archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Hoog en droog Arie de Jong

1803BS FlatsIk woon in Leiden, een stad met een hoge bevolkingsdichtheid. Het progressieve bestuur van Leiden (het college heeft wethouders van D66, GroenLinks en PvdA) heeft de ambitie om in de komende tijd nog duizenden woningen te bouwen, net als de meeste andere steden in ons land. Maar er is weinig ruimte, dus de meeste nieuwbouw is hoogbouw. Soms tot 50 meter, soms 70 meter en er wordt ook gedacht over 90 meter en meer. Op die manier hoef je minder polders vol te bouwen en wordt beter gebruik gemaakt van voorzieningen en infrastructuur. Dat klinkt goed.

Toch vind ik die vanzelfsprekendheid, het bouwen van al die hoge torens, te gemakkelijk. Niet omdat het linkse college ook nog denkt dat al die nieuwbouw kan worden gerealiseerd zonder voldoende parkeerruimte. Dat is ook wel vreemd, maar komt nu eenmaal voort uit het waanidee bij politici dat technische ontwerpeisen aan politiek onderhevig kunnen zijn. Als de ervaring leert dat er ongeveer anderhalve parkeerplaats per woning nodig is (de technische ontwerp-eis), dan kun je wel vinden dat het eigenlijk een halve parkeerplaats had moeten zijn, maar daar trekt de individuele burger zich niets van aan. Gevolg: parkeerdruk, eventueel gevolgd door betaald parkeren zonder dat de druk voldoende wordt bestreden. En boze burgers, zoals ook in Leiden in sommige buurten al waarneembaar. Zeker als er bonnen worden uitgeschreven als auto’s buiten de parkeervakken staan.

Er is echter een veel belangrijker vraagstuk: Wat voor samenleving creëer je als steeds meer mensen in zulke hoogbouw wonen? En wil je dat ook?
Eerst even een stap terug in de tijd. Om de naoorlogse woningnood te bestrijden kwam het, in de jaren zestig, in zwang om industrieel te bouwen en dat gebeurde deels door de bouw van ‘planken’ van vijf hoog, maar ook wel tien hoog of nog veel hoger. Iedereen kent die fantasieloze flats, vooral uit de groeisteden van die tijd: Zoetermeer, Purmerend, Nieuwegein, Spijkenisse, Capelle, maar je vindt ze in veel meer stadsuitbreidingen en suburbane kernen. Het bleek al snel dat niet iedereen gelukkig werd in die galerijflats. De mensen kregen wel een ruime, moderne woning, een betere woning dan ze eerst hadden in vooroorlogse buurten, maar ze waren losgeraakt van de menselijke wooncultuur.

Dat kinderen elkaar gemakkelijk buiten konden ontmoeten, dat je kon zorgen voor je eigen tuintje en daar in het zonnetje kon zitten, dat je uit je raam mensen zag op straat. Omdat in die tijd het ouderwetse kerngezin de maatstaf was, had je ook nog te maken met de ‘groene weduwen’: de sherry drinkende vrouwen die ongelukkig werden in hun flatjes. Het afschrikwekkende voorbeeld was de Bijlmermeer in Amsterdam, opgezet als een modelwijk, waar totaal geen rekening was gehouden met de sociale component. Als weerslag werd in de loop van de jaren zeventig overgeschakeld op de bouw van eengezinswoningen in zogenaamde bloemkoolwijken. Ook behoorlijk saai, maar de bewoners waren een stuk gelukkiger dan in die galerijflats. Truttig en burgerlijk, volgens een elite die zich kon veroorloven in een villa of een grachtenpand te wonen.

