archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Krantenjongen Marcel Duyvestijn

0208 Krantenjongen
Om half vijf ’s ochtends rijdt een brommertje mijn straat binnen. Dat is de jongen die De Volkskrant komt bezorgen. Zo te horen zijn we de enigen die een abonnement hebben op deze krant, want ik hoor hem verder nergens stoppen. Wel in de straat achter ons, daar woont ook een Volkskrantlezer. Een uur later, om half zes, rent er een jongen voorbij met Het Haarlems Dagblad. Dit is de oudste krant van Europa. Deze jongen gooit bijna in elke brievenbus een krant. ’s Middags is het weer een jongen met een brommertje die dit keer het NRC Handelsblad komt brengen. Misschien is het wel dezelfde jongen. 's Ochtends moet het een jongen zijn. Ik kan me niet voorstellen dat het meisjes zijn die voor dag en dauw, door weer en wind mijn krant bezorgen.

Met de NRC jongen heb ik al een band. Ik heb reeds gezwaaid toen hij langs ons raam naar de brievenbus liep. Hij vouwde de krant op en duwde hem met zwier door de gleuf. Vervolgens hoorde ik het fijne “flop” geluid als de krant op de mat valt.

De jongen zwaaide, zoals stoere jonge jongens doen. Een snelle beweging met de pols. Het is meer een “hoi” dan een “goedenmiddag”. Een verstandhouding. Hij brengt mij elke dag, door weer en wind, mijn krant. Geweldig. Ik ga die krant met mijn pantoffels aan lezen, terwijl langzaam de duisternis invalt. Als ik het NRC opensla, weet ik: de avond is gevallen. Het mooiste is als de regen met beschaafde tikjes tegen de ruit slaat. Er is ook geen mooiere krant dan een beetje natte krant. Niet té nat, maar alleen een beetje vochtig aan de randen. Dan weet je dat-ie van ver is gekomen. Dan is het nieuws nog lekkerder.

Gisteren droomde ik over mijn NRC brommerboy. Hij stond bij de balie van een boekenwinkel en droeg een tasje van NRC Handelsblad. Daaronder stond: slijpsteen voor de geest. In dat zakje zaten alleen maar munten. 'Ik wil de bijbel kopen,' zei de jongen. Dat kon.

Toen ik wakker werd, was ik gelukkig. De jongen met zijn rode brommer en zijn kranten koopt van zijn zuur verdiende centen een boek. En niet de eerste de beste Suske en Wiske, nee, hij verdiept zich in Genesis: En God zag dat het goed was. Als hij dan ’s middags thuiskomt van school pakt hij zijn bijbel en gaat tevreden lezen. Fantastisch.

In Amsterdam heb ik nooit gezwaaid naar de krantenjongen. Ik heb hem ook nooit gezien. Net als de postbode. In Haarlem weet ik nu bijvoorbeeld dat het een vrij forse vrouw is. Eentje die bij de Gamma of de Praxis bij de verfafdeling zou kunnen werken. Ze zou ook barvrouw in een bruin café kunnen zijn. Maar ze is gewoon postbode. Ze lacht heel af en toe als ze langs loopt. We hebben twee keer gezwaaid, de brenger van nieuws en ik.


© 2005 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Krantenjongen Marcel Duyvestijn
0208 Krantenjongen
Om half vijf ’s ochtends rijdt een brommertje mijn straat binnen. Dat is de jongen die De Volkskrant komt bezorgen. Zo te horen zijn we de enigen die een abonnement hebben op deze krant, want ik hoor hem verder nergens stoppen. Wel in de straat achter ons, daar woont ook een Volkskrantlezer. Een uur later, om half zes, rent er een jongen voorbij met Het Haarlems Dagblad. Dit is de oudste krant van Europa. Deze jongen gooit bijna in elke brievenbus een krant. ’s Middags is het weer een jongen met een brommertje die dit keer het NRC Handelsblad komt brengen. Misschien is het wel dezelfde jongen. 's Ochtends moet het een jongen zijn. Ik kan me niet voorstellen dat het meisjes zijn die voor dag en dauw, door weer en wind mijn krant bezorgen.

Met de NRC jongen heb ik al een band. Ik heb reeds gezwaaid toen hij langs ons raam naar de brievenbus liep. Hij vouwde de krant op en duwde hem met zwier door de gleuf. Vervolgens hoorde ik het fijne “flop” geluid als de krant op de mat valt.

De jongen zwaaide, zoals stoere jonge jongens doen. Een snelle beweging met de pols. Het is meer een “hoi” dan een “goedenmiddag”. Een verstandhouding. Hij brengt mij elke dag, door weer en wind, mijn krant. Geweldig. Ik ga die krant met mijn pantoffels aan lezen, terwijl langzaam de duisternis invalt. Als ik het NRC opensla, weet ik: de avond is gevallen. Het mooiste is als de regen met beschaafde tikjes tegen de ruit slaat. Er is ook geen mooiere krant dan een beetje natte krant. Niet té nat, maar alleen een beetje vochtig aan de randen. Dan weet je dat-ie van ver is gekomen. Dan is het nieuws nog lekkerder.

Gisteren droomde ik over mijn NRC brommerboy. Hij stond bij de balie van een boekenwinkel en droeg een tasje van NRC Handelsblad. Daaronder stond: slijpsteen voor de geest. In dat zakje zaten alleen maar munten. 'Ik wil de bijbel kopen,' zei de jongen. Dat kon.

Toen ik wakker werd, was ik gelukkig. De jongen met zijn rode brommer en zijn kranten koopt van zijn zuur verdiende centen een boek. En niet de eerste de beste Suske en Wiske, nee, hij verdiept zich in Genesis: En God zag dat het goed was. Als hij dan ’s middags thuiskomt van school pakt hij zijn bijbel en gaat tevreden lezen. Fantastisch.

In Amsterdam heb ik nooit gezwaaid naar de krantenjongen. Ik heb hem ook nooit gezien. Net als de postbode. In Haarlem weet ik nu bijvoorbeeld dat het een vrij forse vrouw is. Eentje die bij de Gamma of de Praxis bij de verfafdeling zou kunnen werken. Ze zou ook barvrouw in een bruin café kunnen zijn. Maar ze is gewoon postbode. Ze lacht heel af en toe als ze langs loopt. We hebben twee keer gezwaaid, de brenger van nieuws en ik.
© 2005 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2