archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Het leven zelf delen printen terug
Te worden aangestaard Mabel Amber

0405BS Ergernis28
Ergernis 3
Is natuurlijk om je rot te ergeren, alsmaar die vreemde ogen in jouw richting, je weet op het laatst niet meer waar je moet kijken. Let wel, ik heb het niet over nagekeken worden, bijvoorbeeld om je uitdossing of je haardracht of je kaalheid. Dat is duidelijk iets anders. Bovendien heb je van nakijken aanmerkelijk minder last dan van staren; het een laat je achter maar het ander komt je tegemoet en je ontkomt er niet aan. Ook al wegens de stationaire positie waarin staren gewoonlijk plaatsvindt: zowel de starende als de aangestaarde bevinden zich dicht bijeen, zittend of staand, op een plek die zij ofwel zelf hebben uitgekozen ofwel een die zij niet naar verkiezing kunnen verlaten. Ik denk aan cafés, restaurants, parkbankjes als voorbeelden van het eerste, en aan wachtkamers, treincoupés en de rij bij de kassa voor het tweede. Bovendien laat niemand zich graag wegjagen, volhouden verdient de voorkeur.

Goed, daar zijn we dan, de staarder en de aangestaarde; en reeds heeft het lijdend voorwerp kunnen concluderen dat er van werkelijk staren sprake is. Die conclusie is gerechtvaardigd wanneer de staarder gedurende een volle minuut met zeer korte onderbrekingen de ogen op de aangestaarde partij richt; doorgaans het gelaat.
Het staren houdt aan, de onderbrekingen worden korter en tenslotte heeft het staren een ernstige vorm aangenomen, we kunnen nu spreken van ‘fixeren’. Onafgebroken heeft de staarder de bestaarde persoon in het vizier, die het dondersgoed in de gaten heeft en haar sereniteit probeert te bewaren. Achteloos de blik her en der laten dwalen is er niet bij want steeds ontmoeten de ogen van het slachtoffer die van de dader. De eerste zal dit zoveel mogelijk trachten te vermijden en zo zullen ook haar blikken zich strak op een bepaald punt richten, zodat we nu niet ́é́en maar twee staarders hebben. (Gemakshalve geef ik de staarder een mannelijke identiteit, zijn staarobject een vrouwelijke; of ik hiermee een seksistisch standpunt inneem dan wel uit waarneming alsook ervaring spreek, laat ik in het midden.)

De volle last van de situatie lijkt nu op de bestaarde te rusten; immers, zij wil toch weten hoe het ermee staat, dus nu en dan zal zij haar ogen bijna uit hun kassen draaien om te zien of hij nog steeds kijkt. Ze kan ook even in haar tasje willen rommelen, of haar rok verschikken waarbij ze deze activiteit te baat neemt om een snelle blik te werpen op haar visuele belager; ze kan ook, quasi nieuwsgierig, naar iets ter linker of rechter zijde, haar hoofd wenden waarbij ze zijn kijkrichting in het voorbijgaan kan peilen. Dan zal ze merken dat ze nog steeds een gevangene is van zijn blikken. Tegen deze tijd is het spanningsveld tussen beide personen sterk geladen. Wat nu? Ze zou de koe bij de horens kunnen vatten, lees: keihard terugstaren. Maar als ze nu een verlegen, onzeker type is? Dan zal ze onherroepelijk verliezen; ze zal met de ogen gaan knipperen, of zelfs tegen haar belager gaan praten. En waarschijnlijk is het hem juist daarom te doen. Beter is het om niet in de ring te stappen en de afschuwelijke intimidatie zo lijdzaam als mogelijk is te verdragen. Aan alles komt tenslotte een eind. Of…de trots inslikken, capituleren en een andere plek opzoeken, indien mogelijk.

Een ander strijdmiddel is de afleidingsmanoeuvre. Ze zou een gesprekje kunnen aanknopen met een derde aanwezige (indien aanwezig) om een kleinigheid; voor een treinreiziger is het niet vreemd om iets over het reisschema te vragen aan een medepassagier. Vervolgens zou ze het gesprekje kunnen voortzetten zonder haar plager er evenwel in te betrekken. Haar aandacht wordt opgeëist door haar nieuwe gespreksgenoot. De spanning is er af, de kabels hangen slap, het staren zal ophouden.
Ze zou nog een stapje verder kunnen gaan om vervolgens haar kwelgeest te betrekken bij zo’n gesprekje; dit vereist echter koelbloedigheid, tactiek en ook een zeker acteertalent. Voor schuchtere personen niet aan te bevelen, er zijn risico’s aan verbonden. Bovendien weet je niet wat je binnenhaalt.

