archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Brief uit ... delen printen terug
Een spreekbeurt in Praag Frits Hoorweg

0714BS Val
Wat je al niet doet om aan de kost te komen. Zo moest ik jaren geleden regelmatig naar Praag; zeg maar: eens in de twee maanden. Net nadat ze het ijzeren gordijn hadden opgetrokken was dat. ‘Leuk, interessant,’ hoor ik u denken, maar nou wil het geval dat reizen mij buitensporig opwindt. Zodra ik de tickets binnen heb, begin ik mij zorgen te maken over de vraag hoe laat ik van huis moet. Omdat ik altijd bang ben voor mogelijke vertragingen, ontwerp ik reisschema’s die in de ogen van normale mensen belachelijk veel speling vertonen. Daardoor heb ik in mijn leven al heel wat uren doelloos rondgelopen op vliegvelden en in terminals van veerboten. Treurige uren op zich, maar veel -zo niet alles- werd goedgemaakt door die enkele keer dat de trein erheen een in mijn nadeel werkende vertraging had en ik toch nog aardig op tijd was. Dan was er een moment van perverse euforie, waar ik nog dagen van kon nagenieten. Zie je wel, daar deed ik nou altijd zo moeilijk voor. (Vertragingen werken overigens soms ook in je voordeel. Bijvoorbeeld wanneer er bij aankomst op het station, te vroeg zoals altijd, net een trein binnenrijdt die een kwartier vertraging heeft. Dan arriveer je nog eerder dan gepland, wat natuurlijk ook weer nadelen heeft.)

Aanvankelijk was het de bedoeling dat ik steeds samen met een collega naar Praag zou reizen. ‘Handig,’ was zijn argument ‘dan kunnen we de zaken onderweg nog even doorpraten.’ Niets tegenin te brengen, maar toch hebben we dat maar één keer gedaan. Hij bleek namelijk in het geheel geen liefhebber van op tijd komen. Sterker nog: het leek wel of hij behept was met het spiegelbeeld van mijn kwaal. Hij kwam altijd minstens een half uur te laat. Niet uit slordigheid, maar omdat hij in paniek raakte als hij tien minuten te vroeg was. Dat werd mij duidelijk tijdens ons eerste verblijf in Praag. Toen we er, na veel aandringen mijnerzijds, in geslaagd waren om ruim op tijd, in een doolhof van kleine straatjes, het adres te lokaliseren waar we een afspraak hadden met een of andere hoge ambtenaar, keek hij nerveus op zijn klokje en zei: ‘We zijn nog een beetje vroeg, laten we nog even een blokje om gaan’. Samenwerken, en zeker samen reizen, bleek door onze tegenovergestelde temperamenten een zenuwslopende ervaring voor beiden. Na die eerste keer heb ik zoveel mogelijk afzonderlijk gereisd. Zoals die ene keer waar ik het in het bijzonder over ga hebben.

Door gewoontevorming (het was al de 6e of 7e reis naar Praag) was ik wat laconiek geworden en vertrok iets later dan normaal van huis. Het resultaat was dat ik op dat moment toch weer het gevoel had dat ik op moest schieten. En juist toen kwam ik, net om de hoek van onze straat, op weg naar de tram lelijk ten val. Ik denk er nog regelmatig aan, want als ik iets van bovenop de kast pak (waar bij ons de aangebroken flessen sterke drank staan) gaat er altijd een scheut van pijn door mijn bovenarm, het overblijfsel van een blessure die nooit helemaal genezen is. Terwijl ik languit op de grond lag kon ik maar aan één ding denken, namelijk: opschieten, anders kom je te laat. Nou ja, twee dingen eigenlijk. De andere gedachte was: waar is mijn hoed? (In die tijd had ik mij de gewoonte aangemeten een hoed te dragen. Vooral in Praag was ik daarmee, naar mijn eigen indruk, een opmerkelijke verschijning.) Die laatste gedachte was er zelfs al eerder, want de oorzaak van mijn valpartij was dat die hoed was afgewaaid. Zonder nadenken had ik aangezet om er achteraan te gaan rennen en was mijn voet verstrikt geraakt in de, ó zo handige, maar even loshangende, schouderband van mijn nieuwe koffer. Zonder aandacht te besteden aan mogelijke verwondingen, mijn arm voelde wel wat merkwaardig aan, stond ik haastig op. Een vriendelijke voorbijganger reikte mij m’n hoed aan en vervolgens spoedde ik mij naar de tram, die er net0714BS Hoed aankwam.

