Nummer 5
Jaargang 7
17 december 2009
Bezigheden > Galerie print dit artikel sluit venster
Openbaar kunstbezit Peter Schröder

0705BZ Museumcircuit
Moet kunst?
Ooit las ik tot mijn onnozele verbazing dat tegenover de ongeveer 1 miljoen leden van de Vereniging Natuurmonumenten*) maar ongeveer 10.000 leden van de Vereniging Rembrandt stonden. Ik hielp al mee de natuur te behouden en ging snel ook het veel minder bedeelde beeldende kunstbezit steunen. Ik verblijf graag in natuurmonumenten en ook in musea.
Zo zit het in Nederland: de particuliere verenigingen financieren op kosten van de leden aankoop van natuur en kunst, de belastingbetaler draagt een veelvoud bij, vooral voor exploitatie en infrastructuur. Waarom stelt de regering hiervoor belastinggeld beschikbaar? Omdat de regering er van uitgaat dat het genieten van een (kwalitatief goed, duurzaam, veelzijdig en toegankelijk) aanbod aan natuur en kunst heilzaam is voor elke burger. Afhankelijk van het perspectief is het overheidssteun: uit paternalisme, ter bestrijding van marktimperfecties of ter versterking van de positie van merit goods. (Of willen politici eigenlijk laten zien dat ze niet van de straat zijn en de waarde weten te schatten van niet-materiële zaken?) Tegenover dat rijksaanbod staat niet altijd een merkbare burgervraag, eigenlijk maken vooral beschaafde minderheden er gebruik van. Om ook andere betalende burgers van dienst te zijn hebben de instellingen van de openbare natuur en beeldende kunst (impliciet) ook de taak de publieksvraag aan te wakkeren en brede lagen van burgers tot natuur- en cultuurgenot te brengen.

Doelgroepen
De opdracht aan de officiële zaakwaarnemers om natuur- en cultuurgebruik te ‘verbreden’ kan op gespannen voet staan met andere doelstellingen van cultuur- en natuurbehoud: als te grote drommen liefhebbers natuurgebieden gaan bezoeken kan er van die natuur weinig overblijven, als de musea overspoeld worden door kunstliefhebbers valt er weinig meer te zien. Het hoeft niet altijd slecht uit te komen dat rechthebbenden niet komen opdagen, natuur en kunst zijn kwetsbaar. Zo kan het gebeuren dat grote gedeelten van ons nationale cultuur- en natuurbezit voor gewone burgers niet toegankelijk zijn - om het beschermde kweldertje staat een hek (‘terrein goed zichtbaar vanaf de openbare weg’), zo’n 98% van ‘onze’ kunstcollecties is opgesloten in afgesloten depots. Wat uiteindelijk wel en wat niet toegankelijk is wordt bepaald door zaakwaarnemers op grond van een culturele of landschappelijke deskundigheid die de gewone burger niet gegeven is. In zekere zin kan het voor langere tijd sluiten van onze grote musea worden uitgelegd als een vorm van cultuurbehoud.

Overaanbod
Verder met de museale collecties beeldende kunst. Musea worden bezocht door beschaafde, oudere, hoogopgeleide, overwegend vrouwelijke bezoekers, musea doen op papier hun best om ook jongere, allochtone, lager opgeleide mannelijke bezoekers binnen te halen. Bijvoorbeeld met educatieve spelletjes, geinige opstellingen, stemmige diners Victor & Rolf, of avondjes met rappers. Of door op Schiphol belastingvrij authentieke kunstschatten te vertonen. Op papier vanuit de gedachte dat er in die categorieën een latente kunstliefde bestaat die, mits op de juiste wijze ontstoken, blijvend kan branden (strijd tegen een variant op het Marxistische ‘valse klassenbewustzijn’). Maar natuurlijk ook om de subsidiestroom van de regering enigszins te kunnen verantwoorden.
Met de vergroting van het marktaandeel van de kunstmusea in het vrijetijdsaanbod wil het overigens niet erg lukken. De meeste burgers willen hun vrije tijd misschien wel liever aan andere bezigheden blijven besteden. En misschien willen onze culturele zaakwaarnemers eigenlijk helemaal niet werken voor ordinair volk.