Dan is er de methode die mij ooit werd aangereikt door een vriendin: terugstaren. Maar niet oog in oog. ‘Je moet naar de punt van hun neus kijken, als je dat zo’n drie minuten volhoudt… moet jij ’s kijken, je bent geheid van hem af.’
Ik heb het uitgeprobeerd. Nadat ik tien seconden naar de neus van mijn staarlustige cafébezoeker had gestaard, stond hij op, kwam naar me toe en vroeg mij, uiterst beleefd, waarom ik toch zo naar hem staarde..?
Ik vertelde van mijn mislukte experiment aan mijn adviseuse.
‘Oh, maar dan heb je zeker niet goed gekeken!’ luidde haar oordeel.
Een andere vriendin wist ook wel raad: ‘Je moet naar hun kruis staren, daar kunnen ze echt niet tegen. Probeer het maar als er weer eentje z’n ogen niet in z’n zak kan houden.’
Haar gebruik van het woordje ‘ze’ impliceerde het bestaan van een grote groep staardelinquenten die zich door hun gedrag onderscheiden van andere, niet starende mannen.

Korte tijd later kreeg ik de kans om ook dit advies te toetsen. De man in kwestie had al vijf minuten onafgebroken en bijna schaamteloos naar mij gestaard, terwijl ik mij bezighield met mijn koffie en een boek. Nu en dan stond een ober enkele seconden tussen ons in en dan haalde ik opgelucht adem. Verbeeldde ik het mij, of probeerde hij om de ober heen te kijken?
Ik telde tot drie en zette het op een staren, exact naar de voorsluiting van de staarder. (Hierbij zij opgemerkt dat het doelwit duidelijk zichtbaar dient te zijn; wanneer de dader dicht tegen de tafelrand aan zit kan deze tactiek niet worden aangewend.)
Na hooguit één minuut zag ik, buiten focus, de man iets op een papiertje schrijven. Hij rekende af en stond op. Terwijl ik de voorsluiting bijna verbrandde met mijn fanatieke staren, feliciteerde ik mezelf in gedachten, wàt een overwinning! De voorsluiting boog echter niet af naar de uitgang, integendeel, hij kwam alsmaar dichter bij om tenslotte pal naast mijn tafeltje halt te houden. Een hand legde het papiertje onder mijn neus.
‘If you like, you can find me there, you are interested…no?’ zei een stem een eindweegs boven de voorsluiting, waar ik nog steeds met verlamde ogen naar keek.
Hij liep weg met achteloze tred. Ik las het briefje. Het vermeldde een hotel om de hoek en een kamernummer.

Zeker weer niet goed gekeken.


© 2007 Mabel Amber meer Mabel Amber - meer "Het leven zelf" -
Beschouwingen > Het leven zelf
Te worden aangestaard Mabel Amber
0405BS Ergernis28
Ergernis 3
Is natuurlijk om je rot te ergeren, alsmaar die vreemde ogen in jouw richting, je weet op het laatst niet meer waar je moet kijken. Let wel, ik heb het niet over nagekeken worden, bijvoorbeeld om je uitdossing of je haardracht of je kaalheid. Dat is duidelijk iets anders. Bovendien heb je van nakijken aanmerkelijk minder last dan van staren; het een laat je achter maar het ander komt je tegemoet en je ontkomt er niet aan. Ook al wegens de stationaire positie waarin staren gewoonlijk plaatsvindt: zowel de starende als de aangestaarde bevinden zich dicht bijeen, zittend of staand, op een plek die zij ofwel zelf hebben uitgekozen ofwel een die zij niet naar verkiezing kunnen verlaten. Ik denk aan cafés, restaurants, parkbankjes als voorbeelden van het eerste, en aan wachtkamers, treincoupés en de rij bij de kassa voor het tweede. Bovendien laat niemand zich graag wegjagen, volhouden verdient de voorkeur.

Goed, daar zijn we dan, de staarder en de aangestaarde; en reeds heeft het lijdend voorwerp kunnen concluderen dat er van werkelijk staren sprake is. Die conclusie is gerechtvaardigd wanneer de staarder gedurende een volle minuut met zeer korte onderbrekingen de ogen op de aangestaarde partij richt; doorgaans het gelaat.
Het staren houdt aan, de onderbrekingen worden korter en tenslotte heeft het staren een ernstige vorm aangenomen, we kunnen nu spreken van ‘fixeren’. Onafgebroken heeft de staarder de bestaarde persoon in het vizier, die het dondersgoed in de gaten heeft en haar sereniteit probeert te bewaren. Achteloos de blik her en der laten dwalen is er niet bij want steeds ontmoeten de ogen van het slachtoffer die van de dader. De eerste zal dit zoveel mogelijk trachten te vermijden en zo zullen ook haar blikken zich strak op een bepaald punt richten, zodat we nu niet ́é́en maar twee staarders hebben. (Gemakshalve geef ik de staarder een mannelijke identiteit, zijn staarobject een vrouwelijke; of ik hiermee een seksistisch standpunt inneem dan wel uit waarneming alsook ervaring spreek, laat ik in het midden.)