Terug naar de vraag: hebben we een beeld van de samenleving die we creëren als we veel hoogbouw ontwikkelen? Ik vrees van niet, ik heb er nooit wat over vernomen. Dus laten we, hypothetisch, wat gedachten laten passeren.
De meeste mensen die in een flat, pardon: een appartement, gaan wonen (onder invloed van het makelaarsgilde is de term ‘flat’ in onbruik geraakt en vervangen door ‘appartement’) zijn huishoudens zonder kinderen. Wie kinderen heeft doet zoiets alleen tijdelijk en probeert zo snel mogelijk in een eengezinswoning terecht te komen. Wie geld heeft gaat wonen in een villa, of twee onder één kap; wie zich financieel minder kan veroorloven gaat wonen in een rijtjeshuis. Wie dus vooral terechtkomen in deze hoogbouw zullen huishoudens van twee personen of één persoon zijn, of gezinnen die geen huis kunnen kopen. De tweepersoonshuishoudens die ‘uit de kinderen zijn’ (of ze nooit hebben gehad) kiezen vaak voor een langer verblijf in een appartement of flat, de tweepersoonshuishoudens die starten zien het als een tussenfase in hun wooncarrière.

Alleenwonenden zijn qua leeftijd wat ouder (gescheiden of weduwe/weduwnaar) of lieden die graag vrijgezel willen blijven. Het onderhouden van contacten met buren stelt meestal niet veel voor. Als ze geen contacten hebben met vrienden of familie dan is er een aanzienlijk risico van eenzaamheid. De woonsituatie prikkelt niet tot het hebben van contacten, hoogstens oppervlakkig. Je gaat er niet dood aan, maar erg gelukkig worden veel mensen daar niet van. Dat is dus wat we de mensen aandoen: isolatie, vereenzaming en afgekeerd zijn van de samenleving. Daar komt bij dat allerlei contactmogelijkheden in de loop van de tijd zijn verdwenen. Buurthuizen en gemeenschapsvoorzieningen zijn wegbezuinigd, mensen gaan niet meer naar de kerk, als ze op leeftijd zijn zijn ze geen lid meer van een sportvereniging.

Kijk ik naar de nieuwe appartementencomplexen, vooral als ze vijftien of meer verdiepingen in de lucht steken, dan denk ik: hoe droevig toch, dat zo veel mensen op zichzelf worden teruggeworpen. Ik vrees dat we over een jaar of twintig ons zullen afvragen: waarom hebben we dit laten gebeuren? Wie werd hier gelukkig van?

--------
Het plaatje is van Henk Klaren


© 2020 Arie de Jong meer Arie de Jong - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Hoog en droog Arie de Jong
1803BS FlatsIk woon in Leiden, een stad met een hoge bevolkingsdichtheid. Het progressieve bestuur van Leiden (het college heeft wethouders van D66, GroenLinks en PvdA) heeft de ambitie om in de komende tijd nog duizenden woningen te bouwen, net als de meeste andere steden in ons land. Maar er is weinig ruimte, dus de meeste nieuwbouw is hoogbouw. Soms tot 50 meter, soms 70 meter en er wordt ook gedacht over 90 meter en meer. Op die manier hoef je minder polders vol te bouwen en wordt beter gebruik gemaakt van voorzieningen en infrastructuur. Dat klinkt goed.

Toch vind ik die vanzelfsprekendheid, het bouwen van al die hoge torens, te gemakkelijk. Niet omdat het linkse college ook nog denkt dat al die nieuwbouw kan worden gerealiseerd zonder voldoende parkeerruimte. Dat is ook wel vreemd, maar komt nu eenmaal voort uit het waanidee bij politici dat technische ontwerpeisen aan politiek onderhevig kunnen zijn. Als de ervaring leert dat er ongeveer anderhalve parkeerplaats per woning nodig is (de technische ontwerp-eis), dan kun je wel vinden dat het eigenlijk een halve parkeerplaats had moeten zijn, maar daar trekt de individuele burger zich niets van aan. Gevolg: parkeerdruk, eventueel gevolgd door betaald parkeren zonder dat de druk voldoende wordt bestreden. En boze burgers, zoals ook in Leiden in sommige buurten al waarneembaar. Zeker als er bonnen worden uitgeschreven als auto’s buiten de parkeervakken staan.

