Nummer 3
Jaargang 8
18 november 2010
Beschouwingen > In de polder print dit artikel sluit venster
Etnisch tegen beter weten in Carlo van Praag

0001 BS Carlo
Etnisch zijn heeft voordelen. Je krijgt een identiteit cadeau waaraan je je desgewenst kunt optrekken. Je krijgt je plaatsje in de wereld en de geborgenheid waaraan je eventueel behoefte hebt. Er zijn ook nadelen aan verbonden. Je identiteit kan in de buitenwereld op vijandigheid stuiten en de geborgenheid grenst soms aan verstikking.
Vroeger liepen vooral de nadelen in het oog. Zelfs in het vanouds gematigde en tolerante Nederland waren vooroordelen over, en discriminatie van, minderheden heel gewoon. Zelfs na de oorlog nog waren racistische denkbeelden wijd verbreid en je kreeg daar als lid van een etnische minderheid mee te maken, ook al sprak je voortreffelijk Nederlands en onderscheidde je je ook in andere opzichten weinig van de meerderheid. Het hebben van negroïde of Aziatische trekken was voldoende om niet voor vol te worden aangezien. Een Joods uiterlijk riep weer andere vooroordelen op. Pesterijen op school, gesloten deuren van verenigingen, kleine verwensingen van voorbijgangers, het hoorde er allemaal bij. U merkt, ik heb het over gering ongerief in een overwegend milde samenleving, niet over pogroms en massamoord in het oude Rusland en al helemaal niet over de holocaust. Maar het is leerzaam om ook deze uitwassen te gedenken als het gaat om de mogelijke nadelen van een etniciteit.
Niet alleen de boze buitenwereld, maar ook de vriendelijke binnenwereld zorgt voor beperkingen. Je eigen gemeenschap verwacht dat je trouw bent en bij de kudde blijft. Een huwelijk met een buitenstaander geldt al gauw als verraad aan de gemeenschap. Dat gold voor de Joden van voor de oorlog en het geldt nog steeds voor de Turken en Marokkanen van nu.

In het huidige Nederland is het echte racisme (dat superieure en inferieure rassen onderscheidt) nauwelijks nog te vinden. Het beperkt zich tot de lunatic fringe. Vooroordeel en discriminatie zijn zeker niet verdwenen, maar gelden wel als onbehoorlijk. De schuldigen lopen er meestal niet mee te koop. Zelfs Wilders richt zich niet tegen etnische groepen, maar tegen de godsdienst die enkele van deze groepen aanhangen. Voor de getroffenen zal het niet veel uitmaken. Zij voelen zich afgewezen.

In een vorig artikel betoogde ik dat een etniciteit als de Turkse geen sinecure is, maar een factor die iemands leven tot op grote hoogte kan bepalen, afhankelijk van zijn eigen affiniteit tot de Turkse gemeenschap en van de barrières die de Nederlandse samenleving voor etnische minderheden, zoals de Turken, maar ook de Marokkanen, Irakezen, Somaliërs en andere groepen, opwerpt. Vooral als het gaat om leden van die groepen die nog maar kort in Nederland verblijven, is het afleggen van de etnische identiteit maar heel beperkt mogelijk. Er zijn evenwel ook andere groepen van vreemde herkomst in Nederland voor wie dit niet geldt. Zij zijn zodanig versmolten met de Nederlandse samenleving dat de leden van die groepen desgewenst gemakkelijk opgaan in de massa. Zij kunnen evenwel, als zij daar de voorkeur aan geven, ook ‘etnisch’ door het leven gaan. Hun etniciteit is geen lotsbestemming, maar een optie geworden. Aan welke groepen moeten we hierbij denken? Aan de zoveelste generatie Spanjaarden en Italianen, aan Indische Nederlanders, aan joden. Niet dat deze groepen nooit meer door de buitenwereld worden geconfronteerd met hun afkomst. Zelf ben ik in een Leids café nog wel eens geprezen om mijn goede Nederlands. Ik zag er destijds, toen ik nog over een flinke bos krullend zwart haar beschikte, misschien wat Marokkaans uit. Toen ik uitlegde dat ik van joodse origine was en dat mijn voorouders tijdens hun tweehonderdjarig verblijf in Nederland ruimschoots gelegenheid hadden gehad de taal te leren, stuitte ik op onbegrip. Mijn buurman aan de bar wist nauwelijks nog wat dat was: ‘joods’.
‘Nou, maar toch, voor een buitenlander is je Nederlands lang niet gek’, besloot hij.
Nee, het is niet zo dat je nooit meer verantwoording hoeft af te leggen over je donkere uiterlijk of over een exotische naam, maar het gebeurt zo weinig en de nieuwsgierigheid is zo zonder venijn dat het absoluut niet hinderlijk is. Tenzij je per ongeluk in een echt verkeerd gezelschap bent geraakt, voeg ik er voorzichtigheidshalve aan toe.

