archiefvorig nr.lopend nr.

Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Rerum novarum Mr. Pelham

0719BZ Rerum
In Dombo zongen de kraaien het al. ‘Maar ik had toch geloof ik pas alles gezien / Als ik een olifant zien zou die vloog.’ En voor de slechte verstaander: ‘Als ik een olifant zien zou die vloog.’

Iedere dag, raar genoeg, maak je nog dingen mee die je nooit eerder hebt meegemaakt. Zie je dingen die je nooit eerder hebt gezien. De ene dag is dat een baby die uit zijn buggy en op straat voor zijn eigen voorwiel kukelt. Dat is dan bij de woest blaffende ontmoeting tussen je eigen aangelijnde hond en de honden die de moeder ternauwernood aan de lijn weet te houden, de straat overstekend waar jij net de deur uit komt. De andere dag is het een jongen met zijn benen in kleermakerszit om een lantaarnpaal geknoopt. Huilen en gehoon, want zelf komt hij nooit meer los. (Ja, de scholen zijn weer begonnen.)
Neem de bus, laat je hond uit.

De grote bomen op de statige laan die in zeker jaargetij opeens een vracht kleurloze schilfers op de stoep laten vallen. Een onvolmaakte cirkel blote tegels trekken de daarin rondscharrelende duiven, die bij stapnadering van mens de schilfers doen opstuiven.

Een vrouw op dezelfde laan, twee ganzen voor haar uit en twee hondjes-aan-de-lijn achter zich aan: een pompoen tussen haar vier wagenwielen. De ganzen (nijlganzen) op de loop voor de hondjes (jack russells) die hen niet eens jagen.

Twee zwakbegaafden in de bus enigszins ruziënd – hij met hoge vrouwenstem. ‘Je moet je bek houe. Je moet ge-woon je bek houe.’ Boos in zichzelf verzonken duwt hij met zijn tong de onderhelft van zijn gebit van het tandvlees af en zijn onderlip in.

Een heel gezin kleine kinderen met blauwe walletjes onder de ogen. (Op de volkstuin natuurlijk, onder gestage terechtwijzing door de vader: ‘Godverdomme, klootzakken, doe ’t maar, maar dan doe je ’t nooit weer.’)

Verder:

Een veel te klein zwart konijn in de duinen nabij het jutterskrot. Dat moet daar zijn losgelaten door een gezin waarbinnen het een van de kinderen heeft gebeten.

Een zwanengezin, de straat langs de stadsbeek overstekend. Een stuk of wat auto’s stapvoets dwingend. De veronderstelde ouders en drie kuikens.

Gewoon, om je heen kijken:

Op het pad langs dezelfde beek twee rode aan elkaar gescharnierde vogel- of kikkerpoten, elk uitlopend in twee tenen. Niet thuis te brengen. Wat voor vogel dan? En veel te groot voor een kikker. Een buitenaards wezen, te grazen genomen door een eenvoudige aardse poes?

Nooit eerder zo’n dooie vogel als de overreden meeuw op straat: de vleugels wijd en een rode schijf waar de kop had moeten zitten.

In een voortuintje in de volkswijk twee mannen in blote bast (vader en zoon?) die aan een damtafel een partij zitten te schuiven. Verderop in een soortgelijke tuin drie tot vijf mensen in halve bikini of blote bast die vergelijkbaar om een tuintafel zitten geschaard, maar dan alleen maar een sigaret rokend.

Midden op de late, nog steeds stralend-zomerse middag een kort duister dat ineens invalt op de loungeplek van de strandtent: een zeppelin die aan de zon voorbijschuift.

En bovenop het bord ‘verboden toegang’ langs het strandduin als een levend hoedje twee kraaien. (Nee, niet uit Dombo. Dàn eerder uit de Studio Ghibli.)

Maar wat àlles slaat:

‘Loop ik met mijn vrouw mee op naar de tram, zie ik mijn eigen bus de hoek om komen. Ik rennen om hem te halen. Mijn vrouw zwaait mij van de overkant na. Ik stap in, wil mijn abonnement tonen, maar de chauffeur zit de andere op te kijken, waar mijn vrouw loopt. En verdomd, terwijl ik tegen zijn achterhoofd aan sta te kijken, met mijn pasje in mijn hand, steekt hij zijn hand naar haar op en begint terug te zwaaien.

Ik met mijn pasje, dat achterhoofd van de buschauffeur, mijn eigen vrouw daar op de stoep. Nee. Zó iets heb ik nog nóóit meegemaakt.’
 
