bent met de hakken over de sloot in de derde terechtgekomen. Ben je van plan zo door te gaan? Dan ben je vijfentwintig als je van school komt. Leuk vooruitzicht, wat?’

Zijn berekening klopte volgens mij niet helemaal, maar het leek me niet het juiste moment om hem daarop te wijzen. Ik zoog mijn onderlip naar binnen en zweeg, nu toch maar deemoedig, ik wist niets anders te bedenken. Het werkte inderdaad niet.
‘Luister eens, tante Cato,’ herhaalde hij met stemverheffing, ‘we hebben je tot nu toe je gang laten gaan. We dachten dat je ten slotte vanzelf wel wijzer zou worden. En dan nu dit – wat bezielt je?’
Tja, wat bezielde me? Wie het weet mag het zeggen. Ik vond dat het gesprek een vervelende wending begon te nemen.
‘Het moet nou maar eens afgelopen zijn met dat gelapzwans en die houding van “lul – zwets maar raak”.’ Hij greep naar het rapport. ‘Een drie voor Nederlands,’ zei hij opnieuw, ‘en dat is een kind van mij. Ga asjeblieft naar je kamer en blijf daar. Ik wil je brutale gezicht even niet meer zien.’
Hij gaf een klap met het rapport op tafel en zag er gevaarlijk uit. Papa was niet meer verdrietig, maar wel degelijk heel erg boos. Het leek me beter te maken dat ik wegkwam.
En zo zit ik dus op mijn kamer, in afwachting van verdere ontwikkelingen.

Ik heet Madzy. Echt waar. En het ergste is, ik word nog zo genoemd ook, behalve dan af en toe tante Cato door mijn vader.
Madzy is de hoofdpersoon uit een ‘historische roman’, De roos van Dekama, geschreven door een knar die Jacob van Lennep heet. Ik heb het boek niet gelezen, ik kijk wel uit, maar mijn vader heeft me verteld dat Madzy, die roos dus, een beeldschone Friese erfdochter is voor wie twee middeleeuwse edelknapen bereid zijn elkaar de hersens in te slaan.
Vraag me niet wat mijn ouders heeft bezield om me met een dergelijke naam op te knappen. We zijn niet eens Fries.
Beeldschoon ben ik ook niet. Ik ben lang en spichtig, met puntknieën en puntellebogen, waarmee ik in de tram altijd iemand tussen zijn ribben por of bijna een oog uitprik, met die ellebogen dan. Ik heb een steekneus en een enorm grote mond – letterlijk en figuurlijk volgens mijn broer – en sprieterig melkboerenhondenhaar, waar mijn flaporen doorheen steken.
Probeer haar even voor je te zien: Madzy, de schone roos van Dekama.
Gelukkig heb ik geen aanleg voor een minderwaardigheidscomplex, zelfs niet voor bescheidenheid (alweer mijn broer), en ik zal me ook zonder schoonheid wel door het leven slaan. Maar de naam Madzy is een vlag op een modderschuit. Nou ja, ik mag nog blij zijn: die Van Lennep schijnt ook een boek te hebben geschreven dat Klaasje Zevenster heet.

************************************
Madzy, de eerste roman van Debby Kowsoleea, verschijnt op 6 oktober. Het boek wordt uitgegeven door Thomas Rap en kost € 14,90. Het (afgebeelde) omslagontwerp is van Studio Jan de Boer.


© 2011 Debby Kowsoleea meer Debby Kowsoleea - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Madzy, een voorpublicatie Debby Kowsoleea
0820VG Mazdy
Vanmiddag heb ik mijn kerstrapport gekregen. Joho, joho.
Mijn vader heeft me tien minuten geleden naar mijn kamer gestuurd met het dringende verzoek daar voorlopig te blijven. Wanneer ik Plofje, dat is onze leraar Frans, met arsenicum om zeep had gebracht en het lijk in de bijkeuken verstopt, had mijn vader dat waarschijnlijk minder erg gevonden dan het feit dat ik de man heb gedwongen ‘mijn prestaties met een één te honoreren’. Zo noemde hij het vanmiddag, Plofje, me sarcastisch en toch treurig – het doet mij meer pijn dan jou – aankijkend over zijn leesbril heen. Misschien moet ik die olifant inderdaad maar eens naar een andere wereld helpen. Kan-ie daar de engeltjes gaan vervelen met zijn stomme grammatica en zijn misselijke schoolmeestersgrapjes. (Je hebt altijd een paar landverraders in de klas die als debielen beginnen te hinniken om dergelijke geestigheden, in de hoop dat het hun vijf min naar een vijf zal optrekken, waar ze misschien nog wel gelijk in hebben ook.)

‘Wat vind je er zelf van?’ vroeg mijn vader ernstig, toen ik hem het schunnige document onder de neus duwde. Dat is echt mijn vader. Mijn moeder was naar alle waarschijnlijkheid meteen gaan schreeuwen en dreigen dat ze mijn zakgeld tot mijn honderdvierde verjaardag in zou houden als ik niet godverde-hier-en-de-daar, maar ze zou nooit hebben gevraagd wat ik er zelf van vond. Het kan mijn moeder geen bal schelen wat ik waar dan ook zelf van vind. Mijn vader ook niet, maar die denkt dat je zoiets hoort te vragen. Opvoedkunde afdeling ‘papa is niet boos, papa is verdrietig’. Zie Plofje.
Maar verdrietig of niet, papa wilde wel een antwoord. Hij keek me afwachtend aan.
Tja, wat vond ik er zelf van? Niets natuurlijk. Ik keek zo onbevangen mogelijk terug en wees op mijn enige voldoende, een zes, voor geschiedenis.
‘Meneer Willemse zegt dat er toch wel wat in me moet zitten,’ zei ik, ‘anders had ik het nooit tot een zes geschopt zonder ook maar één keer de moeite te nemen me in de lesstof te verdiepen. Zegt-ie. Willemse.’
Nog zo’n lolbroek, Willemse. Staat, ondanks die zes, ook op de lijst voor een kopje thee met rattengif.

