archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Arie Boezaard, de monumentenman van Hoorn Frits Hoorweg

0107 Arie BoezaardIn 1976 ging Arie Boezaard bij de gemeente Hoorn werken. Hij werd met twee anderen binnengehaald om een ommekeer te bewerkstelligen in de wijze waarop de stadsvernieuwing werd aangepakt. Van ‘afbreken en nieuwbouw’ moest het credo ‘rehabilitatie en renovatie’ worden. “Oké, dat is een erg simpele samenvatting maar wel een die toen opgeld deed. De linkse programcolleges die in Hoorn en diverse andere gemeenten werden gevormd hadden geen behoefte aan nuances; de beuk moest erin. Ze hadden weinig keus, want een mooi programma was niet genoeg. Allerlei diensten hadden de neiging gewoon op de oude voet verder te gaan. De bewoners (gevleugeld woord uit die tijd) moesten gemobiliseerd worden en dat deden we samen met de opbouwwerkers. Achteraf denk je pas aan de risico’s, toen stonden we daar niet bij stil.”

Uit die tijd schijnt hij een volstrekte minachting voor uiterlijkheden te hebben overgehouden. Hij loopt het liefst op sandalen en een trui vindt hij netjes genoeg. In vergaderingen geeft hij ongezouten zijn mening, menigeen schrikt van zijn directheid. Wie op grond daarvan aanneemt dat hij onhandig is, loopt het gevaar hem te onderschatten. Zonodig pakt hij de zaken, op zijn manier, met fluwelen handschoenen aan. “Als je dingen voor elkaar wilt krijgen moet je voor goede relaties zorgen.” Tijdens onze wandeling door de stad blijkt dat geen loos praatje. Hij komt allerlei bekenden tegen en die vinden het duidelijk leuk om hem te zien. En hij beperkt zijn inspanningen op dat gebied niet tot de hoogmogenden. Of het nu de conciërge is, de receptioniste of de secretaresse, overal waar we binnengaan groet hij ze nadrukkelijk, de meesten kent hij bij naam. “Mijn eerste baas heeft mij de goede raad gegeven er vooral niet vanuit te gaan dat organisaties van bovenaf bestuurd worden. Daar heb ik veel aan gehad.” Het bureau Monumentenzorg bestaat uit zes personen. “Ik heb de neiging om eerst te kijken wat mensen goed kunnen en het dan zo te regelen dat ze zich daarop zoveel mogelijk kunnen richten. Daarom lukt het me om ook mensen een plekje te geven die elders niet zo goed tot hun recht kwamen.” En dat in een tijd waarin alle deskundigen je bezweren eerst de bij een functie horende ‘competenties’ uit te schrijven.

Langzamerhand, zonder nadrukkelijke overgang, is hij in de monumentenzorg terecht gekomen. In zekere zin logisch: ook daar moet telkens strijd worden geleverd om iets te behouden, alleen de bewoners zijn een beetje uit beeld geraakt. Lopend door Hoorn weet hij van ieder gebouw van enige betekenis te melden: wanneer de restauratie heeft plaatsgevonden, hoeveel die gekost heeft en wie er – al of niet con amore – een poot is uitgedraaid. “Geld is nu eenmaal belangrijk. Telkens moet er een taai gevecht worden geleverd om de financiering rond te krijgen. Niet alleen voor de noodzakelijke reparaties, maar ook om het monument weer enigszins rendabel te maken. Als het je niet lukt om er woningen in te realiseren of er een bedrijf zich te laten vestigen, heb je een probleem. Daarom is de instandhouding van kerken zo’n onmogelijke opgave. De restauratie van de Grote Kerk hier was een van mijn eerste grote projecten. Direct onder het dak zijn woningen gemaakt en op de begane grond zit een winkel. Ik denk niet dat ik dat plan er nu nog door zou krijgen. Woningen hebben licht nodig en daarom moesten er dakkapellen worden gemaakt. Tegenwoordig vinden de deskundigen dat een te grote aantasting van het monument. De Rijksdienst (voor de Monumentenzorg) zou er een stokje voor steken.”

Arie is een bouwkundige. Hij is van de ambachtsschool via de UTS naar de HTS gegaan. Iemand die nog met zijn handen heeft leren werken dus; ze worden steeds zeldzamer, bij de overheid in het algemeen maar ook in de monumentenzorg. Aanvankelijk stampte hij voor een projectontwikkelaar vakantiehuizen uit de grond. Op een gegeven moment begon het gebrek aan kwaliteit hem tegen te staan. In die tijd woonde hij nog in Den Haag. Toen kwam die mogelijkheid in Hoorn. “De oude binnenstad was in snel tempo aan het verloederen. Dat tij hebben we toch aardig weten te keren. Hoorn heeft nu zo’n 370 rijksmonumenten en staat daarmee voor wat betreft Noord-Holland op de gedeelde derde plaats, samen met Enkhuizen en Alkmaar. Ter vergelijking: Amsterdam heeft 8000 monumenten, Haarlem staat op de tweede plaats. Het grootste deel van onze monumenten ligt in de oude binnenstad, op een relatief klein stukje grond, ingeklemd tussen de spoorlijn en het IJsselmeer. De stad is de laatste 35 jaar gegroeid van 17.000 naar 65.000 inwoners. Het merendeel daarvan woont in de 3 grote uitbreidingsplannen die gerealiseerd zijn, voor het vierde worden nu de voorbereidingen getroffen. Vroeger werd de uitslag van de verkiezingen bepaald door de inwoners van de binnenstad, maar dat is al lang niet meer zo.”

