archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Jaap van der Stel over theorie-armoede Willem Minderhout

0804BS JaapvdStel
Mijn vriend Jaap van der Stel promoveerde vorig jaar voor de tweede keer op een vuistdik proefschrift genaamd Psychopathologie - grondslagen, determinanten, mechanismen.1) Het leek mij een verdomd interessant boek, maar iets te ingewikkeld voor mijn beperkte denkraam. Het leek me handig om Jaap hierover te interviewen voor De Leunstoel in plaats van het helemaal te lezen. Het bleek echter niet zo eenvoudig om een rustig moment voor een interview te vinden. Gelukkig liet Jaap op mijn verjaardagsfeest zijn jas liggen. Ik nam me voor die jas terug te brengen en van de gelegenheid gebruik te maken om dat interview af te nemen. Toen ik eindelijk, gekleed in zijn jas, door de stromende regen zijn huis aan de Haarlemse Bakenessergracht bereikt had, bleek de timing niet ideaal. Jaap was druk bezig met de voorbereiding van een lezing voor de ‘Kring Andragologie’ van de Amsterdamse Universiteitsvereniging. Erger nog: ik had Jaaps jas teruggebracht, maar nu had ik zelf geen jas meer om het noodweer te trotseren. Dat was echter van later zorg.

De lezing die ik zo moet geven is een direct gevolg van mijn laatste proefschrift. Paul Schnabel had een lovende recensie geschreven in NRC en daarin had hij vermeld dat ik oorspronkelijk andragoloog was. Andragologie is een studie die nu niet meer bestaat. Schnabel wist dat omdat ik de eerste keer bij hem ben gepromoveerd. Dat trok de interesse van de ‘Kring Andragologie’ van de UvA. Dat is een groep andragologen die het nog steeds jammer vindt dat die studie is opgeheven. Ik had daar nog nooit van gehoord. Ik hoor daar ook eigenlijk niet bij, want zelfs tijdens mijn studie vertelde ik niet graag dat ik andragologie studeerde. Niet dat ik het niet interessant vond, hoor. Je leerde dat je problemen vanuit verschillende perspectieven moet benaderen, dat de werkelijkheid bestaat uit verschillende niveaus, dat je sociale vraagstukken op een multi- of liever interdisciplinaire wijze te lijf moet gaan en dat filosofie daarbij een nuttige en noodzakelijke rol speelt. Deze ideeën zijn, denk ik, leidend geweest in mijn werk in de verslavingszorg, de geestelijke gezondheidszorg, maar ik ben er nooit achter gekomen waar die andragologie nu echt over ging. De andragologie miste een kraakheldere identiteit. Veel studenten waren te goed voor de sociale academie, maar hadden niet de ambitie wetenschapper te worden. Andragologie werd gezien als een academische beroepsopleiding, maar niemand kon je uitleggen voor welk beroep je nu eigenlijk werd opgeleid.

Misschien kun je mijn intellectuele arbeid vanaf die tijd zien als een soort zoektocht naar wat die andragologie had kunnen zijn. Dat blijkt al uit mijn eerste proefschrift Drinken, drank, dronkenschap uit 1995. Ik beschrijf daarin hoe de organisaties van drankbestrijders er in slaagden het drankmisbruik onder de bevolking als een groot sociaal vraagstuk te presenteren en dit te verbinden met andere sociale problemen. Ze verbonden deze strijd aan emancipatie en beschavingswerk en wisten de bevolking massaal te mobiliseren. Ze lieten en passant zien dat als mensen zich achter collectieve en realistische doelen stellen en gemotiveerd worden zélf actor te worden, de samenleving wel degelijk maakbaar is. De consumptie van alcohol daalde tussen 1890 en de jaren dertig met ongeveer 80 procent, zonder dat de overheid zich er noemenswaardig mee bemoeide.

Inzicht in dat soort mechanismen was uitermate relevant voor mijn werk in de verslavingszorg. Je kunt het wellicht zelfs een andragologische studie noemen. Ik was een van de weinige andragologen die ooit zijn gepromoveerd, dus waarom niet.

