archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
SER revival Ruurd Kunnen

0319BS Polder
Begin september werden we opgeschrikt door een bericht van de SER, de Sociaal-Economische Raad. Die bestaat dus nog.  “De SER wil dat er de komende tien jaar in totaal 500.000 mensen extra op de arbeidsmarkt komen. Dat betekent een verhoging van de arbeidsparticipatie van 72 naar 80 procent. Het is voor het eerst dat de SER en de organisaties van werkgevers en werknemers zich op een dergelijke ambitieuze doelstelling vastleggen. Het SER-advies wordt hierdoor een kansrijk en niet-vrijblijvend vertrekpunt om Nederland om te vormen tot een participatiemaatschappij.”  Een duidelijker teken van leven is nauwelijks denkbaar. Weg met alle halfslachtige pogingen om een participatiemaatschappij te worden. Nu zet de SER zich er achter, nu gaat het gebeuren. Eindelijk.

Er is een tijd geweest dat het land vol spanning afwachtte als de SER vergaderde. Kwam er een loonakkoord of gingen we weer een hete herfst tegemoet? De SER was een adviescollege van de regering, maar het was ook de plek waar de werkgevers en de vakbeweging met elkaar onderhandelden over het sociaal-economisch beleid. Unanieme SER-adviezen wogen bijzonder zwaar, omdat zij een breed maatschappelijk draagvlak aan het overheidsbeleid gaven. De regering kon er nauwelijks om heen. De adviezen kwamen dan ook niet na één nacht ijs tot stand. Voordat zij gereed waren, werden studies verricht en werden voorbereidende besprekingen in subcommissies en werkgroepen gevoerd. In de Raad probeerden onafhankelijke kroonleden een bemiddelende rol te spelen. Zonder veel overdrijving kun je zeggen dat iedereen die in Nederland iets van doen had met het sociaal-economisch beleid, via via wel enige invloed had op de adviezen van de SER.

De SER is opgericht in 1950. Onomstreden is het Nederlandse stelsel van collectieve arbeidsverhoudingen nooit geweest. Na de oorlog bracht het ons land arbeidsrust, een gematigde loonontwikkeling en welvaart. De vakbeweging achtte zich medeverantwoordelijk voor het overheidsbeleid. In de jaren zeventig barstte een hevige discussie los over de vakbondspolitiek. Radicale bonden, zoals de Industriebond FNV onder leiding van Arie Groeneveld, wilden meer macht bij de basis leggen en daarvoor moesten vakbondsmensen in de bedrijven actief kunnen worden. Wetenschappers (economen, sociologen en juristen) discussieerden over de vraag of de SER het harmoniemodel moest blijven volgen of dat een ander overlegmodel nodig was, waarin meer plaats zou zijn voor belangentegenstellingen. Veel is er gesproken over centrale loonakkoorden en decentrale CAO-onderhandelingen. De decentralisatie kon op den duur niet worden tegengehouden, maar de SER bleef het belangrijkste sociaal-economische adviesorgaan van de regering en behield zijn pacificerende werking. Toen in de jaren negentig Nederland de sterkst groeiende economie van Europa had, werd dit door buitenlandse waarnemers beschouwd als de vrucht van ons ‘poldermodel’.

In eigen land was echter reeds de bijl aan de wortel van het overlegmodel gelegd: het was te stroperig, te weinig flexibel, en bood geen ruimte voor dynamiek en vernieuwing. Wat overleg was genoemd, werd nu gezien als achterkamertjespolitiek. Die term roept het beeld op van hoge heren die met een dikke sigaar en een goed glas port beslissen over het wel en wee van de gewone burgers. Dat is een karikatuur, maar het was voldoende om onlustgevoelens in brede lagen van de samenleving manifest te laten worden. De regering, met name minister Zalm, stookte het vuurtje verder op en na de grote demonstratie op het Museumplein in 2004 en het daarop volgende conflict tussen kabinet en vakbeweging leek het met de SER gedaan.

‘Leek gedaan’, want wie heeft gedacht dat de rol van de SER was uitgespeeld, heeft de overlevingskracht van de instituties schromelijk onderschat. Enigszins in de luwte maalde de overlegeconomie rustig door. In september kreeg de SER een nieuwe voorzitter, Alexander Rinnooy Kan, voormalig rector magnificus van de Erasmus Universiteit Rotterdam, voorzitter van VNO-NCW, bestuurder van de ING-groep en meermalen getipt als minister namens D’66. Zoals alle nieuwe voorzitters had Rinnooy Kan de behoefte zich in zijn nieuwe functie te profileren. Het SER-advies over het middellange termijnbeleid bood daarvoor een uitgelezen gelegenheid. En hoewel je van iemand met D’66-sympathieën anders zou verwachten, droop de ‘oude politiek’ er vanaf. Na een half jaar vergaderen werd het volk meegedeeld dat de sociale partners zich gecommitteerd hebben aan de omvorming van Nederland tot een participatiemaatschappij. “… die resultaatsverplichting maakt het SER-advies tot een kansrijk en niet-vrijblijvend vertrekpunt voor een brede en gezamenlijke aanpak van de voor Nederland essentiële opgave om zich van een verzorgingsstaat te transformeren tot een samenleving waarin participatie centraal staat”. FNV-bestuurder Heerts formuleerde het minder omslachtig: “We hebben het in het advies behalve over het recht op passend werk ook over de plicht tot arbeid. We trekken de touwtjes aan”. Om jonge vrouwen te ontmoedigen zich volledig op het moederschap te storten, wordt ‘individualisering van de heffingskorting’ voorgesteld. Dat betekent dat gezinnen waarvan slechts één van de partners werkt, meer belasting moeten gaan betalen. Een boete voor niet-werkende moeders, zoals de Volkrant het omschreef.