Elites
Ik herinner mij een debat over de legitimering van kunstsubsidies waarin de programmering van het (destijds avant-gardistische) Holland Festival aan de orde kwam. Twee muziekpausen haalden een herinnering op aan een voorstelling met de anekdote: ‘De zaal zat helemaal vol! We hadden kennelijk toch geen goed programma gemaakt!’ (te ‘makkelijk’, te veel melodie, te weinig piep-piep-knor) Dat was lachen. Lachen om een sociale waarheid als een koe: kunstliefde moet het hebben van distinctie, exclusiviteit, zeldzaamheid, van een portie ontoegankelijkheid; als Jan en alleman het leuk vinden is de aardigheid er af. Ook: een schilderwerkje kan pas mooi zijn tegenover een lelijk doek. Zonder Kitsch geen Kunst. Nederland kent als het om schilderkunst gaat een ‘Top 1’: De Nachtwacht. Verwacht geen bewonderende blikken als u op een partijtje dat schilderij ter sprake brengt als een persoonlijke trouvaille. De waarde van kunst voor een kenner/liefhebber is vaak omgekeerd evenredig met het getal van zijn medeliefhebbers. Over artistieke smaak valt veel te twisten, maar goede smaak is per definitie maar weinigen gegeven.

Kenners en liefhebbers
Die goede smaak wordt gemonopoliseerd door het gezelschap deskundigen dat ook optreedt als ambtelijk bestuur bij de instellingen van openbaar kunstbezit. De deskundigen zijn formeel zaakwaarnemers van het burgerpubliek, maar als het gaat om het vaststellen van de artistieke canon waarop het cultuurbeleid van de minister is gebaseerd zijn ze minder bezig met de smaak van het publiek (Publieksenquêtes? Inspraak?) dan met de smaak van het eigen deskundige gezelschap.
Gediplomeerde kunstkenners maken de dienst uit als het gaat om een oordeel over de kwaliteit, duurzaamheid en veelzijdigheid van het aanbod. De regering komt er maar indirect aan te pas, het is de peer review die de doorslag geeft. Gediplomeerde kunstkenners maken uit wat wel en niet mooi is, wat waardevol is en wat niet en uiteindelijk wat belangrijk genoeg is om vanwege de koningin aan het volk te vertonen.

Oud goud
De eerlijkheid gebiedt te melden dat de marges bij de selectie van het openbare aanbod beperkt zijn. Het openbaar kunstbezit zit met een collectie onaantastbare, canonieke beeldende kunst waar de museummensen niet om heen kunnen. Dat is in grote lijnen de verzameling oudere (van vóór 1900) kunst, de figuratieve, klassieke, traditionele kunst. Vaak populaire kunst, die een andere, vaak historische maar voorstelbare wereld oproept (een kunstpaus zei ooit dat er vanwege die historie eigenlijk sprake was van0705BZ Lafaye oneerlijke concurrentie tussen oude en nieuwe kunst - niet eerlijk dat de nachtwacht het wint van Jackson Pollock!). Deze beeldende kunst is zeer populair, zit wereldwijd meestal veilig opgeborgen in musea en maar heel sporadisch komt er iets van op de markt. Als dat gebeurt worden de astronomische prijzen op de veiling niet bepaald door deskundigen, maar door vermogende particulieren.
Het deskundig discours over oudere kunst richt zich  meestal op saaie echtheidsvragen. Anders is het gesteld bij de modernere, minder figuratieve beeldende kunst. Daar kunnen de gediplomeerde deskundigen breed uithalen! Vooral als het gaat om het werk van tijdgenoten maakt een internationale coterie van deskundige connaisseurs de dienst uit. In The Painted Word heeft Tom Wolfe beschreven hoe een gezelschap van niet meer dan zo’n 300 kunstkenners voor de westerse wereld bepaalt welke kunstenaars de juiste kunst maken en welke de verkeerde (en welke kunstkenners er iets van begrijpen en welke niet). En vooral ook wat de trends in de artistieke correctheid zijn. Dat gaat aan de hand van per seizoen wisselende, enorm ingewikkelde kennersverhalen in de vaktijdschriften – die (voor korte tijd) wel het prijsniveau en het aankoopbeleid voor zowel particuliere als openbare kunst bepalen. Publiek komt er niet aan te pas.