De volle last van de situatie lijkt nu op de bestaarde te rusten; immers, zij wil toch weten hoe het ermee staat, dus nu en dan zal zij haar ogen bijna uit hun kassen draaien om te zien of hij nog steeds kijkt. Ze kan ook even in haar tasje willen rommelen, of haar rok verschikken waarbij ze deze activiteit te baat neemt om een snelle blik te werpen op haar visuele belager; ze kan ook, quasi nieuwsgierig, naar iets ter linker of rechter zijde, haar hoofd wenden waarbij ze zijn kijkrichting in het voorbijgaan kan peilen. Dan zal ze merken dat ze nog steeds een gevangene is van zijn blikken. Tegen deze tijd is het spanningsveld tussen beide personen sterk geladen. Wat nu? Ze zou de koe bij de horens kunnen vatten, lees: keihard terugstaren. Maar als ze nu een verlegen, onzeker type is? Dan zal ze onherroepelijk verliezen; ze zal met de ogen gaan knipperen, of zelfs tegen haar belager gaan praten. En waarschijnlijk is het hem juist daarom te doen. Beter is het om niet in de ring te stappen en de afschuwelijke intimidatie zo lijdzaam als mogelijk is te verdragen. Aan alles komt tenslotte een eind. Of…de trots inslikken, capituleren en een andere plek opzoeken, indien mogelijk.

Een ander strijdmiddel is de afleidingsmanoeuvre. Ze zou een gesprekje kunnen aanknopen met een derde aanwezige (indien aanwezig) om een kleinigheid; voor een treinreiziger is het niet vreemd om iets over het reisschema te vragen aan een medepassagier. Vervolgens zou ze het gesprekje kunnen voortzetten zonder haar plager er evenwel in te betrekken. Haar aandacht wordt opgeëist door haar nieuwe gespreksgenoot. De spanning is er af, de kabels hangen slap, het staren zal ophouden.
Ze zou nog een stapje verder kunnen gaan om vervolgens haar kwelgeest te betrekken bij zo’n gesprekje; dit vereist echter koelbloedigheid, tactiek en ook een zeker acteertalent. Voor schuchtere personen niet aan te bevelen, er zijn risico’s aan verbonden. Bovendien weet je niet wat je binnenhaalt.

Dan is er de methode die mij ooit werd aangereikt door een vriendin: terugstaren. Maar niet oog in oog. ‘Je moet naar de punt van hun neus kijken, als je dat zo’n drie minuten volhoudt… moet jij ’s kijken, je bent geheid van hem af.’
Ik heb het uitgeprobeerd. Nadat ik tien seconden naar de neus van mijn staarlustige cafébezoeker had gestaard, stond hij op, kwam naar me toe en vroeg mij, uiterst beleefd, waarom ik toch zo naar hem staarde..?
Ik vertelde van mijn mislukte experiment aan mijn adviseuse.
‘Oh, maar dan heb je zeker niet goed gekeken!’ luidde haar oordeel.
Een andere vriendin wist ook wel raad: ‘Je moet naar hun kruis staren, daar kunnen ze echt niet tegen. Probeer het maar als er weer eentje z’n ogen niet in z’n zak kan houden.’
Haar gebruik van het woordje ‘ze’ impliceerde het bestaan van een grote groep staardelinquenten die zich door hun gedrag onderscheiden van andere, niet starende mannen.

Korte tijd later kreeg ik de kans om ook dit advies te toetsen. De man in kwestie had al vijf minuten onafgebroken en bijna schaamteloos naar mij gestaard, terwijl ik mij bezighield met mijn koffie en een boek. Nu en dan stond een ober enkele seconden tussen ons in en dan haalde ik opgelucht adem. Verbeeldde ik het mij, of probeerde hij om de ober heen te kijken?
Ik telde tot drie en zette het op een staren, exact naar de voorsluiting van de staarder. (Hierbij zij opgemerkt dat het doelwit duidelijk zichtbaar dient te zijn; wanneer de dader dicht tegen de tafelrand aan zit kan deze tactiek niet worden aangewend.)
Na hooguit één minuut zag ik, buiten focus, de man iets op een papiertje schrijven. Hij rekende af en stond op. Terwijl ik de voorsluiting bijna verbrandde met mijn fanatieke staren, feliciteerde ik mezelf in gedachten, wàt een overwinning! De voorsluiting boog echter niet af naar de uitgang, integendeel, hij kwam alsmaar dichter bij om tenslotte pal naast mijn tafeltje halt te houden. Een hand legde het papiertje onder mijn neus.
‘If you like, you can find me there, you are interested…no?’ zei een stem een eindweegs boven de voorsluiting, waar ik nog steeds met verlamde ogen naar keek.
Hij liep weg met achteloze tred. Ik las het briefje. Het vermeldde een hotel om de hoek en een kamernummer.

Zeker weer niet goed gekeken.
© 2007 Mabel Amber
powered by CJ2