Op Schiphol, waar ik toch weer ruim op tijd was, was er gelegenheid de dienstdoende arts te raadplegen. Zij constateerde dat mijn arm niet uit de kom lag en ook niet gebroken was. Er waren kortom geen medische bezwaren tegen het voortzetten van mijn reis. Hoe ik in Praag bij mijn hotel gekomen ben, weet ik niet meer. Wat ik mij nog goed herinner is dat ik die nacht heel slecht heb geslapen. Overal voelde ik pijntjes en vooral die arm was er slecht aan toe. Bij een bezoek aan het toilet keek ik in de spiegel en zag tot mijn schrik dat hij van boven tot onder intens blauw was geworden en er heel naar uitzag. Ik begon me zorgen te maken. Was dit het resultaat van een slagaderlijke bloeding? Waarschijnlijk wel, maar dan toch een die inmiddels gestopt was, mocht ik aannemen?! Allemaal getob dat niet goed was voor mijn nachtrust.

De volgende dag moest ik een zaal vol rampenbestrijders toespreken, een aardige coïncidentie. De jonge, vrouwelijke dokter op Schiphol had daar ook al een opmerking over gemaakt. ‘Oh, we zijn collega’s,’ had ze enthousiast geroepen, toen ze hoorde wat ik in Praag ging doen. Nu is spreken voor een zaal met mensen die je zwijgend aanstaren toch al iets dat me slecht ligt. Na enkele desastreuze ervaringen heb ik me laten inspireren door een boek over de jonge jaren van Winston Churchill. Naar het schijnt wilde het met de welsprekendheid van Winnie aanvankelijk ook niet lukken. Hij sliste en wist niet hoe hij een zaal moest boeien. Zijn oplossing was radicaal: hij ging ertoe over zijn toespraken woord voor woord uit te schrijven, ze voor de spiegel diverse keren te oefenen en ze vervolgens, uit het hoofd, voor te dragen. Die methode heb ik ook toegepast en met redelijk succes. Niet dat ik in dezelfde divisie als W.C. terecht ben gekomen, maar het kon ermee door, het ergste gestuntel was voorbij.

Maar ja, daar in Praag had ik door die blessure nauwelijks tijd gehad te oefenen en bovendien moest ik mijn boodschap in het Engels proberen over te brengen. Mijn Engels werd vervolgens door een tolk in het Tsjechisch vertaald. De toehoorders zaten met een koptelefoon op het hoofd en keken nog schaapachtiger dan toehoorders meestal doen. Geen goede uitgangspositie, maar door het gecombineerde effect van bloeduitstorting en slaapgebrek leek het wel of ik boven mijn theewater was geraakt, en bijgevolg overmoedig; dat bleek mijn redding.
Voor ik aan mijn eigenlijke tekst begon legde ik uit waarom mijn rechterarm wat levenloos naast mijn lichaam hing; dat ik was gevallen bij een poging mijn hoed te achterhalen. Er had zich merkwaardig genoeg een grote kalmte van mij meester gemaakt. Wat ik te zeggen had kwam er zo relaxed uit dat de tolk geen moeite had me bij te houden. Er werd zowaar af en toe gegniffeld in de zaal. Stoutmoedig geworden begon ik –al improviserend- grappen te maken over hetgeen mij was overkomen. Zo schijn ik iets gezegd te hebben als: ‘Het is minder uitzonderlijk dan u denkt. Ik kom uit een winderig land. Je ziet bij ons heel vaak mensen achter hun hoed aan rennen.’De sfeer zat er daarna helemaal in. Om de andere zin moest ik pauzeren, om de toehoorders de gelegenheid te geven bij te komen.

Nadat ik mijn verhaal had afgesloten ging er een gul applaus op. Iedereen wilde me wel complimenteren met de grandioze toespraak die ik zojuist had gehouden. Helaas had ik geen tijd om nog wat na te genieten van mijn succes. Er stond weer een vliegtuig op mij te wachten, bij wijze van spreken, en ik wist maar al te goed dat er op weg naar het vliegtuig van alles kon gebeuren.
 