**************************************
Meer over Linda Hulshof op: www.lindahulshof.nl


© 2010 Mr. Pelham meer Mr. Pelham - meer "Ontmoetingen"
Bezigheden > Ontmoetingen
Rerum novarum Mr. Pelham
0719BZ Rerum
In Dombo zongen de kraaien het al. ‘Maar ik had toch geloof ik pas alles gezien / Als ik een olifant zien zou die vloog.’ En voor de slechte verstaander: ‘Als ik een olifant zien zou die vloog.’

Iedere dag, raar genoeg, maak je nog dingen mee die je nooit eerder hebt meegemaakt. Zie je dingen die je nooit eerder hebt gezien. De ene dag is dat een baby die uit zijn buggy en op straat voor zijn eigen voorwiel kukelt. Dat is dan bij de woest blaffende ontmoeting tussen je eigen aangelijnde hond en de honden die de moeder ternauwernood aan de lijn weet te houden, de straat overstekend waar jij net de deur uit komt. De andere dag is het een jongen met zijn benen in kleermakerszit om een lantaarnpaal geknoopt. Huilen en gehoon, want zelf komt hij nooit meer los. (Ja, de scholen zijn weer begonnen.)
Neem de bus, laat je hond uit.

De grote bomen op de statige laan die in zeker jaargetij opeens een vracht kleurloze schilfers op de stoep laten vallen. Een onvolmaakte cirkel blote tegels trekken de daarin rondscharrelende duiven, die bij stapnadering van mens de schilfers doen opstuiven.

Een vrouw op dezelfde laan, twee ganzen voor haar uit en twee hondjes-aan-de-lijn achter zich aan: een pompoen tussen haar vier wagenwielen. De ganzen (nijlganzen) op de loop voor de hondjes (jack russells) die hen niet eens jagen.

Twee zwakbegaafden in de bus enigszins ruziënd – hij met hoge vrouwenstem. ‘Je moet je bek houe. Je moet ge-woon je bek houe.’ Boos in zichzelf verzonken duwt hij met zijn tong de onderhelft van zijn gebit van het tandvlees af en zijn onderlip in.

Een heel gezin kleine kinderen met blauwe walletjes onder de ogen. (Op de volkstuin natuurlijk, onder gestage terechtwijzing door de vader: ‘Godverdomme, klootzakken, doe ’t maar, maar dan doe je ’t nooit weer.’)

Verder:

Een veel te klein zwart konijn in de duinen nabij het jutterskrot. Dat moet daar zijn losgelaten door een gezin waarbinnen het een van de kinderen heeft gebeten.

Een zwanengezin, de straat langs de stadsbeek overstekend. Een stuk of wat auto’s stapvoets dwingend. De veronderstelde ouders en drie kuikens.

Gewoon, om je heen kijken:

Op het pad langs dezelfde beek twee rode aan elkaar gescharnierde vogel- of kikkerpoten, elk uitlopend in twee tenen. Niet thuis te brengen. Wat voor vogel dan? En veel te groot voor een kikker. Een buitenaards wezen, te grazen genomen door een eenvoudige aardse poes?

Nooit eerder zo’n dooie vogel als de overreden meeuw op straat: de vleugels wijd en een rode schijf waar de kop had moeten zitten.

In een voortuintje in de volkswijk twee mannen in blote bast (vader en zoon?) die aan een damtafel een partij zitten te schuiven. Verderop in een soortgelijke tuin drie tot vijf mensen in halve bikini of blote bast die vergelijkbaar om een tuintafel zitten geschaard, maar dan alleen maar een sigaret rokend.

Midden op de late, nog steeds stralend-zomerse middag een kort duister dat ineens invalt op de loungeplek van de strandtent: een zeppelin die aan de zon voorbijschuift.

En bovenop het bord ‘verboden toegang’ langs het strandduin als een levend hoedje twee kraaien. (Nee, niet uit Dombo. Dàn eerder uit de Studio Ghibli.)

Maar wat àlles slaat:

‘Loop ik met mijn vrouw mee op naar de tram, zie ik mijn eigen bus de hoek om komen. Ik rennen om hem te halen. Mijn vrouw zwaait mij van de overkant na. Ik stap in, wil mijn abonnement tonen, maar de chauffeur zit de andere op te kijken, waar mijn vrouw loopt. En verdomd, terwijl ik tegen zijn achterhoofd aan sta te kijken, met mijn pasje in mijn hand, steekt hij zijn hand naar haar op en begint terug te zwaaien.

Ik met mijn pasje, dat achterhoofd van de buschauffeur, mijn eigen vrouw daar op de stoep. Nee. Zó iets heb ik nog nóóit meegemaakt.’
 
**************************************
Meer over Linda Hulshof op: www.lindahulshof.nl
© 2010 Mr. Pelham
powered by CJ2