Professor Van Os
In het Bulletin van de Vereniging Rembrandt van dit voorjaar (19. No.1., p.10) lucht gepensioneerd directeur van het Rijksmuseum Henk van Os zijn hart over het prijspeil van de veilingen van Christie’s en Sotheby’s. Hij vraagt zich af of in deze crisistijd het ‘beschavingsniveau’ van kunstkopers weer zal stijgen ‘door afname van het aantal privéjets, foute Rolexen en siliconenborsten’. Maar tot zijn ‘verbijstering’ ziet hij dan dat een schilderij van ‘de Victoriaanse schuimklopper Edward Perugini’ door Christie geschat wordt op zo’n 400.000 Britse ponden. Dit ‘overtreft mijn stoutste verwachtingen van de fluctuaties in de geschiedenis van de smaak.’ Van Os vindt dat zo’n fout schilderij bij het oud vuil thuishoort en gaat verder met: ‘Alleen museale instellingen met een behoorlijke kunsthistorische expertise in huis (….) zouden in staat geweest zijn een Perugini te kopen in de tijd dat die nog bij de vuilnisbak stond’. Maar als ik Van Os goed begrijp zouden de subsidiegevers bij zo’n verwerving behoorlijk hebben dwarsgelegen. Het stuk van Van Os is nogal warrig, maar lijkt er op neer te komen dat kunsthistorici onmisbaar zijn voor zowel de bescherming van de goede smaak als voor een beschaafd prijspeil in de kunsthandel. Als vermogende amateurs kunst gaan kopen gaat het mis.

Professor Schnabel
Elk gezelschap heeft zijn eigen folklore, de gediplomeerde kunstkenners zijn vaak behendige kletskousen. Is dat erg? In hetzelfde nummer van het Bulletin staat onder de titel 'Kunst voor wie, van wie?' een helder stuk van Paul Schnabel over de maatschappelijke verankering van kunstbestel en kunstbeleid. Schnabel is misschien iets te vriendelijk voor bestuur en management van de sector, want de deskundige museummensen vormen een arrogant en zeer gesloten monopolie, nemen alleen soortgenoten serieus (ongeveer zoals medici alleen collegae serieus nemen) en luisteren verder slecht. Probeer maar niet als natuurkundige of socioloog deel te nemen aan bestuur en besluitvorming rond het openbaar kunstbezit. U mag lid worden van een chique bestuur, raad of commissie alleen om daar voor fondsen te zorgen en verder instemmend te knikken. (te vergelijken met de waardering van de nooit ingewijde weldoener/kunstkoper door het ingewijde kunstenaarsvolkje in de jaren 50; goed voor zijn portmonnee, maar verder weggezet als kunstluis.) Is dat erg? Het is in ieder geval raar. En het kan goed uit de hand lopen als kunsthistorisch deskundige directies van onze grootste musea een verbouwing moeten organiseren en daar zo weinig van terechtbrengen dat bijvoorbeeld het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum (Onze Nationale Oranje Trots!) voor meer dan een decennium en alleen als exploderende kostenpost (ook vanwege de personeelslasten) voortbestaan.

