archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Feuilleton delen printen terug
De kwaaie goede man (2) Gerbrand Muller

0807BZ Kwaaigoed2
Op aandringen van zijn vader bleef hij tot de volgende ochtend. Zij spraken tot diep in de nacht over alle kwesties waar zij steeds weer op terug kwamen als zij samen waren. Het feit dat zijn vader het nog steeds niet kon laten hem als een kind voor de gek te houden. Maar zijn vader mocht weigeren hem als een volwassen man te beschouwen, hij volgde toch zijn eigen weg. De gelofte die hij zichzelf gisteren had gedaan zou hij gestand doen en niemand, zelfs niet zijn vader, zou hem daarvan kunnen weerhouden. Zijn vader schudde vermoeid het hoofd: hoe zou hij zijn zoon nog ergens van kunnen weerhouden? Hij moest maar doen wat hij niet laten kon. Wat je deed lag besloten in de loop der dingen. Hij zou zijn zoon nergens van weerhouden, maar Hans zou ook zijn vader niet kunnen verhinderen hem bij te staan en te trachten hem voor misstappen te behoeden: ook dat behoorde tot de loop der dingen. Ander onderwerp, zei Hans. Het huis. Het mocht een wonder heten dat het er nog stond met zijn door ongedierte aangevreten draagbalken en inzakkende fundering. Ze moesten er iets aan doen: dit huis met zijn eeuwenoude houten vloeren waarop hij zijn eerste stappen had gezet, met zijn tuin waar de zon het gras en de bloemen bescheen als op de eerste scheppingsdag, mocht niet verloren gaan; als het instortte dan stortte de wereld in.

'Laat dat dan maar gebeuren!' zei zijn vader. 'Dan zul je er eindelijk in berusten dat de wereld zich verder uitstrekt dan het huis en de tuin.'
'Wat is de verdere wereld anders dan een verlengstuk van het huis?' wierp hij tegen. 'Ik kan me tenminste nog steeds niet onttrekken aan het idee dat de architect met het huis de rest van de wereld heeft ontworpen, hoe zou de wereld anders zijn ontstaan?'
'Ja, je hebt er altijd het handje van gehad gehad antwoorden te verzinnen op vragen die niet beantwoord kunnen worden. Herinner je je nog hoe woest je werd als ik zei dat iets het menselijk verstand te boven gaat?'
‘Omdat ik dacht dat je het niet wilde vertellen. Op een bepaalde manier denk ik dat trouwens nog.’

Zijn vader glimlachte. Een vreemde jongen was hij geweest, nieuwsgierig, maar als hij hem eens iets uitlegde te ongeduldig om te luisteren. Toen hij hem over moleculen en atomen wilde vertellen had hij hem niet laten uitpraten, maar alleen willen weten waarom protonen positief en elektronen negatief genoemd werden. Was het dan niet ongerijmd om het een positief en het ander negatief te noemen? vroeg Hans. Of was het misschien waar dat de wereld werd bijeengehouden door tegengestelde krachten die elkaar in een strijd op leven en dood omstrengeld hielden? Krachten die in steeds wisselende gedaanten tegen elkaar in het strijdperk traden: Waarheid en Leugen, Schoonheid en Afzichtelijkheid, Trouw en Trouweloosheid, Goed en Kwaad, God en de Duivel. De laatste tijd begon hij dat inderdaad steeds meer te geloven. Misschien was het wel de schuld van de mensen. Dieren waren schuldeloos, maar de mensen hadden een geweten en moesten beter weten. Ja, het lag aan de mensen, die hadden hem tenslotte gedwongen de kant van de duivel te kiezen. Zijn vader schudde glimlachend het hoofd, maar hij hield vol: mensen waren niet per se slecht, maar goed en kwaad streden in hen om de voorrang en zolang de strijd onbeslist was bleef ieder mens onberekenbaar.