Mijn vader was niet geamuseerd. Even leek het er zelfs op alsof hij me met het rapport om mijn oren zou gaan meppen, maar hij hield zich in. Mijn vader heeft me nog nooit geslagen, hoewel ik hem daar, eerlijk is eerlijk, vaak genoeg reden voor geef. Mijn vader gelooft niet in slaan. Mijn moeder ook niet, maar die doet het toch, omdat ze, zoals ze zegt, geen zin heeft om in een gesticht te eindigen.
Enfin, mijn vader mepte dus niet, de Valeriuskliniek moet maar vast een plaatsje voor hem vrijmaken, hij keek alleen nog een graadje ernstiger, met iets van vermoeidheid in zijn blik.
‘En nu?’
Weer zo’n gewetensvraag. Wat moet je daar nou op antwoorden? Ik trachtte mijn gezichtsuitdrukking soepel van onbevangen naar deemoedig te schakelen. Mijn vader is toneelrecensent en schrijft altijd over ‘soepel schakelende acteurs’. Helaas ben ik maar een amateur, zodat het schakelen niet zo soepel ging, en mijn vader behalve ernstig en vermoeid nu ook ongeduldig werd.
‘Nou?’

De deemoedigheid gaf ik maar op, dat past trouwens zo totaal niet bij me dat hij er toch niet was in getrapt.
‘Och, het is pas kerst,’ probeerde ik het over een luchtiger boeg te gooien. ‘Voor de zomervakantie kan ik het nog best hebben opgehaald. Met een beetje moeite –’
‘Met een beetje moeite.’ Mijn vader bekeek mijn cijferlijst alsof het een recept voor hondendrol met stinkdiersaus was. ‘Engels twee, Frans één, ben je nou helemaal belazerd, Duits drie, Nederlands drie, hoe is dát in godsnaam mogelijk –’
‘Nou,’ begon ik.
‘Luister eens even hier tante Cato,’ zei mijn vader, en als hij met ‘tante Cato’ begint, wordt het menens, ‘je hebt twee jaar over de eerste klas gedaan, twee jaar over de tweede en je bent met de hakken over de sloot in de derde terechtgekomen. Ben je van plan zo door te gaan? Dan ben je vijfentwintig als je van school komt. Leuk vooruitzicht, wat?’

Zijn berekening klopte volgens mij niet helemaal, maar het leek me niet het juiste moment om hem daarop te wijzen. Ik zoog mijn onderlip naar binnen en zweeg, nu toch maar deemoedig, ik wist niets anders te bedenken. Het werkte inderdaad niet.
‘Luister eens, tante Cato,’ herhaalde hij met stemverheffing, ‘we hebben je tot nu toe je gang laten gaan. We dachten dat je ten slotte vanzelf wel wijzer zou worden. En dan nu dit – wat bezielt je?’
Tja, wat bezielde me? Wie het weet mag het zeggen. Ik vond dat het gesprek een vervelende wending begon te nemen.
‘Het moet nou maar eens afgelopen zijn met dat gelapzwans en die houding van “lul – zwets maar raak”.’ Hij greep naar het rapport. ‘Een drie voor Nederlands,’ zei hij opnieuw, ‘en dat is een kind van mij. Ga asjeblieft naar je kamer en blijf daar. Ik wil je brutale gezicht even niet meer zien.’
Hij gaf een klap met het rapport op tafel en zag er gevaarlijk uit. Papa was niet meer verdrietig, maar wel degelijk heel erg boos. Het leek me beter te maken dat ik wegkwam.
En zo zit ik dus op mijn kamer, in afwachting van verdere ontwikkelingen.

Ik heet Madzy. Echt waar. En het ergste is, ik word nog zo genoemd ook, behalve dan af en toe tante Cato door mijn vader.
Madzy is de hoofdpersoon uit een ‘historische roman’, De roos van Dekama, geschreven door een knar die Jacob van Lennep heet. Ik heb het boek niet gelezen, ik kijk wel uit, maar mijn vader heeft me verteld dat Madzy, die roos dus, een beeldschone Friese erfdochter is voor wie twee middeleeuwse edelknapen bereid zijn elkaar de hersens in te slaan.
Vraag me niet wat mijn ouders heeft bezield om me met een dergelijke naam op te knappen. We zijn niet eens Fries.
Beeldschoon ben ik ook niet. Ik ben lang en spichtig, met puntknieën en puntellebogen, waarmee ik in de tram altijd iemand tussen zijn ribben por of bijna een oog uitprik, met die ellebogen dan. Ik heb een steekneus en een enorm grote mond – letterlijk en figuurlijk volgens mijn broer – en sprieterig melkboerenhondenhaar, waar mijn flaporen doorheen steken.
Probeer haar even voor je te zien: Madzy, de schone roos van Dekama.
Gelukkig heb ik geen aanleg voor een minderwaardigheidscomplex, zelfs niet voor bescheidenheid (alweer mijn broer), en ik zal me ook zonder schoonheid wel door het leven slaan. Maar de naam Madzy is een vlag op een modderschuit. Nou ja, ik mag nog blij zijn: die Van Lennep schijnt ook een boek te hebben geschreven dat Klaasje Zevenster heet.

************************************
Madzy, de eerste roman van Debby Kowsoleea, verschijnt op 6 oktober. Het boek wordt uitgegeven door Thomas Rap en kost € 14,90. Het (afgebeelde) omslagontwerp is van Studio Jan de Boer.
© 2011 Debby Kowsoleea