Erg inspirerend kun je deze benadering niet noemen. Jonge mensen hebben behoefte aan openheid en debat. Zij zoeken naar nieuwe vormen van belangenvertegenwoordiging. In 2005 werd het AVV (Alternatief voor Vakbond) opgericht door jonge ambtenaren. Op 1 september van dit jaar zag een nieuwe werkgeversvereniging het licht, de Democratische Samenwerking Solidaire Ondernemers (DSSO). Steen des aanstoots voor deze club is het weinig democratische en transparante functioneren van de gevestigde werkgeversorganisatie MKB Nederland. “Wij willen ondernemend Nederland betrekken bij de toekomst”, aldus de oprichtster Patricia Linhard. Ondernemen is in. De econoom Sander Wennekers heeft ontdekt dat een eigen zaak een uiting is van verlangen naar vrijheid. Steeds vaker geven mensen de voorkeur aan het zelfstandig ondernemerschap boven de veiligheid en zekerheid van een vaste baan. De afgelopen twintig jaar is het aantal ondernemers bijna verdubbeld van ruim een half tot één miljoen. De ICT-golf, de derde industriële revolutie, heeft hieraan bijgedragen.

Dit alles wil natuurlijk niet zeggen dat een participatiemaatschappij geen goed idee is. Het probleem is dat het een begrip is met een hoog tautologisch gehalte. Een maatschappij waarin niet wordt geparticipeerd is moeilijk voorstelbaar. Het is goed als we ervoor zorgen dat geen mensen buiten de boot vallen. Een mooi verkiezingsitem: stem voor een maatschappij met arbeidsparticipatie, economische participatie, politieke participatie, culturele participatie, sportieve participatie en sociale participatie.

© 2006 Ruurd Kunnen meer Ruurd Kunnen - meer "In de polder"
Beschouwingen > In de polder
SER revival Ruurd Kunnen
0319BS Polder
Begin september werden we opgeschrikt door een bericht van de SER, de Sociaal-Economische Raad. Die bestaat dus nog.  “De SER wil dat er de komende tien jaar in totaal 500.000 mensen extra op de arbeidsmarkt komen. Dat betekent een verhoging van de arbeidsparticipatie van 72 naar 80 procent. Het is voor het eerst dat de SER en de organisaties van werkgevers en werknemers zich op een dergelijke ambitieuze doelstelling vastleggen. Het SER-advies wordt hierdoor een kansrijk en niet-vrijblijvend vertrekpunt om Nederland om te vormen tot een participatiemaatschappij.”  Een duidelijker teken van leven is nauwelijks denkbaar. Weg met alle halfslachtige pogingen om een participatiemaatschappij te worden. Nu zet de SER zich er achter, nu gaat het gebeuren. Eindelijk.

Er is een tijd geweest dat het land vol spanning afwachtte als de SER vergaderde. Kwam er een loonakkoord of gingen we weer een hete herfst tegemoet? De SER was een adviescollege van de regering, maar het was ook de plek waar de werkgevers en de vakbeweging met elkaar onderhandelden over het sociaal-economisch beleid. Unanieme SER-adviezen wogen bijzonder zwaar, omdat zij een breed maatschappelijk draagvlak aan het overheidsbeleid gaven. De regering kon er nauwelijks om heen. De adviezen kwamen dan ook niet na één nacht ijs tot stand. Voordat zij gereed waren, werden studies verricht en werden voorbereidende besprekingen in subcommissies en werkgroepen gevoerd. In de Raad probeerden onafhankelijke kroonleden een bemiddelende rol te spelen. Zonder veel overdrijving kun je zeggen dat iedereen die in Nederland iets van doen had met het sociaal-economisch beleid, via via wel enige invloed had op de adviezen van de SER.