Bij verslavingsvraagstukken spelen natuurlijk ook andere dan sociale factoren een rol. De persoonlijkheid bijvoorbeeld. In de GGZ had ik veel met psychiaters te maken die geacht worden over dat soort aspecten veel te weten. Ik kwam er echter achter dat het met het wetenschappelijk gehalte van de psychiatrie niet veel beter gesteld was. De psychiatrie bestaat weliswaar nog steeds, maar is binnen de medische wetenschappen toch een beetje een zorgenkind. Dit vond ik een dermate fascinerend onderwerp dat ik ook daar een proefschrift aan wilde wijden. In mijn tweede proefschrift probeer ik een antwoord te vinden op de vraag hoe het komt dat we nog steeds niet goed weten hoe psychische stoornissen ontstaan en verlopen ondanks de enorme hoeveelheid data die daarover verzameld is. Ik zoek een oplossing in een wetenschapsfilosofische fundering en een interdisciplinaire aanpak.

De psychiatrie moet zich in de richting van een interdiscipline ontwikkelen: een synthese of integratie van monodisciplines die zich met het biologische, psychologische, sociale, en culturele karakter van de psychopathologie bezighoudt. Om dit vruchtbaar te kunnen doen is een wetenschapsfilosofisch fundament noodzakelijk. Mijn proefschrift is een poging een antwoord te vinden op de vraag waarom we nog zo weinig weten over het ontstaan en het verloop van psychische stoornissen, en hoe het komt dat er zo weinig vooruitgang is. Het wetenschapsbedrijf stelt wat dat betreft ernstig teleur. Niet zozeer door het gebrek aan data, maar door het gebrek aan oorspronkelijke hypothesen die aansluiting vinden bij die data.

Een inspirerende wetenschapsfilosofische benadering vond ik bij de Canadese filosoof Mario Bunge. Bunge maakt zich druk over de ‘mindless accumulation of data’ en de ‘mindless search for statistical correlations among them’. Hij pleit voor de ontwikkeling
van adequate theorieën, ter voorkoming van ‘datafetisjisme’. Filosofie en wetenschap zouden elkaar wederzijds moeten bekritiseren en stimuleren.

Een filosofische hypothese is op een gegeven moment wetenschappelijk juist als deze overeenstemt met het grootste deel van de mathematische en op feiten gerichte wetenschappen. Dit impliceert dat filosofen alleen wetenschappelijk juiste hypothesen moeten accepteren. Als ze dat niet doen, moeten ze door wetenschappers bekritiseerd worden.

Een wetenschappelijke hypothese is op een gegeven moment filosofisch juist als deze overeenstemt met de belangrijkste principes van de fundamentele kenmerken van het deel van de werkelijkheid dat die tak van wetenschap onderzoekt en met de vraag hoe we over dit deel van de werkelijkheid meer te weten komen. Dit betekent dat wetenschappers alleen filosofisch juiste hypothesen moeten accepteren. Als ze dat niet doen, moeten ze door filosofen bekritiseerd worden.

Wetenschap en filosofie hebben, volgens Bunge, een non-empty intersection: wetenschap bevat filosofische principes terwijl sommige filosofieën van wetenschappelijke bevindingen gebruik maken. Beide kunnen vanuit hun specifieke perspectieven en kennisbestanden kritiek op elkaar leveren - in beider voordeel.

Het leuke is, dat deze aanpak ook de andragologie weer nieuw leven kan inblazen. Ik ben er zo langzamerhand van overtuigd geraakt dat deze wetenschap niet zozeer achterhaald was, maar te vroeg kwam. Op dit moment zijn er tal van agogische HBO-studies, maar ontbreekt er een academische pendant. Het wetenschappelijk fundament voor die studies ontbreekt daardoor. Als lector probeer ik die theorievorming te stimuleren. Mogelijk leidt dit tot een tweede kans voor de andragologie.’

Ik merk dat Jaap zich nu even intens moet concentreren om de blijde boodschap over de mogelijke wederopstanding van de andragologie op een overtuigende wijze aan zijn voormalige vakbroeders en zusters over te brengen, Tijd om te gaan. Daar sta ik dan in Haarlem in de stromende regen, slechts gekleed in een colbertje. Gelukkig vind ik op de Grote Markt iemand die regenjasjes verkoopt.

