archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Ramingen en adviseurs Ruurd Kunnen

0219 Ramingen en adviseurs
Het Centraal Planbureau bestaat 60 jaar. Het is de belangrijkste economische adviseur van de regering, het parlement, de politieke partijen en de sociale partners. Vorige week was het CPB woedend op professor Silvester Eijffinger. Volgens Eijffinger had het CPB zijn prognoses van de economische groei naar boven bijgesteld, omdat het kabinet een optimistische raming goed kon gebruiken. Het kabinet begint namelijk aan de tweede helft van de rit, waarin het beloofde zoet aan de burgers moet worden gepresenteerd. De koppen in de krant van 11 augustus (‘Krachtig herstel economie’) hadden niet alleen professor Eijffinger de wenkbrauwen doen fronsen. Na keer op keer te hebben gewaarschuwd voor een lage groei, verwacht het CPB nu plotseling dat de economie volgend jaar met 2,25% toeneemt. In juni ging het nog uit van 2%. Een kwart procent groei is best veel. Zijn de modellen van het planbureau dan zo weinig robuust dat door een onvoorziene stijging van de export een pessimistische prognose kan omslaan in een optimistische?

Professor Eijffinger trok de betrouwbaarheid van die 2,25% in twijfel. Hij was wel voorstander van de koopkrachtverbetering die het kabinet uit de extra economische groei wil financieren, maar die zou uit een (iets) groter begrotingstekort moeten worden betaald. De extra economische groei zal er volgens hem namelijk niet komen. Hij riep het kabinet op om dat openlijk toe te geven. Het CPB heeft ongekend fel op de uitspraken van Eijffinger gereageerd. Het verwerpt ten stelligste de insinuatie dat het onder politieke druk met een te optimistische raming is gekomen. Deze reactie was te verwachten. Het persbericht van het planbureau wordt interessant waar de eigen prognose wordt gerelativeerd. Hoe het percentage van 2,25 precies tot stand is gekomen, komen we pas op Prinsjesdag te weten. Het betreft uitgelekte cijfers waarop het CPB niet wil ingaan. Wel wil het planbureau kwijt dat zijn prognoses, ‘zoals altijd, de best mogelijke zijn - d.w.z. met de huidige kennis meest realistische - ........... die wij nu kunnen maken voor volgend jaar.’ Daar plaatst het de kanttekening bij dat deze ramingen niet altijd uitkomen, omdat er altijd grote onzekerheden zijn, met name internationale ontwikkelingen zoals de euro/dollarkoers, de olieprijs en de ontwikkeling van de wereldhandel.

Eén passage in het persbericht is lichtelijk onthutsend: ‘Met verbazing constateert het CPB dat de heer Eijffinger zonder onze toelichting te kennen de raming van 2,25% als veel te rooskleurig kwalificeert, terwijl gelet op de genoemde onzekerheden het cijfer van 2% dat hij realistisch noemt, niet wezenlijk daarvan afwijkt.’ Zo gesteld, heeft Eijffinger toch wel een punt. Want als die 2,25% niet wezenlijk anders is dan 2,0%, waarom kom je dan, uitgerekend op het moment dat het kabinet het nodig heeft, met 2,25%?

De cijfers van het CPB hebben een grote politieke impact. Een kenmerk van de Nederlandse overlegeconomie is dat onderhandelingen en besluitvormingsprocessen zeer rationeel verlopen. De sociale partners begeven zich zelden buiten de marges van wat economisch verantwoord wordt geacht en politieke partijen laten hun programma’s doorrekenen op hun financieel-economische effecten voordat ze er de verkiezingen mee ingaan. Het enige instituut dat voldoende gezag heeft om het economische rekenwerk voor al deze partijen te kunnen doen, is het Centraal Planbureau. Geen enkel ander instituut heeft zoveel kennis en expertise in huis als het CPB. De Nederlandse politiek moet het doen met deze ene adviseur. Dat heeft een voordeel. In Nederland zal niet gauw een verhitte discussie losbarsten over de juistheid van economische ramingen. Het is ook niet mogelijk dat politici uit de diverse cijfers die gebruiken die het beste in hun straatje passen.