'Jij bijvoorbeeld. Zie je, ik denk nu wel dat ik je ken, maar misschien is dat helemaal niet zo.' Zijn stem trilde, hij stokte. Zijn vaders gezicht bleef effen. 'Soms was je een vreemde voor me, we hebben het hier nooit over gehad…'
'Laten we dat dan ook nu niet doen.'
'Ik kon je soms wel wurgen. Eens heb je een paar weken gedaan alsof ik lucht was, weet je dat nog?'
'Ik weet het niet meer. Je zal het wel verdiend hebben.'
'Nog altijd moet ik van jou de schuld bij mezelf zoeken. Oké, ik was vaak onuitstaanbaar, zeg het maar. Ach, als ik niet zoveel jaren later dan jij was geboren, dan hadden we eerder echte gesprekken kunnen voeren. Maar nu ben ik eindelijk oud genoeg om geen onzin meer uit te kramen maar ben jij misschien bezig je verstand te verliezen. Als je tenminste nog leeft, hoe oud moet je nu eigenlijk wel niet zijn?' Hij strekte zijn hand naar zijn vader uit alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat hij daar werkelijk in levende lijve voor hem zat en van het ene ogenblik op het andere stroomden de tranen over zijn gezicht. Zijn vader fronste en zei dat hij dergelijke gedachten van zich af moest zetten. Hij vermande zich en lachte. Zijn vader hoefde niet bang te zijn dat hij weer vragen zou stellen over de zin van het leven. Hij begreep dat dit niet het moment was om vragen te stellen, maar om te handelen. Hij wist wat hem te doen stond. Nogmaals, hij had een gelofte gedaan en die zou hij gestand doen.

De volgende ochtend overhandigde zijn vader hem een verzegelde enveloppe. Hij woog de enveloppe in de hand, verwonderd over het gewicht, en borg hem in de binnenzak van zijn jas. Zij drukten elkaar de hand. Hij hield zijn vaders hand lang vast als wilde hij het moment van hun afscheid bestendigen. Maar zijn vader trok zijn hand uit de zijne en maakte een grimas. De grond zonk onder zijn voeten weg, wind sloeg om zijn oren, hij suisde omlaag. Hij roetsjte langs geraamten die aan galgen bungelden en naar hem grijnsden, een doodskop nam zijn hoed voor hem af, een krokodil sperde zijn bek open, hij glipte tussen de kaken door, vloog door een watergordijn en was buiten. Druipnat, hoofdschuddend stapte hij van de roetsjbaan. Nog steeds kon zijn vader het niet laten grappen met hem uit te halen, inderdaad alsof hij nog een kleine jongen was.
 
***********************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be


© 2011 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "Feuilleton" -
Bezigheden > Feuilleton
De kwaaie goede man (2) Gerbrand Muller
0807BZ Kwaaigoed2
Op aandringen van zijn vader bleef hij tot de volgende ochtend. Zij spraken tot diep in de nacht over alle kwesties waar zij steeds weer op terug kwamen als zij samen waren. Het feit dat zijn vader het nog steeds niet kon laten hem als een kind voor de gek te houden. Maar zijn vader mocht weigeren hem als een volwassen man te beschouwen, hij volgde toch zijn eigen weg. De gelofte die hij zichzelf gisteren had gedaan zou hij gestand doen en niemand, zelfs niet zijn vader, zou hem daarvan kunnen weerhouden. Zijn vader schudde vermoeid het hoofd: hoe zou hij zijn zoon nog ergens van kunnen weerhouden? Hij moest maar doen wat hij niet laten kon. Wat je deed lag besloten in de loop der dingen. Hij zou zijn zoon nergens van weerhouden, maar Hans zou ook zijn vader niet kunnen verhinderen hem bij te staan en te trachten hem voor misstappen te behoeden: ook dat behoorde tot de loop der dingen. Ander onderwerp, zei Hans. Het huis. Het mocht een wonder heten dat het er nog stond met zijn door ongedierte aangevreten draagbalken en inzakkende fundering. Ze moesten er iets aan doen: dit huis met zijn eeuwenoude houten vloeren waarop hij zijn eerste stappen had gezet, met zijn tuin waar de zon het gras en de bloemen bescheen als op de eerste scheppingsdag, mocht niet verloren gaan; als het instortte dan stortte de wereld in.

'Laat dat dan maar gebeuren!' zei zijn vader. 'Dan zul je er eindelijk in berusten dat de wereld zich verder uitstrekt dan het huis en de tuin.'
'Wat is de verdere wereld anders dan een verlengstuk van het huis?' wierp hij tegen. 'Ik kan me tenminste nog steeds niet onttrekken aan het idee dat de architect met het huis de rest van de wereld heeft ontworpen, hoe zou de wereld anders zijn ontstaan?'
'Ja, je hebt er altijd het handje van gehad gehad antwoorden te verzinnen op vragen die niet beantwoord kunnen worden. Herinner je je nog hoe woest je werd als ik zei dat iets het menselijk verstand te boven gaat?'
‘Omdat ik dacht dat je het niet wilde vertellen. Op een bepaalde manier denk ik dat trouwens nog.’