***********************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be


© 2010 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Brief uit ..." -
Beschouwingen > Brief uit ...
Een spreekbeurt in Praag Frits Hoorweg
0714BS Val
Wat je al niet doet om aan de kost te komen. Zo moest ik jaren geleden regelmatig naar Praag; zeg maar: eens in de twee maanden. Net nadat ze het ijzeren gordijn hadden opgetrokken was dat. ‘Leuk, interessant,’ hoor ik u denken, maar nou wil het geval dat reizen mij buitensporig opwindt. Zodra ik de tickets binnen heb, begin ik mij zorgen te maken over de vraag hoe laat ik van huis moet. Omdat ik altijd bang ben voor mogelijke vertragingen, ontwerp ik reisschema’s die in de ogen van normale mensen belachelijk veel speling vertonen. Daardoor heb ik in mijn leven al heel wat uren doelloos rondgelopen op vliegvelden en in terminals van veerboten. Treurige uren op zich, maar veel -zo niet alles- werd goedgemaakt door die enkele keer dat de trein erheen een in mijn nadeel werkende vertraging had en ik toch nog aardig op tijd was. Dan was er een moment van perverse euforie, waar ik nog dagen van kon nagenieten. Zie je wel, daar deed ik nou altijd zo moeilijk voor. (Vertragingen werken overigens soms ook in je voordeel. Bijvoorbeeld wanneer er bij aankomst op het station, te vroeg zoals altijd, net een trein binnenrijdt die een kwartier vertraging heeft. Dan arriveer je nog eerder dan gepland, wat natuurlijk ook weer nadelen heeft.)

Aanvankelijk was het de bedoeling dat ik steeds samen met een collega naar Praag zou reizen. ‘Handig,’ was zijn argument ‘dan kunnen we de zaken onderweg nog even doorpraten.’ Niets tegenin te brengen, maar toch hebben we dat maar één keer gedaan. Hij bleek namelijk in het geheel geen liefhebber van op tijd komen. Sterker nog: het leek wel of hij behept was met het spiegelbeeld van mijn kwaal. Hij kwam altijd minstens een half uur te laat. Niet uit slordigheid, maar omdat hij in paniek raakte als hij tien minuten te vroeg was. Dat werd mij duidelijk tijdens ons eerste verblijf in Praag. Toen we er, na veel aandringen mijnerzijds, in geslaagd waren om ruim op tijd, in een doolhof van kleine straatjes, het adres te lokaliseren waar we een afspraak hadden met een of andere hoge ambtenaar, keek hij nerveus op zijn klokje en zei: ‘We zijn nog een beetje vroeg, laten we nog even een blokje om gaan’. Samenwerken, en zeker samen reizen, bleek door onze tegenovergestelde temperamenten een zenuwslopende ervaring voor beiden. Na die eerste keer heb ik zoveel mogelijk afzonderlijk gereisd. Zoals die ene keer waar ik het in het bijzonder over ga hebben.

Door gewoontevorming (het was al de 6e of 7e reis naar Praag) was ik wat laconiek geworden en vertrok iets later dan normaal van huis. Het resultaat was dat ik op dat moment toch weer het gevoel had dat ik op moest schieten. En juist toen kwam ik, net om de hoek van onze straat, op weg naar de tram lelijk ten val. Ik denk er nog regelmatig aan, want als ik iets van bovenop de kast pak (waar bij ons de aangebroken flessen sterke drank staan) gaat er altijd een scheut van pijn door mijn bovenarm, het overblijfsel van een blessure die nooit helemaal genezen is. Terwijl ik languit op de grond lag kon ik maar aan één ding denken, namelijk: opschieten, anders kom je te laat. Nou ja, twee dingen eigenlijk. De andere gedachte was: waar is mijn hoed? (In die tijd had ik mij de gewoonte aangemeten een hoed te dragen. Vooral in Praag was ik daarmee, naar mijn eigen indruk, een opmerkelijke verschijning.) Die laatste gedachte was er zelfs al eerder, want de oorzaak van mijn valpartij was dat die hoed was afgewaaid. Zonder nadenken had ik aangezet om er achteraan te gaan rennen en was mijn voet verstrikt geraakt in de, ó zo handige, maar even loshangende, schouderband van mijn nieuwe koffer. Zonder aandacht te besteden aan mogelijke verwondingen, mijn arm voelde wel wat merkwaardig aan, stond ik haastig op. Een vriendelijke voorbijganger reikte mij m’n hoed aan en vervolgens spoedde ik mij naar de tram, die er net0714BS Hoed aankwam.