Rare zaken
De kunstmuseummensen komen weg met hun geslotenheid en hun arrogantie omdat ze door politiek en bestuur uit de wind gehouden lijken te worden. Waarom eigenlijk? Een kwetsbaar artistiek geweten maakt de politici en bestuurders vatbaar voor culturele chantage. Liever die jongens laten spelen in hun eigen tuintje dan te worden versleten voor een cultuurbarbaar. Om hoeveel geld (een habbekrats als je naar de Onderwijsbegroting kijkt) gaat het nou helemaal! Een kunstpaus als de directeur van het Rijksmuseum hoeft zich niet te vervoegen bij ambtenaren of vakministers, hij telefoneert zelf met de koningin en de premier. (Trouwens: de arrogante directeur van De Nederlandse Bank, die op eigen houtje (maar wel uit onze portemonnee) het openbaar kunstbezit verrijkt met een schilderij van 80 miljoen, moet nog maar afwachten of de gepasseerde museumwereld hem daarvoor dankbaar is.) Is het erg? Het deugt niet erg.
Misschien is het wel het ergste voor het grote leger van competente, deskundige, aardige, welwillende, creatieve museummedewerkers, die ondanks die malle organisaties met praatjesmakers aan het hoofd ons openbaar kunstbezit zo mooi kunnen tentoonstellen.

Bedankt NS!
Wie vandaag de dag in het weekend de trein neemt voor de langere afstand moet rekenen op wagons overvol (steeds voller!) van senioren (Vrij Reizen!). Op hun bestemming in Groningen, Maastricht of Rotterdam aangekomen nemen ze de kortste weg naar het kunstmuseum en gaan genieten van het door die competente, aardige etc. museummedewerkers tentoongestelde schoons. Politiek, bestuur en museumelite mogen De Nederlandse Spoorwegen dankbaar zijn voor deze succesvolle bijdrage aan het museumbezoek.

*) nu (2009) overigens 830.000, wellicht een overloop naar dierenrechten-organisaties?
# illustratie halverwege: suppoost en beschaafde bezoekers bij de ingang van het museum in St.Germain-en-Laye.
 
****************************************
Meer over LoolsArt op www.loolsart.blogspot.com


© 2009 Peter Schröder meer Peter Schröder - meer "Galerie" - reageer
Bezigheden > Galerie
Openbaar kunstbezit Peter Schröder
0705BZ Museumcircuit
Moet kunst?
Ooit las ik tot mijn onnozele verbazing dat tegenover de ongeveer 1 miljoen leden van de Vereniging Natuurmonumenten*) maar ongeveer 10.000 leden van de Vereniging Rembrandt stonden. Ik hielp al mee de natuur te behouden en ging snel ook het veel minder bedeelde beeldende kunstbezit steunen. Ik verblijf graag in natuurmonumenten en ook in musea.
Zo zit het in Nederland: de particuliere verenigingen financieren op kosten van de leden aankoop van natuur en kunst, de belastingbetaler draagt een veelvoud bij, vooral voor exploitatie en infrastructuur. Waarom stelt de regering hiervoor belastinggeld beschikbaar? Omdat de regering er van uitgaat dat het genieten van een (kwalitatief goed, duurzaam, veelzijdig en toegankelijk) aanbod aan natuur en kunst heilzaam is voor elke burger. Afhankelijk van het perspectief is het overheidssteun: uit paternalisme, ter bestrijding van marktimperfecties of ter versterking van de positie van merit goods. (Of willen politici eigenlijk laten zien dat ze niet van de straat zijn en de waarde weten te schatten van niet-materiële zaken?) Tegenover dat rijksaanbod staat niet altijd een merkbare burgervraag, eigenlijk maken vooral beschaafde minderheden er gebruik van. Om ook andere betalende burgers van dienst te zijn hebben de instellingen van de openbare natuur en beeldende kunst (impliciet) ook de taak de publieksvraag aan te wakkeren en brede lagen van burgers tot natuur- en cultuurgenot te brengen.

