archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Drie jaar voor een zuiver geweten (2) Eelco van der Waals

Wat hieraan vooraf ging staat in Deel 1

(6)De Krijgsraad te Velde te Rotterdam behandelt op woensdag 28 mei 1947 de zaak tegen Koos van der Waals en zijn drie principiële mede-dienstweigeraars Erik, Jan en Theo. Allen hadden als motief voor hun dienstweigering opgegeven dat zij op grond van gewetensbezwaren handelden.

De vader, de zus en de vriendin van Koos – Wijnie – zitten op de tribune. Ze wuiven naar elkaar.
Wijnie … scheen terneergeslagen. Ik stelde me een zeker toekomstbeeld voor, waarin zij voorkwam, enfin, we zullen zien.

Behalve veel publiek is er ook veel pers bij dit proces aanwezig. De zaak wordt verslagen door Het Vrije Volk, Het Parool, de Volkskrant, De Waarheid, het Algemeen Dagblad, de Leeuwarder Courant, De Nederlander, Nieuwsblad van Friesland / Hepkema’s Courant en de Bredasche Courant.

De Nederlander schrijft op zaterdag 31 mei 1947: “Verdediger van de dienstweigeraars was mr H.J. van Wijk, die in zijn pleidooi o.m. zeide, het toe te juichen, dat de krijgsraad geheel zelfstandig dit probleem weer was gaan toetsen. Men heeft hier niet te doen met een wilsbesluit. Het is duidelijk dat de jongens door een innerlijke drang gedreven zijn. Mr van Wijk gaf uiting aan zijn hoop, dat deze jongens van rechtsvervolging ontslagen zouden worden met een proeftijd, waarin zij burgerdiensten zouden kunnen verrichten, waartoe zij allen gaarne bereid waren."

Het zal er niet van komen. Jan de Jong en Erik Mispelblom Beyer worden veroordeeld tot één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, Theo van Vliet tot twee jaar en drie maanden gevangenisstraf, en Koos van der Waals tot drie jaar gevangenisstraf, zonder aftrek van zijn voorarrest. Alle vier worden niet ontslágen maar wel ontzét uit militaire dienst.

Twee dagen later schrijft Koos hierover: Toen Jan’s vonnis werd voorgelezen, moest ik me bedwingen om hem niet op de schouders te slaan, zó blij was ik voor hem, ook voor Erik; zelf kreeg ik een beetje hoop, die ras de bodem werd ingeslagen. Wij moesten weg en namen afscheid van Jan, die haast niets kon uitbrengen, doodsbleek, en Erik, die stevig onze handen drukte: "Hou je taai!" Onder het weggaan wuifde ik als in een mist naar de publieke tribune, waarvan flauwtjes neerslachtig werd teruggewuifd. Zo gingen we min of meer lusteloos naar de cel terug. Jan hebben we niet meer gezien. Aardig, dat hij die boeken achterliet. Niet, dat1803BS Dagboek wij de anderen hun vrijheid misgunden, maar de gedachte aan wat zij nu zouden voelen, terwijl wij hier zaten, viel niet mee.

Valt de zwaarte van zijn straf te verklaren uit het feit dat Koos zich uitsluitend op zijn geweten beroept en zijn mede-weigeraars ook op hun godsdienstige overtuiging? Het maakt de aan hem opgelegde drie jaar des te schrijnender. Zijn vriendin Wijnie zal hij nooit meer zien.

(7) In zijn dagboek schrijft de net veroordeelde Koos van der Waals uitvoerig én genuanceerd over het proces:

Hierna moesten wij aantreden en begon de auditeur-militair aan zijn requisitoir. Hij meende den president te moeten waarschuwen om er rekening mede te houden dat deze "zogenaamde principiële dienstweigeraars" in elk geval te goeder trouw handelden, en dus hier geen straf kon worden opgelegd. Zulke mensen moeten niet in de gevangenis worden gezet, maar in een inrichting, waar patiënten van de psychiatrie thuishoren. De auditeur-militair erkende, dat er misschien leemten zijn in de Dienstweigeringswet, maar daar konden zíj niets aan doen. Voor zulke politieke doeleinden moesten we hier geen actie voeren door dienst te weigeren, de plaats voor politiek was elders (in de Tweede Kamer). Hij eiste daarom voor ons drieën 3 jaar gevangenis (omdat we niet gestraft werden zeker).