Op Schiphol, waar ik toch weer ruim op tijd was, was er gelegenheid de dienstdoende arts te raadplegen. Zij constateerde dat mijn arm niet uit de kom lag en ook niet gebroken was. Er waren kortom geen medische bezwaren tegen het voortzetten van mijn reis. Hoe ik in Praag bij mijn hotel gekomen ben, weet ik niet meer. Wat ik mij nog goed herinner is dat ik die nacht heel slecht heb geslapen. Overal voelde ik pijntjes en vooral die arm was er slecht aan toe. Bij een bezoek aan het toilet keek ik in de spiegel en zag tot mijn schrik dat hij van boven tot onder intens blauw was geworden en er heel naar uitzag. Ik begon me zorgen te maken. Was dit het resultaat van een slagaderlijke bloeding? Waarschijnlijk wel, maar dan toch een die inmiddels gestopt was, mocht ik aannemen?! Allemaal getob dat niet goed was voor mijn nachtrust.

De volgende dag moest ik een zaal vol rampenbestrijders toespreken, een aardige coïncidentie. De jonge, vrouwelijke dokter op Schiphol had daar ook al een opmerking over gemaakt. ‘Oh, we zijn collega’s,’ had ze enthousiast geroepen, toen ze hoorde wat ik in Praag ging doen. Nu is spreken voor een zaal met mensen die je zwijgend aanstaren toch al iets dat me slecht ligt. Na enkele desastreuze ervaringen heb ik me laten inspireren door een boek over de jonge jaren van Winston Churchill. Naar het schijnt wilde het met de welsprekendheid van Winnie aanvankelijk ook niet lukken. Hij sliste en wist niet hoe hij een zaal moest boeien. Zijn oplossing was radicaal: hij ging ertoe over zijn toespraken woord voor woord uit te schrijven, ze voor de spiegel diverse keren te oefenen en ze vervolgens, uit het hoofd, voor te dragen. Die methode heb ik ook toegepast en met redelijk succes. Niet dat ik in dezelfde divisie als W.C. terecht ben gekomen, maar het kon ermee door, het ergste gestuntel was voorbij.

Maar ja, daar in Praag had ik door die blessure nauwelijks tijd gehad te oefenen en bovendien moest ik mijn boodschap in het Engels proberen over te brengen. Mijn Engels werd vervolgens door een tolk in het Tsjechisch vertaald. De toehoorders zaten met een koptelefoon op het hoofd en keken nog schaapachtiger dan toehoorders meestal doen. Geen goede uitgangspositie, maar door het gecombineerde effect van bloeduitstorting en slaapgebrek leek het wel of ik boven mijn theewater was geraakt, en bijgevolg overmoedig; dat bleek mijn redding.
Voor ik aan mijn eigenlijke tekst begon legde ik uit waarom mijn rechterarm wat levenloos naast mijn lichaam hing; dat ik was gevallen bij een poging mijn hoed te achterhalen. Er had zich merkwaardig genoeg een grote kalmte van mij meester gemaakt. Wat ik te zeggen had kwam er zo relaxed uit dat de tolk geen moeite had me bij te houden. Er werd zowaar af en toe gegniffeld in de zaal. Stoutmoedig geworden begon ik –al improviserend- grappen te maken over hetgeen mij was overkomen. Zo schijn ik iets gezegd te hebben als: ‘Het is minder uitzonderlijk dan u denkt. Ik kom uit een winderig land. Je ziet bij ons heel vaak mensen achter hun hoed aan rennen.’De sfeer zat er daarna helemaal in. Om de andere zin moest ik pauzeren, om de toehoorders de gelegenheid te geven bij te komen.

Nadat ik mijn verhaal had afgesloten ging er een gul applaus op. Iedereen wilde me wel complimenteren met de grandioze toespraak die ik zojuist had gehouden. Helaas had ik geen tijd om nog wat na te genieten van mijn succes. Er stond weer een vliegtuig op mij te wachten, bij wijze van spreken, en ik wist maar al te goed dat er op weg naar het vliegtuig van alles kon gebeuren.
 
***********************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be
© 2010 Frits Hoorweg
powered by CJ2