Er zijn nogal wat landgenoten die, zoals ik, door hun afkomst gezegend zijn met de mogelijkheid om zich een etnische identiteit aan te meten en van deze mogelijkheid wordt druk gebruik gemaakt. Je hoeft er niet ondubbelzinnig etnisch voor te zijn om op je roots te knabbelen. Een vleugje exotiek of een scheutje vreemd bloed, is voor veel, overigens doodgewone, Nederlanders voldoende om zich ‘etnisch’ te wanen en daarmee in de buitenwereld de blits te maken. Dat overigens doodgewoon zijn, is juist de essentie van de cultus waaraan deze landgenoten zich overgeven. Zij onderscheiden zich objectief nauwelijks van de massa en stuiten zelden op vooroordeel. Zij strijken juist een kleine etnische premie op. Wel de lusten, niet de lasten! Sommigen doen er zelfs moeite voor om zo’n zwakke etniciteit te vitaliseren. Zij bezoeken het land van hun voorouders, waar zij zich ‘onmiddellijk thuisvoelen’ en doen een halfhartige poging om iets van een taal te leren die zelfs door hun grootouders al niet meer werd gesproken. De verovering van de eigen etniciteit gaat soms gepaard met vreemde capriolen. Zo zijn er Indische Nederlanders die zich vereenzelvigen met de Indonesiërs, waarvan hun voorvaderen in de koloniale tijd, toen het land nog Nederlands-Indië en zijn bewoners ‘inlanders’ heetten, nadrukkelijk afstand namen. Het is een onschuldige hobby. Dat vind ik tenminste.

Zo niet Abram de Swaan die zich keert tegen wat hij noemt het joodse sentimentalisme. Volgens hem zijn er slechts twee geldige redenen op grond waarvan iemand zich jood kan noemen: ofwel het belijden van de joodse religie ofwel het aanhangen van de Zionistische ideologie (die dan wel moet leiden tot een emigratie naar Israël). De meeste Nederlandse joden vallen in geen van beide categorieën en hun joodse identiteit bestaat slechts in historische zin. Als zij zichzelf desondanks joods voelen, is dat een vorm van sentimentalisme die onwaarachtigheid en moreel verval in zich draagt. In laatste instantie kunnen zij zich slechts op racistische argumenten beroepen om hun verbondenheid met het jodendom inhoud te geven.

Ik heb wel een zeker begrip voor deze redenering want er is heel wat aanstelleritis in omloop, maar ik sluit me toch niet bij De Swaans visie aan. Zijn artikel ‘Het joodse sentimentalisme betrapt’ dateert uit 1964, toen de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog nog zeer levend was. Joden waren, los van hun binding met de joodse religie of met Israël, lotgenoten. Als je om je etnische identiteit, zelfs al is dit een vermeende identiteit, naar het leven wordt gestaan, dan heb je jezelf die identiteit verworven. Om met de oude socioloog William Thomas te spreken: If men define situations as real, they are real in their consequences.
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Joop Quint, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.