Om advocaat Van Wijk*)1 moest ik ondanks alles lachen. Niets ontging hem. Dat bleek wel uit zijn pleidooi, dat hij 's middags begon. Hij zette in met er op te wijzen dat het gewetensbezwaar van niet-te-mogen-doden geen gevolg is van een levenshouding, maar dat juist die levenshouding gevolg is van dit gewetensbezwaar, dat buiten de wil om gaat. Men kan het niet omzeilen, móet het gehoorzamen en kan dus gevoeglijk spreken van overmacht. Hij toonde aan, dat het voor een land zeer belangrijk is als zijn onderdanen "gewetensmensen" zijn, dat die mensen nu broodnodig zijn en het dus een landsbelang is om rekening te houden met hun bezwaren en ze zodoende gelegenheid geven om aan de wederopbouw mee te helpen. Er is na de oorlog een nieuwe jurisprudentie gegroeid.

De Krijgsraad ging in raadkamer. Wij praatten met elkaar. In plechtige stoet kwamen de heren terug, wij werden naast elkaar voor de tafel opgesteld. Van de Krijgsraad heb ik een zeer gunstige indruk gekregen, mijns inziens hebben zij inderdaad hun best gedaan om zo goed mogelijk recht te spreken, belemmerd als zij werden door de wetten en hun eigen vooroordelen. Van Imhoff*)2 scheen mij een werkelijke aristocraat, onbuigzaam, eerlijk. Een scherpe, gevaarlijke tegenstander, maar voor wien je achting moet voelen.

(8)Doordat de cahiers van Koos bewaard zijn gebleven, kunnen we ook nu nog zijn Persoonlijke verdediging voor de krijgsraad lezen:

1. De auditeur-militair v.d Krijgsraad te Velde te R’dam heeft er in zijn requisitoir op gewezen, dat wij niet tot de criminele gevallen gerekend mogen worden - dat wij dus niet gestraft zijn, maar uit de maatschappij verwijderd dienen te worden, opdat wij niet in de gelegenheid zullen zijn om “carrière te maken”, terwijl de dienstplichtigen onder de wapens zijn. Dat is rechtvaardig - al komt de vraag op, of drie jaar gevangenisstraf géén straf is … En dat zónder aftrek van 4 maanden voorarrest!

2. Wij waren bestemd voor de I.XI.7.R.I.
[territoriale troepen] te Gorcum. Wij hoefden dus niet naar Indonesië, zodat onze weigering niet voortkomt uit angst voor de risico’s van de tropenactie, of uit daarmee samenhangende politieke motieven.

3. Ik weigerde reeds naar de keuring te gaan, vóórdat ik van het bestaan der Dienstweigeringswet op de hoogte was.

4. Indien men meent dat dienstweigeren zo erg niet is; dat het wel de gemakkelijkste weg is om te weigeren i.p.v. in dienst te gaan, vrage men zich eens voor zichzelf af: zou ik de consequenties durven nemen?

5. Wij hebben ons bereid verklaard tot elke - ook de zwaarste, onaanzienlijkste - nuttige arbeid, om op die wijze te tonen dat wij niet uit gemakzucht of lamlendigheid handelen, maar wel degelijk de gemeenschap willen dienen op nuttiger wijze dan als militair.

6. Onze weigering staat niet op zichzelf, is geen eigenwijze, negatieve houding, maar komt voort uit onze positieve, internationaal-gerichte levenshouding.