Om de aandacht te vestigen op de monumenten van Hoorn, en het werk van het bureau, heeft hij aan de basis gestaan van de oprichting van een publicatiestichting. Met bijdragen van deze en gene lukt het hem om een reeks van fraai geïllustreerde, studieuze boeken uit te geven. “Ja, natuurlijk doe ik dat ook omdat ik het leuk vind, maar het heeft zeker nut. Een monument is niet zo maar een aardig ding om naar te kijken. De geschiedenis ervan is minstens zo belangrijk. Bij de gemeente kijken ze er wel eens een beetje tegen aan, maar ja als er iets weggegeven moet worden komt het de wethouder toch wel weer goed van pas. Dat geldt ook voor de kalender die wij jaarlijks uitbrengen. Ieder jaar is het gevecht dat ik daarover met de gemeentelijke instellingen moet leveren grimmiger.” Hij verzucht: “Ja, zo gaat het met alles, de toekomst schijnt aan de regelneven te zijn. Ze hebben weinig praktijkervaring en daarom klampen ze zich vast aan procedures. Tegenwoordig worden we helemaal tureluurs van de blinde drift waarmee veiligheidsvoorschriften worden toegepast, maar erkend moet worden dat ook binnen de monumentenzorg zelf de realiteit wel eens uit het oog wordt verloren. Ja, misschien is het inderdaad tijd voor een nieuwe revolutie, maar ik geloof niet dat ik er nog de juiste instelling voor heb. Weet je wat mijn probleem tegenwoordig is? Ik zie de redelijkheid van sommige van die regels wel. Dan krijg je natuurlijk niks meer voor elkaar.” Hij zegt het met een grijns, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het toch half gemeend is.

© 2004 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Arie Boezaard, de monumentenman van Hoorn Frits Hoorweg
0107 Arie BoezaardIn 1976 ging Arie Boezaard bij de gemeente Hoorn werken. Hij werd met twee anderen binnengehaald om een ommekeer te bewerkstelligen in de wijze waarop de stadsvernieuwing werd aangepakt. Van ‘afbreken en nieuwbouw’ moest het credo ‘rehabilitatie en renovatie’ worden. “Oké, dat is een erg simpele samenvatting maar wel een die toen opgeld deed. De linkse programcolleges die in Hoorn en diverse andere gemeenten werden gevormd hadden geen behoefte aan nuances; de beuk moest erin. Ze hadden weinig keus, want een mooi programma was niet genoeg. Allerlei diensten hadden de neiging gewoon op de oude voet verder te gaan. De bewoners (gevleugeld woord uit die tijd) moesten gemobiliseerd worden en dat deden we samen met de opbouwwerkers. Achteraf denk je pas aan de risico’s, toen stonden we daar niet bij stil.”

Uit die tijd schijnt hij een volstrekte minachting voor uiterlijkheden te hebben overgehouden. Hij loopt het liefst op sandalen en een trui vindt hij netjes genoeg. In vergaderingen geeft hij ongezouten zijn mening, menigeen schrikt van zijn directheid. Wie op grond daarvan aanneemt dat hij onhandig is, loopt het gevaar hem te onderschatten. Zonodig pakt hij de zaken, op zijn manier, met fluwelen handschoenen aan. “Als je dingen voor elkaar wilt krijgen moet je voor goede relaties zorgen.” Tijdens onze wandeling door de stad blijkt dat geen loos praatje. Hij komt allerlei bekenden tegen en die vinden het duidelijk leuk om hem te zien. En hij beperkt zijn inspanningen op dat gebied niet tot de hoogmogenden. Of het nu de conciërge is, de receptioniste of de secretaresse, overal waar we binnengaan groet hij ze nadrukkelijk, de meesten kent hij bij naam. “Mijn eerste baas heeft mij de goede raad gegeven er vooral niet vanuit te gaan dat organisaties van bovenaf bestuurd worden. Daar heb ik veel aan gehad.” Het bureau Monumentenzorg bestaat uit zes personen. “Ik heb de neiging om eerst te kijken wat mensen goed kunnen en het dan zo te regelen dat ze zich daarop zoveel mogelijk kunnen richten. Daarom lukt het me om ook mensen een plekje te geven die elders niet zo goed tot hun recht kwamen.” En dat in een tijd waarin alle deskundigen je bezweren eerst de bij een functie horende ‘competenties’ uit te schrijven.