© 2010 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "In de polder" - reageer
Beschouwingen > In de polder
Etnisch tegen beter weten in Carlo van Praag
0001 BS Carlo
Etnisch zijn heeft voordelen. Je krijgt een identiteit cadeau waaraan je je desgewenst kunt optrekken. Je krijgt je plaatsje in de wereld en de geborgenheid waaraan je eventueel behoefte hebt. Er zijn ook nadelen aan verbonden. Je identiteit kan in de buitenwereld op vijandigheid stuiten en de geborgenheid grenst soms aan verstikking.
Vroeger liepen vooral de nadelen in het oog. Zelfs in het vanouds gematigde en tolerante Nederland waren vooroordelen over, en discriminatie van, minderheden heel gewoon. Zelfs na de oorlog nog waren racistische denkbeelden wijd verbreid en je kreeg daar als lid van een etnische minderheid mee te maken, ook al sprak je voortreffelijk Nederlands en onderscheidde je je ook in andere opzichten weinig van de meerderheid. Het hebben van negroïde of Aziatische trekken was voldoende om niet voor vol te worden aangezien. Een Joods uiterlijk riep weer andere vooroordelen op. Pesterijen op school, gesloten deuren van verenigingen, kleine verwensingen van voorbijgangers, het hoorde er allemaal bij. U merkt, ik heb het over gering ongerief in een overwegend milde samenleving, niet over pogroms en massamoord in het oude Rusland en al helemaal niet over de holocaust. Maar het is leerzaam om ook deze uitwassen te gedenken als het gaat om de mogelijke nadelen van een etniciteit.
Niet alleen de boze buitenwereld, maar ook de vriendelijke binnenwereld zorgt voor beperkingen. Je eigen gemeenschap verwacht dat je trouw bent en bij de kudde blijft. Een huwelijk met een buitenstaander geldt al gauw als verraad aan de gemeenschap. Dat gold voor de Joden van voor de oorlog en het geldt nog steeds voor de Turken en Marokkanen van nu.

In het huidige Nederland is het echte racisme (dat superieure en inferieure rassen onderscheidt) nauwelijks nog te vinden. Het beperkt zich tot de lunatic fringe. Vooroordeel en discriminatie zijn zeker niet verdwenen, maar gelden wel als onbehoorlijk. De schuldigen lopen er meestal niet mee te koop. Zelfs Wilders richt zich niet tegen etnische groepen, maar tegen de godsdienst die enkele van deze groepen aanhangen. Voor de getroffenen zal het niet veel uitmaken. Zij voelen zich afgewezen.

In een vorig artikel betoogde ik dat een etniciteit als de Turkse geen sinecure is, maar een factor die iemands leven tot op grote hoogte kan bepalen, afhankelijk van zijn eigen affiniteit tot de Turkse gemeenschap en van de barrières die de Nederlandse samenleving voor etnische minderheden, zoals de Turken, maar ook de Marokkanen, Irakezen, Somaliërs en andere groepen, opwerpt. Vooral als het gaat om leden van die groepen die nog maar kort in Nederland verblijven, is het afleggen van de etnische identiteit maar heel beperkt mogelijk. Er zijn evenwel ook andere groepen van vreemde herkomst in Nederland voor wie dit niet geldt. Zij zijn zodanig versmolten met de Nederlandse samenleving dat de leden van die groepen desgewenst gemakkelijk opgaan in de massa. Zij kunnen evenwel, als zij daar de voorkeur aan geven, ook ‘etnisch’ door het leven gaan. Hun etniciteit is geen lotsbestemming, maar een optie geworden. Aan welke groepen moeten we hierbij denken? Aan de zoveelste generatie Spanjaarden en Italianen, aan Indische Nederlanders, aan joden. Niet dat deze groepen nooit meer door de buitenwereld worden geconfronteerd met hun afkomst. Zelf ben ik in een Leids café nog wel eens geprezen om mijn goede Nederlands. Ik zag er destijds, toen ik nog over een flinke bos krullend zwart haar beschikte, misschien wat Marokkaans uit. Toen ik uitlegde dat ik van joodse origine was en dat mijn voorouders tijdens hun tweehonderdjarig verblijf in Nederland ruimschoots gelegenheid hadden gehad de taal te leren, stuitte ik op onbegrip. Mijn buurman aan de bar wist nauwelijks nog wat dat was: ‘joods’.
‘Nou, maar toch, voor een buitenlander is je Nederlands lang niet gek’, besloot hij.
Nee, het is niet zo dat je nooit meer verantwoording hoeft af te leggen over je donkere uiterlijk of over een exotische naam, maar het gebeurt zo weinig en de nieuwsgierigheid is zo zonder venijn dat het absoluut niet hinderlijk is. Tenzij je per ongeluk in een echt verkeerd gezelschap bent geraakt, voeg ik er voorzichtigheidshalve aan toe.