(wordt vervolgd)
--------
De plaatjes zijn van de schrijver


© 2020 Eelco van der Waals meer Eelco van der Waals - meer "Een rustig mens"
Beschouwingen > Een rustig mens
Drie jaar voor een zuiver geweten (2) Eelco van der Waals
Wat hieraan vooraf ging staat in Deel 1

(6)De Krijgsraad te Velde te Rotterdam behandelt op woensdag 28 mei 1947 de zaak tegen Koos van der Waals en zijn drie principiële mede-dienstweigeraars Erik, Jan en Theo. Allen hadden als motief voor hun dienstweigering opgegeven dat zij op grond van gewetensbezwaren handelden.

De vader, de zus en de vriendin van Koos – Wijnie – zitten op de tribune. Ze wuiven naar elkaar.
Wijnie … scheen terneergeslagen. Ik stelde me een zeker toekomstbeeld voor, waarin zij voorkwam, enfin, we zullen zien.

Behalve veel publiek is er ook veel pers bij dit proces aanwezig. De zaak wordt verslagen door Het Vrije Volk, Het Parool, de Volkskrant, De Waarheid, het Algemeen Dagblad, de Leeuwarder Courant, De Nederlander, Nieuwsblad van Friesland / Hepkema’s Courant en de Bredasche Courant.

De Nederlander schrijft op zaterdag 31 mei 1947: “Verdediger van de dienstweigeraars was mr H.J. van Wijk, die in zijn pleidooi o.m. zeide, het toe te juichen, dat de krijgsraad geheel zelfstandig dit probleem weer was gaan toetsen. Men heeft hier niet te doen met een wilsbesluit. Het is duidelijk dat de jongens door een innerlijke drang gedreven zijn. Mr van Wijk gaf uiting aan zijn hoop, dat deze jongens van rechtsvervolging ontslagen zouden worden met een proeftijd, waarin zij burgerdiensten zouden kunnen verrichten, waartoe zij allen gaarne bereid waren."

Het zal er niet van komen. Jan de Jong en Erik Mispelblom Beyer worden veroordeeld tot één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, Theo van Vliet tot twee jaar en drie maanden gevangenisstraf, en Koos van der Waals tot drie jaar gevangenisstraf, zonder aftrek van zijn voorarrest. Alle vier worden niet ontslágen maar wel ontzét uit militaire dienst.

Twee dagen later schrijft Koos hierover: Toen Jan’s vonnis werd voorgelezen, moest ik me bedwingen om hem niet op de schouders te slaan, zó blij was ik voor hem, ook voor Erik; zelf kreeg ik een beetje hoop, die ras de bodem werd ingeslagen. Wij moesten weg en namen afscheid van Jan, die haast niets kon uitbrengen, doodsbleek, en Erik, die stevig onze handen drukte: "Hou je taai!" Onder het weggaan wuifde ik als in een mist naar de publieke tribune, waarvan flauwtjes neerslachtig werd teruggewuifd. Zo gingen we min of meer lusteloos naar de cel terug. Jan hebben we niet meer gezien. Aardig, dat hij die boeken achterliet. Niet, dat1803BS Dagboek wij de anderen hun vrijheid misgunden, maar de gedachte aan wat zij nu zouden voelen, terwijl wij hier zaten, viel niet mee.

Valt de zwaarte van zijn straf te verklaren uit het feit dat Koos zich uitsluitend op zijn geweten beroept en zijn mede-weigeraars ook op hun godsdienstige overtuiging? Het maakt de aan hem opgelegde drie jaar des te schrijnender. Zijn vriendin Wijnie zal hij nooit meer zien.

(7) In zijn dagboek schrijft de net veroordeelde Koos van der Waals uitvoerig én genuanceerd over het proces:

Hierna moesten wij aantreden en begon de auditeur-militair aan zijn requisitoir. Hij meende den president te moeten waarschuwen om er rekening mede te houden dat deze "zogenaamde principiële dienstweigeraars" in elk geval te goeder trouw handelden, en dus hier geen straf kon worden opgelegd. Zulke mensen moeten niet in de gevangenis worden gezet, maar in een inrichting, waar patiënten van de psychiatrie thuishoren. De auditeur-militair erkende, dat er misschien leemten zijn in de Dienstweigeringswet, maar daar konden zíj niets aan doen. Voor zulke politieke doeleinden moesten we hier geen actie voeren door dienst te weigeren, de plaats voor politiek was elders (in de Tweede Kamer). Hij eiste daarom voor ons drieën 3 jaar gevangenis (omdat we niet gestraft werden zeker).