1) Jaap van der Stel (2009), Psychopathologie - grondslagen, determinanten, mechanismen, Amsterdam, Boom

 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2010 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Jaap van der Stel over theorie-armoede Willem Minderhout
0804BS JaapvdStel
Mijn vriend Jaap van der Stel promoveerde vorig jaar voor de tweede keer op een vuistdik proefschrift genaamd Psychopathologie - grondslagen, determinanten, mechanismen.1) Het leek mij een verdomd interessant boek, maar iets te ingewikkeld voor mijn beperkte denkraam. Het leek me handig om Jaap hierover te interviewen voor De Leunstoel in plaats van het helemaal te lezen. Het bleek echter niet zo eenvoudig om een rustig moment voor een interview te vinden. Gelukkig liet Jaap op mijn verjaardagsfeest zijn jas liggen. Ik nam me voor die jas terug te brengen en van de gelegenheid gebruik te maken om dat interview af te nemen. Toen ik eindelijk, gekleed in zijn jas, door de stromende regen zijn huis aan de Haarlemse Bakenessergracht bereikt had, bleek de timing niet ideaal. Jaap was druk bezig met de voorbereiding van een lezing voor de ‘Kring Andragologie’ van de Amsterdamse Universiteitsvereniging. Erger nog: ik had Jaaps jas teruggebracht, maar nu had ik zelf geen jas meer om het noodweer te trotseren. Dat was echter van later zorg.

De lezing die ik zo moet geven is een direct gevolg van mijn laatste proefschrift. Paul Schnabel had een lovende recensie geschreven in NRC en daarin had hij vermeld dat ik oorspronkelijk andragoloog was. Andragologie is een studie die nu niet meer bestaat. Schnabel wist dat omdat ik de eerste keer bij hem ben gepromoveerd. Dat trok de interesse van de ‘Kring Andragologie’ van de UvA. Dat is een groep andragologen die het nog steeds jammer vindt dat die studie is opgeheven. Ik had daar nog nooit van gehoord. Ik hoor daar ook eigenlijk niet bij, want zelfs tijdens mijn studie vertelde ik niet graag dat ik andragologie studeerde. Niet dat ik het niet interessant vond, hoor. Je leerde dat je problemen vanuit verschillende perspectieven moet benaderen, dat de werkelijkheid bestaat uit verschillende niveaus, dat je sociale vraagstukken op een multi- of liever interdisciplinaire wijze te lijf moet gaan en dat filosofie daarbij een nuttige en noodzakelijke rol speelt. Deze ideeën zijn, denk ik, leidend geweest in mijn werk in de verslavingszorg, de geestelijke gezondheidszorg, maar ik ben er nooit achter gekomen waar die andragologie nu echt over ging. De andragologie miste een kraakheldere identiteit. Veel studenten waren te goed voor de sociale academie, maar hadden niet de ambitie wetenschapper te worden. Andragologie werd gezien als een academische beroepsopleiding, maar niemand kon je uitleggen voor welk beroep je nu eigenlijk werd opgeleid.

Misschien kun je mijn intellectuele arbeid vanaf die tijd zien als een soort zoektocht naar wat die andragologie had kunnen zijn. Dat blijkt al uit mijn eerste proefschrift Drinken, drank, dronkenschap uit 1995. Ik beschrijf daarin hoe de organisaties van drankbestrijders er in slaagden het drankmisbruik onder de bevolking als een groot sociaal vraagstuk te presenteren en dit te verbinden met andere sociale problemen. Ze verbonden deze strijd aan emancipatie en beschavingswerk en wisten de bevolking massaal te mobiliseren. Ze lieten en passant zien dat als mensen zich achter collectieve en realistische doelen stellen en gemotiveerd worden zélf actor te worden, de samenleving wel degelijk maakbaar is. De consumptie van alcohol daalde tussen 1890 en de jaren dertig met ongeveer 80 procent, zonder dat de overheid zich er noemenswaardig mee bemoeide.

Inzicht in dat soort mechanismen was uitermate relevant voor mijn werk in de verslavingszorg. Je kunt het wellicht zelfs een andragologische studie noemen. Ik was een van de weinige andragologen die ooit zijn gepromoveerd, dus waarom niet.