Doelgroepen
De opdracht aan de officiële zaakwaarnemers om natuur- en cultuurgebruik te ‘verbreden’ kan op gespannen voet staan met andere doelstellingen van cultuur- en natuurbehoud: als te grote drommen liefhebbers natuurgebieden gaan bezoeken kan er van die natuur weinig overblijven, als de musea overspoeld worden door kunstliefhebbers valt er weinig meer te zien. Het hoeft niet altijd slecht uit te komen dat rechthebbenden niet komen opdagen, natuur en kunst zijn kwetsbaar. Zo kan het gebeuren dat grote gedeelten van ons nationale cultuur- en natuurbezit voor gewone burgers niet toegankelijk zijn - om het beschermde kweldertje staat een hek (‘terrein goed zichtbaar vanaf de openbare weg’), zo’n 98% van ‘onze’ kunstcollecties is opgesloten in afgesloten depots. Wat uiteindelijk wel en wat niet toegankelijk is wordt bepaald door zaakwaarnemers op grond van een culturele of landschappelijke deskundigheid die de gewone burger niet gegeven is. In zekere zin kan het voor langere tijd sluiten van onze grote musea worden uitgelegd als een vorm van cultuurbehoud.

Overaanbod
Verder met de museale collecties beeldende kunst. Musea worden bezocht door beschaafde, oudere, hoogopgeleide, overwegend vrouwelijke bezoekers, musea doen op papier hun best om ook jongere, allochtone, lager opgeleide mannelijke bezoekers binnen te halen. Bijvoorbeeld met educatieve spelletjes, geinige opstellingen, stemmige diners Victor & Rolf, of avondjes met rappers. Of door op Schiphol belastingvrij authentieke kunstschatten te vertonen. Op papier vanuit de gedachte dat er in die categorieën een latente kunstliefde bestaat die, mits op de juiste wijze ontstoken, blijvend kan branden (strijd tegen een variant op het Marxistische ‘valse klassenbewustzijn’). Maar natuurlijk ook om de subsidiestroom van de regering enigszins te kunnen verantwoorden.
Met de vergroting van het marktaandeel van de kunstmusea in het vrijetijdsaanbod wil het overigens niet erg lukken. De meeste burgers willen hun vrije tijd misschien wel liever aan andere bezigheden blijven besteden. En misschien willen onze culturele zaakwaarnemers eigenlijk helemaal niet werken voor ordinair volk.

Elites
Ik herinner mij een debat over de legitimering van kunstsubsidies waarin de programmering van het (destijds avant-gardistische) Holland Festival aan de orde kwam. Twee muziekpausen haalden een herinnering op aan een voorstelling met de anekdote: ‘De zaal zat helemaal vol! We hadden kennelijk toch geen goed programma gemaakt!’ (te ‘makkelijk’, te veel melodie, te weinig piep-piep-knor) Dat was lachen. Lachen om een sociale waarheid als een koe: kunstliefde moet het hebben van distinctie, exclusiviteit, zeldzaamheid, van een portie ontoegankelijkheid; als Jan en alleman het leuk vinden is de aardigheid er af. Ook: een schilderwerkje kan pas mooi zijn tegenover een lelijk doek. Zonder Kitsch geen Kunst. Nederland kent als het om schilderkunst gaat een ‘Top 1’: De Nachtwacht. Verwacht geen bewonderende blikken als u op een partijtje dat schilderij ter sprake brengt als een persoonlijke trouvaille. De waarde van kunst voor een kenner/liefhebber is vaak omgekeerd evenredig met het getal van zijn medeliefhebbers. Over artistieke smaak valt veel te twisten, maar goede smaak is per definitie maar weinigen gegeven.