Het nadeel van één economische adviseur is evident: er is nauwelijks controle mogelijk op het werk van het CPB. In zijn persbericht naar aanleiding van de uitspraken van Eijffinger wijst het planbureau op gunstige beoordelingen door de OESO en een internationale visitatiecommissie, maar dat neemt het probleem niet weg. Uit democratisch oogpunt is het wenselijk dat meerdere economische onderzoeksbureaus advies uitbrengen aan de regering, de politiek en de sociale partners, op dezelfde voet als het CPB. De Tweede Kamer vindt dit blijkbaar ook, want zij laat zich bijstaan door de Raad voor Economische Adviseurs, een clubje hoogleraren, waarvan Eijffinger er één is. Maar aan raden en commissies is geen gebrek.

Er is behoefte aan een gezaghebbend instituut dat naast het CPB als economisch adviseur kan optreden. Het gaat er niet zozeer om te controleren of het planbureau zijn werk goed heeft gedaan. De zorgvuldigheid van de berekeningen en prognoses die het CPB aflevert hoeven niet in twijfel te worden getrokken. Er is veelmeer behoefte om alternatieve modellen in de beleidsdiscussie te betrekken. Op de universiteiten en ook daarbuiten is voldoende theoretische kennis aanwezig. Deze heeft men echter nooit weten te mobiliseren bij gebrek aan capaciteit (menskracht en financiële middelen) om de theorie in operationele modellen om te zetten, databanken aan te leggen, en de modellen te toetsen en in stand te houden. Daardoor konden de universitaire onderzoekers nooit tegen het CPB op. Alternatieve berekeningen en adviezen zijn heel mooi, maar hebben alleen invloed als ze afkomstig zijn van onderzoekinstituten van gewicht. Daar is veel geld voor nodig. Al het geld dat nu beschikbaar is, stroomt naar het CPB dat een monopoliepositie in Nederland inneemt. Alleen als deze monopoliepositie doorbroken wordt ontstaan er kansen voor veelzijdige economische advisering in Nederland.
 
******************************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt onder andere mogelijk gemaakt door Hoorweg&Quint organisatieadviseurs. Nadere informatie is te vinden op www.hoorweg-quint.nl .


© 2005 Ruurd Kunnen meer Ruurd Kunnen - meer "In de polder"
Beschouwingen > In de polder
Ramingen en adviseurs Ruurd Kunnen
0219 Ramingen en adviseurs
Het Centraal Planbureau bestaat 60 jaar. Het is de belangrijkste economische adviseur van de regering, het parlement, de politieke partijen en de sociale partners. Vorige week was het CPB woedend op professor Silvester Eijffinger. Volgens Eijffinger had het CPB zijn prognoses van de economische groei naar boven bijgesteld, omdat het kabinet een optimistische raming goed kon gebruiken. Het kabinet begint namelijk aan de tweede helft van de rit, waarin het beloofde zoet aan de burgers moet worden gepresenteerd. De koppen in de krant van 11 augustus (‘Krachtig herstel economie’) hadden niet alleen professor Eijffinger de wenkbrauwen doen fronsen. Na keer op keer te hebben gewaarschuwd voor een lage groei, verwacht het CPB nu plotseling dat de economie volgend jaar met 2,25% toeneemt. In juni ging het nog uit van 2%. Een kwart procent groei is best veel. Zijn de modellen van het planbureau dan zo weinig robuust dat door een onvoorziene stijging van de export een pessimistische prognose kan omslaan in een optimistische?

Professor Eijffinger trok de betrouwbaarheid van die 2,25% in twijfel. Hij was wel voorstander van de koopkrachtverbetering die het kabinet uit de extra economische groei wil financieren, maar die zou uit een (iets) groter begrotingstekort moeten worden betaald. De extra economische groei zal er volgens hem namelijk niet komen. Hij riep het kabinet op om dat openlijk toe te geven. Het CPB heeft ongekend fel op de uitspraken van Eijffinger gereageerd. Het verwerpt ten stelligste de insinuatie dat het onder politieke druk met een te optimistische raming is gekomen. Deze reactie was te verwachten. Het persbericht van het planbureau wordt interessant waar de eigen prognose wordt gerelativeerd. Hoe het percentage van 2,25 precies tot stand is gekomen, komen we pas op Prinsjesdag te weten. Het betreft uitgelekte cijfers waarop het CPB niet wil ingaan. Wel wil het planbureau kwijt dat zijn prognoses, ‘zoals altijd, de best mogelijke zijn - d.w.z. met de huidige kennis meest realistische - ........... die wij nu kunnen maken voor volgend jaar.’ Daar plaatst het de kanttekening bij dat deze ramingen niet altijd uitkomen, omdat er altijd grote onzekerheden zijn, met name internationale ontwikkelingen zoals de euro/dollarkoers, de olieprijs en de ontwikkeling van de wereldhandel.