Zijn vader glimlachte. Een vreemde jongen was hij geweest, nieuwsgierig, maar als hij hem eens iets uitlegde te ongeduldig om te luisteren. Toen hij hem over moleculen en atomen wilde vertellen had hij hem niet laten uitpraten, maar alleen willen weten waarom protonen positief en elektronen negatief genoemd werden. Was het dan niet ongerijmd om het een positief en het ander negatief te noemen? vroeg Hans. Of was het misschien waar dat de wereld werd bijeengehouden door tegengestelde krachten die elkaar in een strijd op leven en dood omstrengeld hielden? Krachten die in steeds wisselende gedaanten tegen elkaar in het strijdperk traden: Waarheid en Leugen, Schoonheid en Afzichtelijkheid, Trouw en Trouweloosheid, Goed en Kwaad, God en de Duivel. De laatste tijd begon hij dat inderdaad steeds meer te geloven. Misschien was het wel de schuld van de mensen. Dieren waren schuldeloos, maar de mensen hadden een geweten en moesten beter weten. Ja, het lag aan de mensen, die hadden hem tenslotte gedwongen de kant van de duivel te kiezen. Zijn vader schudde glimlachend het hoofd, maar hij hield vol: mensen waren niet per se slecht, maar goed en kwaad streden in hen om de voorrang en zolang de strijd onbeslist was bleef ieder mens onberekenbaar.

'Jij bijvoorbeeld. Zie je, ik denk nu wel dat ik je ken, maar misschien is dat helemaal niet zo.' Zijn stem trilde, hij stokte. Zijn vaders gezicht bleef effen. 'Soms was je een vreemde voor me, we hebben het hier nooit over gehad…'
'Laten we dat dan ook nu niet doen.'
'Ik kon je soms wel wurgen. Eens heb je een paar weken gedaan alsof ik lucht was, weet je dat nog?'
'Ik weet het niet meer. Je zal het wel verdiend hebben.'
'Nog altijd moet ik van jou de schuld bij mezelf zoeken. Oké, ik was vaak onuitstaanbaar, zeg het maar. Ach, als ik niet zoveel jaren later dan jij was geboren, dan hadden we eerder echte gesprekken kunnen voeren. Maar nu ben ik eindelijk oud genoeg om geen onzin meer uit te kramen maar ben jij misschien bezig je verstand te verliezen. Als je tenminste nog leeft, hoe oud moet je nu eigenlijk wel niet zijn?' Hij strekte zijn hand naar zijn vader uit alsof hij zich ervan wilde vergewissen dat hij daar werkelijk in levende lijve voor hem zat en van het ene ogenblik op het andere stroomden de tranen over zijn gezicht. Zijn vader fronste en zei dat hij dergelijke gedachten van zich af moest zetten. Hij vermande zich en lachte. Zijn vader hoefde niet bang te zijn dat hij weer vragen zou stellen over de zin van het leven. Hij begreep dat dit niet het moment was om vragen te stellen, maar om te handelen. Hij wist wat hem te doen stond. Nogmaals, hij had een gelofte gedaan en die zou hij gestand doen.

De volgende ochtend overhandigde zijn vader hem een verzegelde enveloppe. Hij woog de enveloppe in de hand, verwonderd over het gewicht, en borg hem in de binnenzak van zijn jas. Zij drukten elkaar de hand. Hij hield zijn vaders hand lang vast als wilde hij het moment van hun afscheid bestendigen. Maar zijn vader trok zijn hand uit de zijne en maakte een grimas. De grond zonk onder zijn voeten weg, wind sloeg om zijn oren, hij suisde omlaag. Hij roetsjte langs geraamten die aan galgen bungelden en naar hem grijnsden, een doodskop nam zijn hoed voor hem af, een krokodil sperde zijn bek open, hij glipte tussen de kaken door, vloog door een watergordijn en was buiten. Druipnat, hoofdschuddend stapte hij van de roetsjbaan. Nog steeds kon zijn vader het niet laten grappen met hem uit te halen, inderdaad alsof hij nog een kleine jongen was.
 
***********************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be
© 2011 Gerbrand Muller
powered by CJ2