Kenners en liefhebbers
Die goede smaak wordt gemonopoliseerd door het gezelschap deskundigen dat ook optreedt als ambtelijk bestuur bij de instellingen van openbaar kunstbezit. De deskundigen zijn formeel zaakwaarnemers van het burgerpubliek, maar als het gaat om het vaststellen van de artistieke canon waarop het cultuurbeleid van de minister is gebaseerd zijn ze minder bezig met de smaak van het publiek (Publieksenquêtes? Inspraak?) dan met de smaak van het eigen deskundige gezelschap.
Gediplomeerde kunstkenners maken de dienst uit als het gaat om een oordeel over de kwaliteit, duurzaamheid en veelzijdigheid van het aanbod. De regering komt er maar indirect aan te pas, het is de peer review die de doorslag geeft. Gediplomeerde kunstkenners maken uit wat wel en niet mooi is, wat waardevol is en wat niet en uiteindelijk wat belangrijk genoeg is om vanwege de koningin aan het volk te vertonen.

Oud goud
De eerlijkheid gebiedt te melden dat de marges bij de selectie van het openbare aanbod beperkt zijn. Het openbaar kunstbezit zit met een collectie onaantastbare, canonieke beeldende kunst waar de museummensen niet om heen kunnen. Dat is in grote lijnen de verzameling oudere (van vóór 1900) kunst, de figuratieve, klassieke, traditionele kunst. Vaak populaire kunst, die een andere, vaak historische maar voorstelbare wereld oproept (een kunstpaus zei ooit dat er vanwege die historie eigenlijk sprake was van0705BZ Lafaye oneerlijke concurrentie tussen oude en nieuwe kunst - niet eerlijk dat de nachtwacht het wint van Jackson Pollock!). Deze beeldende kunst is zeer populair, zit wereldwijd meestal veilig opgeborgen in musea en maar heel sporadisch komt er iets van op de markt. Als dat gebeurt worden de astronomische prijzen op de veiling niet bepaald door deskundigen, maar door vermogende particulieren.
Het deskundig discours over oudere kunst richt zich  meestal op saaie echtheidsvragen. Anders is het gesteld bij de modernere, minder figuratieve beeldende kunst. Daar kunnen de gediplomeerde deskundigen breed uithalen! Vooral als het gaat om het werk van tijdgenoten maakt een internationale coterie van deskundige connaisseurs de dienst uit. In The Painted Word heeft Tom Wolfe beschreven hoe een gezelschap van niet meer dan zo’n 300 kunstkenners voor de westerse wereld bepaalt welke kunstenaars de juiste kunst maken en welke de verkeerde (en welke kunstkenners er iets van begrijpen en welke niet). En vooral ook wat de trends in de artistieke correctheid zijn. Dat gaat aan de hand van per seizoen wisselende, enorm ingewikkelde kennersverhalen in de vaktijdschriften – die (voor korte tijd) wel het prijsniveau en het aankoopbeleid voor zowel particuliere als openbare kunst bepalen. Publiek komt er niet aan te pas.

Professor Van Os
In het Bulletin van de Vereniging Rembrandt van dit voorjaar (19. No.1., p.10) lucht gepensioneerd directeur van het Rijksmuseum Henk van Os zijn hart over het prijspeil van de veilingen van Christie’s en Sotheby’s. Hij vraagt zich af of in deze crisistijd het ‘beschavingsniveau’ van kunstkopers weer zal stijgen ‘door afname van het aantal privéjets, foute Rolexen en siliconenborsten’. Maar tot zijn ‘verbijstering’ ziet hij dan dat een schilderij van ‘de Victoriaanse schuimklopper Edward Perugini’ door Christie geschat wordt op zo’n 400.000 Britse ponden. Dit ‘overtreft mijn stoutste verwachtingen van de fluctuaties in de geschiedenis van de smaak.’ Van Os vindt dat zo’n fout schilderij bij het oud vuil thuishoort en gaat verder met: ‘Alleen museale instellingen met een behoorlijke kunsthistorische expertise in huis (….) zouden in staat geweest zijn een Perugini te kopen in de tijd dat die nog bij de vuilnisbak stond’. Maar als ik Van Os goed begrijp zouden de subsidiegevers bij zo’n verwerving behoorlijk hebben dwarsgelegen. Het stuk van Van Os is nogal warrig, maar lijkt er op neer te komen dat kunsthistorici onmisbaar zijn voor zowel de bescherming van de goede smaak als voor een beschaafd prijspeil in de kunsthandel. Als vermogende amateurs kunst gaan kopen gaat het mis.