De SER is opgericht in 1950. Onomstreden is het Nederlandse stelsel van collectieve arbeidsverhoudingen nooit geweest. Na de oorlog bracht het ons land arbeidsrust, een gematigde loonontwikkeling en welvaart. De vakbeweging achtte zich medeverantwoordelijk voor het overheidsbeleid. In de jaren zeventig barstte een hevige discussie los over de vakbondspolitiek. Radicale bonden, zoals de Industriebond FNV onder leiding van Arie Groeneveld, wilden meer macht bij de basis leggen en daarvoor moesten vakbondsmensen in de bedrijven actief kunnen worden. Wetenschappers (economen, sociologen en juristen) discussieerden over de vraag of de SER het harmoniemodel moest blijven volgen of dat een ander overlegmodel nodig was, waarin meer plaats zou zijn voor belangentegenstellingen. Veel is er gesproken over centrale loonakkoorden en decentrale CAO-onderhandelingen. De decentralisatie kon op den duur niet worden tegengehouden, maar de SER bleef het belangrijkste sociaal-economische adviesorgaan van de regering en behield zijn pacificerende werking. Toen in de jaren negentig Nederland de sterkst groeiende economie van Europa had, werd dit door buitenlandse waarnemers beschouwd als de vrucht van ons ‘poldermodel’.

In eigen land was echter reeds de bijl aan de wortel van het overlegmodel gelegd: het was te stroperig, te weinig flexibel, en bood geen ruimte voor dynamiek en vernieuwing. Wat overleg was genoemd, werd nu gezien als achterkamertjespolitiek. Die term roept het beeld op van hoge heren die met een dikke sigaar en een goed glas port beslissen over het wel en wee van de gewone burgers. Dat is een karikatuur, maar het was voldoende om onlustgevoelens in brede lagen van de samenleving manifest te laten worden. De regering, met name minister Zalm, stookte het vuurtje verder op en na de grote demonstratie op het Museumplein in 2004 en het daarop volgende conflict tussen kabinet en vakbeweging leek het met de SER gedaan.

‘Leek gedaan’, want wie heeft gedacht dat de rol van de SER was uitgespeeld, heeft de overlevingskracht van de instituties schromelijk onderschat. Enigszins in de luwte maalde de overlegeconomie rustig door. In september kreeg de SER een nieuwe voorzitter, Alexander Rinnooy Kan, voormalig rector magnificus van de Erasmus Universiteit Rotterdam, voorzitter van VNO-NCW, bestuurder van de ING-groep en meermalen getipt als minister namens D’66. Zoals alle nieuwe voorzitters had Rinnooy Kan de behoefte zich in zijn nieuwe functie te profileren. Het SER-advies over het middellange termijnbeleid bood daarvoor een uitgelezen gelegenheid. En hoewel je van iemand met D’66-sympathieën anders zou verwachten, droop de ‘oude politiek’ er vanaf. Na een half jaar vergaderen werd het volk meegedeeld dat de sociale partners zich gecommitteerd hebben aan de omvorming van Nederland tot een participatiemaatschappij. “… die resultaatsverplichting maakt het SER-advies tot een kansrijk en niet-vrijblijvend vertrekpunt voor een brede en gezamenlijke aanpak van de voor Nederland essentiële opgave om zich van een verzorgingsstaat te transformeren tot een samenleving waarin participatie centraal staat”. FNV-bestuurder Heerts formuleerde het minder omslachtig: “We hebben het in het advies behalve over het recht op passend werk ook over de plicht tot arbeid. We trekken de touwtjes aan”. Om jonge vrouwen te ontmoedigen zich volledig op het moederschap te storten, wordt ‘individualisering van de heffingskorting’ voorgesteld. Dat betekent dat gezinnen waarvan slechts één van de partners werkt, meer belasting moeten gaan betalen. Een boete voor niet-werkende moeders, zoals de Volkrant het omschreef.

Erg inspirerend kun je deze benadering niet noemen. Jonge mensen hebben behoefte aan openheid en debat. Zij zoeken naar nieuwe vormen van belangenvertegenwoordiging. In 2005 werd het AVV (Alternatief voor Vakbond) opgericht door jonge ambtenaren. Op 1 september van dit jaar zag een nieuwe werkgeversvereniging het licht, de Democratische Samenwerking Solidaire Ondernemers (DSSO). Steen des aanstoots voor deze club is het weinig democratische en transparante functioneren van de gevestigde werkgeversorganisatie MKB Nederland. “Wij willen ondernemend Nederland betrekken bij de toekomst”, aldus de oprichtster Patricia Linhard. Ondernemen is in. De econoom Sander Wennekers heeft ontdekt dat een eigen zaak een uiting is van verlangen naar vrijheid. Steeds vaker geven mensen de voorkeur aan het zelfstandig ondernemerschap boven de veiligheid en zekerheid van een vaste baan. De afgelopen twintig jaar is het aantal ondernemers bijna verdubbeld van ruim een half tot één miljoen. De ICT-golf, de derde industriële revolutie, heeft hieraan bijgedragen.

Dit alles wil natuurlijk niet zeggen dat een participatiemaatschappij geen goed idee is. Het probleem is dat het een begrip is met een hoog tautologisch gehalte. Een maatschappij waarin niet wordt geparticipeerd is moeilijk voorstelbaar. Het is goed als we ervoor zorgen dat geen mensen buiten de boot vallen. Een mooi verkiezingsitem: stem voor een maatschappij met arbeidsparticipatie, economische participatie, politieke participatie, culturele participatie, sportieve participatie en sociale participatie.
© 2006 Ruurd Kunnen
powered by CJ2