archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
En maar werken en maar werken in de zorg Roeland van Geuns

0100 En maar werken ...
Het schrijven van een column met een vast lezerspubliek liefst nog elke week: zie hier een lang gekoesterde wens van mij die nu grotendeels in vervulling gaat. Op die manier kan je  hele volksstammen - eigenlijk bedoel ik natuurlijk u als lezer - deelgenoot maken van je mening zonder dat je die wetenschappelijk moet onderbouwen, zoals ik dat in mijn dagelijks werk als directeur van een sociaal-wetenschappelijk onderzoeksbureau wel doe. Natuurlijk moet er wel een zekere logica in  het betoog van de column zitten, maar die hoeft niet gebaseerd te zijn op een boekenkast met sociaal-wetenschappelijke verhandelingen of op representatief onderzoek, tenminste niet rechtstreeks en met bronvermelding. Met grote jaloezie – zo kan ik nu eindelijk toegeven – heb ik zo de columns van (toen nog) collega Bomhoff in  NRC Handelsblad gelezen. Hij kon telkens weer de combinatie neerleggen van reclame voor Nyfer, het eigen onderzoeksinstituut, waarvan hij directeur was en van het verkondigen van als wetenschap vermomde politieke statements.
 
Ik moet hier wel meteen aan toevoegen dat hiermee iedere gelijkenis tussen Bomhoff en mij ophoudt. De geschiedenis van 2002 - met het ultrakorte bestaan van het kabinet Balkenende I - heeft aangetoond dat we hier eigenlijk met niet meer te maken hebben dan met een pedant mannetje dat geen enkele kritiek kan velen en dat zich zelf bij voorkeur zag als Pim Fortuyns afgezant op aarde die namens Pim de Nederlandse gezondheidszorg zou redden, of eigenlijk – als het hem gegeven zou zijn – heel Nederland.  Die pretentie heb ik in het geheel niet. Wel wil ik over maatschappelijke vraagstukken stellingen neerleggen, die ik misschien ook nog wel kan onderbouwen. Een beetje stoken in het polderlandschap om ervoor te zorgen dat we ons niet te zeer laten leiden door politici, pers en media. Of ik daarbij – in navolging van collega Bomhoff – zal putten uit eigen werk van mijn eigen onderzoeksbureau Regioplan, zal dan ook blijken. Free-publicity is nooit weg!
 
Deze eerste keer ga ik niet putten uit eigen werk, maar uit eigen ervaring met de Nederlandse gezondheidszorg. Ik vertel u een verhaaltje en dan mag u zelf de conclusies trekken over zaken als kwaliteit, wachtlijsten cliëntvriendelijkheid, dienstverlening en dergelijke.
Enige tijd geleden kwam ik met een zekere regelmaat in een revalidatiekliniek waar vooral oudere patiënten trachten te herstellen van hun gebroken en vervolgens gerepareerde heup, hun hersenbloeding of andere vrij ernstige medische kwesties. Dat waren geen vrolijk makende bezoeken.
Alleen het gebouw zelf deed je verlangen naar een soort omgekeerde neutronenbom (alles vernietigend behalve de mensen): de combinatie van bruin en oranje afgewisseld met paars deed meteen weer terugdenken aan de hoofdpijn veroorzakende pakken Pinardwijn van AH die uit dezelfde tijd stamden als de zo kleurrijke meubels. Maar een zonnebril en een blik op oneindig konden hier verhinderen dat ik mij meteen als patiënt moest inkwartieren. De toestand van de meeste patiënten zelf was uiteraard ook niet bemoedigend: in leeftijd variërend van zestig tot halfdood. Regelmatig verwisselde een patiënt bovendien het tijdelijke voor het eeuwige en ik kon ze daar gegeven de omgeving alleen maar gelijk in geven. Zelf zou ik ook die keus maken.
 
Maar echt schokkend was pas het personeel. Deze als “professionals” aangeduide personen in de door velen zo geroemde gezondheidszorg in ons land hadden meestal meer aandacht voor hun koffie en hun onderlinge kletspraatjes over GTST of het weer dan voor de patiënten. Een patiënt die niet kon lopen en ’s avonds laat nog naar de wc wilde, kreeg rustig te horen: “Mevrouw u bent een uur geleden al geweest. Doet u het maar in uw broek!” En zo geschiedde. Familieleden die hun dierbaren tijdens het kersteten gezelschap hielden omdat het einde nabij was, kregen nog geen kop koffie aangeboden. Patiënten die graag wilden weten waarom ze bepaalde medicijnen moesten nemen, kregen te horen: “Goed mevrouw, als u de medicijnen niet wilt, schrijf ik wel een ‘W’ op.” Gevraagd naar de betekenis van die notitie was het antwoord: “Oh, de ‘W’ van Weigering.” Verdere uitleg was blijkbaar overbodig. De patiënten werden consequent gekleineerd en behandeld als onmondige wezens (“En hebben we ons bordje weer niet helemaal leeg gegeten?”). Op klachten bij de afdeling maatschappelijk werk of het hoofd van de afdeling, volgde zonder uitzondering ‘wraak’ door de verpleging in de vorm van kleine of grote pesterijtjes.
 