Langzamerhand, zonder nadrukkelijke overgang, is hij in de monumentenzorg terecht gekomen. In zekere zin logisch: ook daar moet telkens strijd worden geleverd om iets te behouden, alleen de bewoners zijn een beetje uit beeld geraakt. Lopend door Hoorn weet hij van ieder gebouw van enige betekenis te melden: wanneer de restauratie heeft plaatsgevonden, hoeveel die gekost heeft en wie er – al of niet con amore – een poot is uitgedraaid. “Geld is nu eenmaal belangrijk. Telkens moet er een taai gevecht worden geleverd om de financiering rond te krijgen. Niet alleen voor de noodzakelijke reparaties, maar ook om het monument weer enigszins rendabel te maken. Als het je niet lukt om er woningen in te realiseren of er een bedrijf zich te laten vestigen, heb je een probleem. Daarom is de instandhouding van kerken zo’n onmogelijke opgave. De restauratie van de Grote Kerk hier was een van mijn eerste grote projecten. Direct onder het dak zijn woningen gemaakt en op de begane grond zit een winkel. Ik denk niet dat ik dat plan er nu nog door zou krijgen. Woningen hebben licht nodig en daarom moesten er dakkapellen worden gemaakt. Tegenwoordig vinden de deskundigen dat een te grote aantasting van het monument. De Rijksdienst (voor de Monumentenzorg) zou er een stokje voor steken.”

Arie is een bouwkundige. Hij is van de ambachtsschool via de UTS naar de HTS gegaan. Iemand die nog met zijn handen heeft leren werken dus; ze worden steeds zeldzamer, bij de overheid in het algemeen maar ook in de monumentenzorg. Aanvankelijk stampte hij voor een projectontwikkelaar vakantiehuizen uit de grond. Op een gegeven moment begon het gebrek aan kwaliteit hem tegen te staan. In die tijd woonde hij nog in Den Haag. Toen kwam die mogelijkheid in Hoorn. “De oude binnenstad was in snel tempo aan het verloederen. Dat tij hebben we toch aardig weten te keren. Hoorn heeft nu zo’n 370 rijksmonumenten en staat daarmee voor wat betreft Noord-Holland op de gedeelde derde plaats, samen met Enkhuizen en Alkmaar. Ter vergelijking: Amsterdam heeft 8000 monumenten, Haarlem staat op de tweede plaats. Het grootste deel van onze monumenten ligt in de oude binnenstad, op een relatief klein stukje grond, ingeklemd tussen de spoorlijn en het IJsselmeer. De stad is de laatste 35 jaar gegroeid van 17.000 naar 65.000 inwoners. Het merendeel daarvan woont in de 3 grote uitbreidingsplannen die gerealiseerd zijn, voor het vierde worden nu de voorbereidingen getroffen. Vroeger werd de uitslag van de verkiezingen bepaald door de inwoners van de binnenstad, maar dat is al lang niet meer zo.”

Om de aandacht te vestigen op de monumenten van Hoorn, en het werk van het bureau, heeft hij aan de basis gestaan van de oprichting van een publicatiestichting. Met bijdragen van deze en gene lukt het hem om een reeks van fraai geïllustreerde, studieuze boeken uit te geven. “Ja, natuurlijk doe ik dat ook omdat ik het leuk vind, maar het heeft zeker nut. Een monument is niet zo maar een aardig ding om naar te kijken. De geschiedenis ervan is minstens zo belangrijk. Bij de gemeente kijken ze er wel eens een beetje tegen aan, maar ja als er iets weggegeven moet worden komt het de wethouder toch wel weer goed van pas. Dat geldt ook voor de kalender die wij jaarlijks uitbrengen. Ieder jaar is het gevecht dat ik daarover met de gemeentelijke instellingen moet leveren grimmiger.” Hij verzucht: “Ja, zo gaat het met alles, de toekomst schijnt aan de regelneven te zijn. Ze hebben weinig praktijkervaring en daarom klampen ze zich vast aan procedures. Tegenwoordig worden we helemaal tureluurs van de blinde drift waarmee veiligheidsvoorschriften worden toegepast, maar erkend moet worden dat ook binnen de monumentenzorg zelf de realiteit wel eens uit het oog wordt verloren. Ja, misschien is het inderdaad tijd voor een nieuwe revolutie, maar ik geloof niet dat ik er nog de juiste instelling voor heb. Weet je wat mijn probleem tegenwoordig is? Ik zie de redelijkheid van sommige van die regels wel. Dan krijg je natuurlijk niks meer voor elkaar.” Hij zegt het met een grijns, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat het toch half gemeend is.
© 2004 Frits Hoorweg
powered by CJ2