Bij verslavingsvraagstukken spelen natuurlijk ook andere dan sociale factoren een rol. De persoonlijkheid bijvoorbeeld. In de GGZ had ik veel met psychiaters te maken die geacht worden over dat soort aspecten veel te weten. Ik kwam er echter achter dat het met het wetenschappelijk gehalte van de psychiatrie niet veel beter gesteld was. De psychiatrie bestaat weliswaar nog steeds, maar is binnen de medische wetenschappen toch een beetje een zorgenkind. Dit vond ik een dermate fascinerend onderwerp dat ik ook daar een proefschrift aan wilde wijden. In mijn tweede proefschrift probeer ik een antwoord te vinden op de vraag hoe het komt dat we nog steeds niet goed weten hoe psychische stoornissen ontstaan en verlopen ondanks de enorme hoeveelheid data die daarover verzameld is. Ik zoek een oplossing in een wetenschapsfilosofische fundering en een interdisciplinaire aanpak.

De psychiatrie moet zich in de richting van een interdiscipline ontwikkelen: een synthese of integratie van monodisciplines die zich met het biologische, psychologische, sociale, en culturele karakter van de psychopathologie bezighoudt. Om dit vruchtbaar te kunnen doen is een wetenschapsfilosofisch fundament noodzakelijk. Mijn proefschrift is een poging een antwoord te vinden op de vraag waarom we nog zo weinig weten over het ontstaan en het verloop van psychische stoornissen, en hoe het komt dat er zo weinig vooruitgang is. Het wetenschapsbedrijf stelt wat dat betreft ernstig teleur. Niet zozeer door het gebrek aan data, maar door het gebrek aan oorspronkelijke hypothesen die aansluiting vinden bij die data.

Een inspirerende wetenschapsfilosofische benadering vond ik bij de Canadese filosoof Mario Bunge. Bunge maakt zich druk over de ‘mindless accumulation of data’ en de ‘mindless search for statistical correlations among them’. Hij pleit voor de ontwikkeling
van adequate theorieën, ter voorkoming van ‘datafetisjisme’. Filosofie en wetenschap zouden elkaar wederzijds moeten bekritiseren en stimuleren.

Een filosofische hypothese is op een gegeven moment wetenschappelijk juist als deze overeenstemt met het grootste deel van de mathematische en op feiten gerichte wetenschappen. Dit impliceert dat filosofen alleen wetenschappelijk juiste hypothesen moeten accepteren. Als ze dat niet doen, moeten ze door wetenschappers bekritiseerd worden.

Een wetenschappelijke hypothese is op een gegeven moment filosofisch juist als deze overeenstemt met de belangrijkste principes van de fundamentele kenmerken van het deel van de werkelijkheid dat die tak van wetenschap onderzoekt en met de vraag hoe we over dit deel van de werkelijkheid meer te weten komen. Dit betekent dat wetenschappers alleen filosofisch juiste hypothesen moeten accepteren. Als ze dat niet doen, moeten ze door filosofen bekritiseerd worden.

Wetenschap en filosofie hebben, volgens Bunge, een non-empty intersection: wetenschap bevat filosofische principes terwijl sommige filosofieën van wetenschappelijke bevindingen gebruik maken. Beide kunnen vanuit hun specifieke perspectieven en kennisbestanden kritiek op elkaar leveren - in beider voordeel.

Het leuke is, dat deze aanpak ook de andragologie weer nieuw leven kan inblazen. Ik ben er zo langzamerhand van overtuigd geraakt dat deze wetenschap niet zozeer achterhaald was, maar te vroeg kwam. Op dit moment zijn er tal van agogische HBO-studies, maar ontbreekt er een academische pendant. Het wetenschappelijk fundament voor die studies ontbreekt daardoor. Als lector probeer ik die theorievorming te stimuleren. Mogelijk leidt dit tot een tweede kans voor de andragologie.’

Ik merk dat Jaap zich nu even intens moet concentreren om de blijde boodschap over de mogelijke wederopstanding van de andragologie op een overtuigende wijze aan zijn voormalige vakbroeders en zusters over te brengen, Tijd om te gaan. Daar sta ik dan in Haarlem in de stromende regen, slechts gekleed in een colbertje. Gelukkig vind ik op de Grote Markt iemand die regenjasjes verkoopt.

1) Jaap van der Stel (2009), Psychopathologie - grondslagen, determinanten, mechanismen, Amsterdam, Boom

 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2010 Willem Minderhout
powered by CJ2