Om advocaat Van Wijk*)1 moest ik ondanks alles lachen. Niets ontging hem. Dat bleek wel uit zijn pleidooi, dat hij 's middags begon. Hij zette in met er op te wijzen dat het gewetensbezwaar van niet-te-mogen-doden geen gevolg is van een levenshouding, maar dat juist die levenshouding gevolg is van dit gewetensbezwaar, dat buiten de wil om gaat. Men kan het niet omzeilen, móet het gehoorzamen en kan dus gevoeglijk spreken van overmacht. Hij toonde aan, dat het voor een land zeer belangrijk is als zijn onderdanen "gewetensmensen" zijn, dat die mensen nu broodnodig zijn en het dus een landsbelang is om rekening te houden met hun bezwaren en ze zodoende gelegenheid geven om aan de wederopbouw mee te helpen. Er is na de oorlog een nieuwe jurisprudentie gegroeid.

De Krijgsraad ging in raadkamer. Wij praatten met elkaar. In plechtige stoet kwamen de heren terug, wij werden naast elkaar voor de tafel opgesteld. Van de Krijgsraad heb ik een zeer gunstige indruk gekregen, mijns inziens hebben zij inderdaad hun best gedaan om zo goed mogelijk recht te spreken, belemmerd als zij werden door de wetten en hun eigen vooroordelen. Van Imhoff*)2 scheen mij een werkelijke aristocraat, onbuigzaam, eerlijk. Een scherpe, gevaarlijke tegenstander, maar voor wien je achting moet voelen.

(8)Doordat de cahiers van Koos bewaard zijn gebleven, kunnen we ook nu nog zijn Persoonlijke verdediging voor de krijgsraad lezen:

1. De auditeur-militair v.d Krijgsraad te Velde te R’dam heeft er in zijn requisitoir op gewezen, dat wij niet tot de criminele gevallen gerekend mogen worden - dat wij dus niet gestraft zijn, maar uit de maatschappij verwijderd dienen te worden, opdat wij niet in de gelegenheid zullen zijn om “carrière te maken”, terwijl de dienstplichtigen onder de wapens zijn. Dat is rechtvaardig - al komt de vraag op, of drie jaar gevangenisstraf géén straf is … En dat zónder aftrek van 4 maanden voorarrest!

2. Wij waren bestemd voor de I.XI.7.R.I.
[territoriale troepen] te Gorcum. Wij hoefden dus niet naar Indonesië, zodat onze weigering niet voortkomt uit angst voor de risico’s van de tropenactie, of uit daarmee samenhangende politieke motieven.

3. Ik weigerde reeds naar de keuring te gaan, vóórdat ik van het bestaan der Dienstweigeringswet op de hoogte was.

4. Indien men meent dat dienstweigeren zo erg niet is; dat het wel de gemakkelijkste weg is om te weigeren i.p.v. in dienst te gaan, vrage men zich eens voor zichzelf af: zou ik de consequenties durven nemen?

5. Wij hebben ons bereid verklaard tot elke - ook de zwaarste, onaanzienlijkste - nuttige arbeid, om op die wijze te tonen dat wij niet uit gemakzucht of lamlendigheid handelen, maar wel degelijk de gemeenschap willen dienen op nuttiger wijze dan als militair.

6. Onze weigering staat niet op zichzelf, is geen eigenwijze, negatieve houding, maar komt voort uit onze positieve, internationaal-gerichte levenshouding.


(wordt vervolgd)
--------
De plaatjes zijn van de schrijver
© 2020 Eelco van der Waals
powered by CJ2