Professor Schnabel
Elk gezelschap heeft zijn eigen folklore, de gediplomeerde kunstkenners zijn vaak behendige kletskousen. Is dat erg? In hetzelfde nummer van het Bulletin staat onder de titel 'Kunst voor wie, van wie?' een helder stuk van Paul Schnabel over de maatschappelijke verankering van kunstbestel en kunstbeleid. Schnabel is misschien iets te vriendelijk voor bestuur en management van de sector, want de deskundige museummensen vormen een arrogant en zeer gesloten monopolie, nemen alleen soortgenoten serieus (ongeveer zoals medici alleen collegae serieus nemen) en luisteren verder slecht. Probeer maar niet als natuurkundige of socioloog deel te nemen aan bestuur en besluitvorming rond het openbaar kunstbezit. U mag lid worden van een chique bestuur, raad of commissie alleen om daar voor fondsen te zorgen en verder instemmend te knikken. (te vergelijken met de waardering van de nooit ingewijde weldoener/kunstkoper door het ingewijde kunstenaarsvolkje in de jaren 50; goed voor zijn portmonnee, maar verder weggezet als kunstluis.) Is dat erg? Het is in ieder geval raar. En het kan goed uit de hand lopen als kunsthistorisch deskundige directies van onze grootste musea een verbouwing moeten organiseren en daar zo weinig van terechtbrengen dat bijvoorbeeld het Rijksmuseum en het Stedelijk Museum (Onze Nationale Oranje Trots!) voor meer dan een decennium en alleen als exploderende kostenpost (ook vanwege de personeelslasten) voortbestaan.

Rare zaken
De kunstmuseummensen komen weg met hun geslotenheid en hun arrogantie omdat ze door politiek en bestuur uit de wind gehouden lijken te worden. Waarom eigenlijk? Een kwetsbaar artistiek geweten maakt de politici en bestuurders vatbaar voor culturele chantage. Liever die jongens laten spelen in hun eigen tuintje dan te worden versleten voor een cultuurbarbaar. Om hoeveel geld (een habbekrats als je naar de Onderwijsbegroting kijkt) gaat het nou helemaal! Een kunstpaus als de directeur van het Rijksmuseum hoeft zich niet te vervoegen bij ambtenaren of vakministers, hij telefoneert zelf met de koningin en de premier. (Trouwens: de arrogante directeur van De Nederlandse Bank, die op eigen houtje (maar wel uit onze portemonnee) het openbaar kunstbezit verrijkt met een schilderij van 80 miljoen, moet nog maar afwachten of de gepasseerde museumwereld hem daarvoor dankbaar is.) Is het erg? Het deugt niet erg.
Misschien is het wel het ergste voor het grote leger van competente, deskundige, aardige, welwillende, creatieve museummedewerkers, die ondanks die malle organisaties met praatjesmakers aan het hoofd ons openbaar kunstbezit zo mooi kunnen tentoonstellen.

Bedankt NS!
Wie vandaag de dag in het weekend de trein neemt voor de langere afstand moet rekenen op wagons overvol (steeds voller!) van senioren (Vrij Reizen!). Op hun bestemming in Groningen, Maastricht of Rotterdam aangekomen nemen ze de kortste weg naar het kunstmuseum en gaan genieten van het door die competente, aardige etc. museummedewerkers tentoongestelde schoons. Politiek, bestuur en museumelite mogen De Nederlandse Spoorwegen dankbaar zijn voor deze succesvolle bijdrage aan het museumbezoek.

*) nu (2009) overigens 830.000, wellicht een overloop naar dierenrechten-organisaties?
# illustratie halverwege: suppoost en beschaafde bezoekers bij de ingang van het museum in St.Germain-en-Laye.
 
****************************************
Meer over LoolsArt op www.loolsart.blogspot.com
© 2009 Peter Schröder