Er is echter een veel belangrijker vraagstuk: Wat voor samenleving creëer je als steeds meer mensen in zulke hoogbouw wonen? En wil je dat ook?
Eerst even een stap terug in de tijd. Om de naoorlogse woningnood te bestrijden kwam het, in de jaren zestig, in zwang om industrieel te bouwen en dat gebeurde deels door de bouw van ‘planken’ van vijf hoog, maar ook wel tien hoog of nog veel hoger. Iedereen kent die fantasieloze flats, vooral uit de groeisteden van die tijd: Zoetermeer, Purmerend, Nieuwegein, Spijkenisse, Capelle, maar je vindt ze in veel meer stadsuitbreidingen en suburbane kernen. Het bleek al snel dat niet iedereen gelukkig werd in die galerijflats. De mensen kregen wel een ruime, moderne woning, een betere woning dan ze eerst hadden in vooroorlogse buurten, maar ze waren losgeraakt van de menselijke wooncultuur.

Dat kinderen elkaar gemakkelijk buiten konden ontmoeten, dat je kon zorgen voor je eigen tuintje en daar in het zonnetje kon zitten, dat je uit je raam mensen zag op straat. Omdat in die tijd het ouderwetse kerngezin de maatstaf was, had je ook nog te maken met de ‘groene weduwen’: de sherry drinkende vrouwen die ongelukkig werden in hun flatjes. Het afschrikwekkende voorbeeld was de Bijlmermeer in Amsterdam, opgezet als een modelwijk, waar totaal geen rekening was gehouden met de sociale component. Als weerslag werd in de loop van de jaren zeventig overgeschakeld op de bouw van eengezinswoningen in zogenaamde bloemkoolwijken. Ook behoorlijk saai, maar de bewoners waren een stuk gelukkiger dan in die galerijflats. Truttig en burgerlijk, volgens een elite die zich kon veroorloven in een villa of een grachtenpand te wonen.

Terug naar de vraag: hebben we een beeld van de samenleving die we creëren als we veel hoogbouw ontwikkelen? Ik vrees van niet, ik heb er nooit wat over vernomen. Dus laten we, hypothetisch, wat gedachten laten passeren.
De meeste mensen die in een flat, pardon: een appartement, gaan wonen (onder invloed van het makelaarsgilde is de term ‘flat’ in onbruik geraakt en vervangen door ‘appartement’) zijn huishoudens zonder kinderen. Wie kinderen heeft doet zoiets alleen tijdelijk en probeert zo snel mogelijk in een eengezinswoning terecht te komen. Wie geld heeft gaat wonen in een villa, of twee onder één kap; wie zich financieel minder kan veroorloven gaat wonen in een rijtjeshuis. Wie dus vooral terechtkomen in deze hoogbouw zullen huishoudens van twee personen of één persoon zijn, of gezinnen die geen huis kunnen kopen. De tweepersoonshuishoudens die ‘uit de kinderen zijn’ (of ze nooit hebben gehad) kiezen vaak voor een langer verblijf in een appartement of flat, de tweepersoonshuishoudens die starten zien het als een tussenfase in hun wooncarrière.

Alleenwonenden zijn qua leeftijd wat ouder (gescheiden of weduwe/weduwnaar) of lieden die graag vrijgezel willen blijven. Het onderhouden van contacten met buren stelt meestal niet veel voor. Als ze geen contacten hebben met vrienden of familie dan is er een aanzienlijk risico van eenzaamheid. De woonsituatie prikkelt niet tot het hebben van contacten, hoogstens oppervlakkig. Je gaat er niet dood aan, maar erg gelukkig worden veel mensen daar niet van. Dat is dus wat we de mensen aandoen: isolatie, vereenzaming en afgekeerd zijn van de samenleving. Daar komt bij dat allerlei contactmogelijkheden in de loop van de tijd zijn verdwenen. Buurthuizen en gemeenschapsvoorzieningen zijn wegbezuinigd, mensen gaan niet meer naar de kerk, als ze op leeftijd zijn zijn ze geen lid meer van een sportvereniging.

Kijk ik naar de nieuwe appartementencomplexen, vooral als ze vijftien of meer verdiepingen in de lucht steken, dan denk ik: hoe droevig toch, dat zo veel mensen op zichzelf worden teruggeworpen. Ik vrees dat we over een jaar of twintig ons zullen afvragen: waarom hebben we dit laten gebeuren? Wie werd hier gelukkig van?

--------
Het plaatje is van Henk Klaren
© 2020 Arie de Jong
powered by CJ2