Er zijn nogal wat landgenoten die, zoals ik, door hun afkomst gezegend zijn met de mogelijkheid om zich een etnische identiteit aan te meten en van deze mogelijkheid wordt druk gebruik gemaakt. Je hoeft er niet ondubbelzinnig etnisch voor te zijn om op je roots te knabbelen. Een vleugje exotiek of een scheutje vreemd bloed, is voor veel, overigens doodgewone, Nederlanders voldoende om zich ‘etnisch’ te wanen en daarmee in de buitenwereld de blits te maken. Dat overigens doodgewoon zijn, is juist de essentie van de cultus waaraan deze landgenoten zich overgeven. Zij onderscheiden zich objectief nauwelijks van de massa en stuiten zelden op vooroordeel. Zij strijken juist een kleine etnische premie op. Wel de lusten, niet de lasten! Sommigen doen er zelfs moeite voor om zo’n zwakke etniciteit te vitaliseren. Zij bezoeken het land van hun voorouders, waar zij zich ‘onmiddellijk thuisvoelen’ en doen een halfhartige poging om iets van een taal te leren die zelfs door hun grootouders al niet meer werd gesproken. De verovering van de eigen etniciteit gaat soms gepaard met vreemde capriolen. Zo zijn er Indische Nederlanders die zich vereenzelvigen met de Indonesiërs, waarvan hun voorvaderen in de koloniale tijd, toen het land nog Nederlands-Indië en zijn bewoners ‘inlanders’ heetten, nadrukkelijk afstand namen. Het is een onschuldige hobby. Dat vind ik tenminste.

Zo niet Abram de Swaan die zich keert tegen wat hij noemt het joodse sentimentalisme. Volgens hem zijn er slechts twee geldige redenen op grond waarvan iemand zich jood kan noemen: ofwel het belijden van de joodse religie ofwel het aanhangen van de Zionistische ideologie (die dan wel moet leiden tot een emigratie naar Israël). De meeste Nederlandse joden vallen in geen van beide categorieën en hun joodse identiteit bestaat slechts in historische zin. Als zij zichzelf desondanks joods voelen, is dat een vorm van sentimentalisme die onwaarachtigheid en moreel verval in zich draagt. In laatste instantie kunnen zij zich slechts op racistische argumenten beroepen om hun verbondenheid met het jodendom inhoud te geven.

Ik heb wel een zeker begrip voor deze redenering want er is heel wat aanstelleritis in omloop, maar ik sluit me toch niet bij De Swaans visie aan. Zijn artikel ‘Het joodse sentimentalisme betrapt’ dateert uit 1964, toen de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog nog zeer levend was. Joden waren, los van hun binding met de joodse religie of met Israël, lotgenoten. Als je om je etnische identiteit, zelfs al is dit een vermeende identiteit, naar het leven wordt gestaan, dan heb je jezelf die identiteit verworven. Om met de oude socioloog William Thomas te spreken: If men define situations as real, they are real in their consequences.
 
****************************************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door Het Genootschap De Leunstoel.
Leden van het Genootschap zijn: Jaap van Lakerveld, Katharina Kouwenhoven, Henk Klaren, Dik Kruithof, Gábor Budavári, Michiel van der Mast, Maeve van der Steen, Willem Minderhout, Joop Quint, Hans Meijer, Gerbrand Muller, Peter Schröder, Carlo van Praag, Rob Kieft, Ruud van Ruijven, Frits Hoorweg, Tom Duijkers en Ruud Klein.
© 2010 Carlo van Praag