Eén passage in het persbericht is lichtelijk onthutsend: ‘Met verbazing constateert het CPB dat de heer Eijffinger zonder onze toelichting te kennen de raming van 2,25% als veel te rooskleurig kwalificeert, terwijl gelet op de genoemde onzekerheden het cijfer van 2% dat hij realistisch noemt, niet wezenlijk daarvan afwijkt.’ Zo gesteld, heeft Eijffinger toch wel een punt. Want als die 2,25% niet wezenlijk anders is dan 2,0%, waarom kom je dan, uitgerekend op het moment dat het kabinet het nodig heeft, met 2,25%?

De cijfers van het CPB hebben een grote politieke impact. Een kenmerk van de Nederlandse overlegeconomie is dat onderhandelingen en besluitvormingsprocessen zeer rationeel verlopen. De sociale partners begeven zich zelden buiten de marges van wat economisch verantwoord wordt geacht en politieke partijen laten hun programma’s doorrekenen op hun financieel-economische effecten voordat ze er de verkiezingen mee ingaan. Het enige instituut dat voldoende gezag heeft om het economische rekenwerk voor al deze partijen te kunnen doen, is het Centraal Planbureau. Geen enkel ander instituut heeft zoveel kennis en expertise in huis als het CPB. De Nederlandse politiek moet het doen met deze ene adviseur. Dat heeft een voordeel. In Nederland zal niet gauw een verhitte discussie losbarsten over de juistheid van economische ramingen. Het is ook niet mogelijk dat politici uit de diverse cijfers die gebruiken die het beste in hun straatje passen.

Het nadeel van één economische adviseur is evident: er is nauwelijks controle mogelijk op het werk van het CPB. In zijn persbericht naar aanleiding van de uitspraken van Eijffinger wijst het planbureau op gunstige beoordelingen door de OESO en een internationale visitatiecommissie, maar dat neemt het probleem niet weg. Uit democratisch oogpunt is het wenselijk dat meerdere economische onderzoeksbureaus advies uitbrengen aan de regering, de politiek en de sociale partners, op dezelfde voet als het CPB. De Tweede Kamer vindt dit blijkbaar ook, want zij laat zich bijstaan door de Raad voor Economische Adviseurs, een clubje hoogleraren, waarvan Eijffinger er één is. Maar aan raden en commissies is geen gebrek.

Er is behoefte aan een gezaghebbend instituut dat naast het CPB als economisch adviseur kan optreden. Het gaat er niet zozeer om te controleren of het planbureau zijn werk goed heeft gedaan. De zorgvuldigheid van de berekeningen en prognoses die het CPB aflevert hoeven niet in twijfel te worden getrokken. Er is veelmeer behoefte om alternatieve modellen in de beleidsdiscussie te betrekken. Op de universiteiten en ook daarbuiten is voldoende theoretische kennis aanwezig. Deze heeft men echter nooit weten te mobiliseren bij gebrek aan capaciteit (menskracht en financiële middelen) om de theorie in operationele modellen om te zetten, databanken aan te leggen, en de modellen te toetsen en in stand te houden. Daardoor konden de universitaire onderzoekers nooit tegen het CPB op. Alternatieve berekeningen en adviezen zijn heel mooi, maar hebben alleen invloed als ze afkomstig zijn van onderzoekinstituten van gewicht. Daar is veel geld voor nodig. Al het geld dat nu beschikbaar is, stroomt naar het CPB dat een monopoliepositie in Nederland inneemt. Alleen als deze monopoliepositie doorbroken wordt ontstaan er kansen voor veelzijdige economische advisering in Nederland.
 
******************************************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt onder andere mogelijk gemaakt door Hoorweg&Quint organisatieadviseurs. Nadere informatie is te vinden op www.hoorweg-quint.nl .
© 2005 Ruurd Kunnen
powered by CJ2