Ten slotte schets ik nog graag even de volgende regelmatig voorkomende gebeurtenis. De patiënten zitten tussen de maaltijden en (al dan niet wegens vakanties uitvallende) fysiotherapiebehandelingen samen in de mistroostige ‘recreatie- en eetruimte’. Het personeel loopt weg en een patiënte steekt haar vinger op, als was zij terug op de lagere school. De verzorgster ziet het uit een ooghoek, draait zich om en zegt: “Nee nu even niet mevrouw Meijer, we gaan nu even koffie drinken. En het komende half uur ook niet bellen hoor, want we willen even samen kunnen zijn. Wij willen ook wel eens met elkaar praten.” En weg liep de verzorgster om vervolgens inderdaad met alle collegae van de afdeling de koffiekamer in te duiken. Langslopende bezoekers of langsrollende patiënten werden verstoord aangekeken, alsof men wilde zeggen: “U stoort ons”.
 
Ik heb veel geleerd van de vele bezoeken aan deze kliniek. Maar de meest onthutsende conclusie die ik getrokken heb, is dat het personeel absoluut niet overwerkt was, dat de stress die er was bij de patiënten werd gecreëerd en dat de problemen die in deze kliniek naar voren kwamen niet opgelost kunnen worden met meer geld. Dat in tegenstelling tot wat ons wordt aangepraat. Een betere leiding die controleert hoe het personeel met de cliënten omgaat (zo worden de patiënten in folder van de kliniek aangeduid) zou al heel wat helpen. In de bijna twee maanden dat ik in de kliniek kwam, heeft het hoofd van de kliniek zich niet één keer laten zien aan de ‘cliënten’. Wat kunnen we van het personeel verwachten als de directeur zich nooit laat zien? De bezem erdoor, kan ik alleen maar zeggen, en wel van bovenaf. Dus misschien had Pim toch nog wel gelijk toen hij zei: “eerst reorganiseren die zorg en dan pas geld erbij!”.
 


© 2004 Roeland van Geuns meer Roeland van Geuns - meer "In de polder"
Beschouwingen > In de polder
En maar werken en maar werken in de zorg Roeland van Geuns
0100 En maar werken ...
Het schrijven van een column met een vast lezerspubliek liefst nog elke week: zie hier een lang gekoesterde wens van mij die nu grotendeels in vervulling gaat. Op die manier kan je  hele volksstammen - eigenlijk bedoel ik natuurlijk u als lezer - deelgenoot maken van je mening zonder dat je die wetenschappelijk moet onderbouwen, zoals ik dat in mijn dagelijks werk als directeur van een sociaal-wetenschappelijk onderzoeksbureau wel doe. Natuurlijk moet er wel een zekere logica in  het betoog van de column zitten, maar die hoeft niet gebaseerd te zijn op een boekenkast met sociaal-wetenschappelijke verhandelingen of op representatief onderzoek, tenminste niet rechtstreeks en met bronvermelding. Met grote jaloezie – zo kan ik nu eindelijk toegeven – heb ik zo de columns van (toen nog) collega Bomhoff in  NRC Handelsblad gelezen. Hij kon telkens weer de combinatie neerleggen van reclame voor Nyfer, het eigen onderzoeksinstituut, waarvan hij directeur was en van het verkondigen van als wetenschap vermomde politieke statements.
 
Ik moet hier wel meteen aan toevoegen dat hiermee iedere gelijkenis tussen Bomhoff en mij ophoudt. De geschiedenis van 2002 - met het ultrakorte bestaan van het kabinet Balkenende I - heeft aangetoond dat we hier eigenlijk met niet meer te maken hebben dan met een pedant mannetje dat geen enkele kritiek kan velen en dat zich zelf bij voorkeur zag als Pim Fortuyns afgezant op aarde die namens Pim de Nederlandse gezondheidszorg zou redden, of eigenlijk – als het hem gegeven zou zijn – heel Nederland.  Die pretentie heb ik in het geheel niet. Wel wil ik over maatschappelijke vraagstukken stellingen neerleggen, die ik misschien ook nog wel kan onderbouwen. Een beetje stoken in het polderlandschap om ervoor te zorgen dat we ons niet te zeer laten leiden door politici, pers en media. Of ik daarbij – in navolging van collega Bomhoff – zal putten uit eigen werk van mijn eigen onderzoeksbureau Regioplan, zal dan ook blijken. Free-publicity is nooit weg!
 
Deze eerste keer ga ik niet putten uit eigen werk, maar uit eigen ervaring met de Nederlandse gezondheidszorg. Ik vertel u een verhaaltje en dan mag u zelf de conclusies trekken over zaken als kwaliteit, wachtlijsten cliëntvriendelijkheid, dienstverlening en dergelijke.
Enige tijd geleden kwam ik met een zekere regelmaat in een revalidatiekliniek waar vooral oudere patiënten trachten te herstellen van hun gebroken en vervolgens gerepareerde heup, hun hersenbloeding of andere vrij ernstige medische kwesties. Dat waren geen vrolijk makende bezoeken.
Alleen het gebouw zelf deed je verlangen naar een soort omgekeerde neutronenbom (alles vernietigend behalve de mensen): de combinatie van bruin en oranje afgewisseld met paars deed meteen weer terugdenken aan de hoofdpijn veroorzakende pakken Pinardwijn van AH die uit dezelfde tijd stamden als de zo kleurrijke meubels. Maar een zonnebril en een blik op oneindig konden hier verhinderen dat ik mij meteen als patiënt moest inkwartieren. De toestand van de meeste patiënten zelf was uiteraard ook niet bemoedigend: in leeftijd variërend van zestig tot halfdood. Regelmatig verwisselde een patiënt bovendien het tijdelijke voor het eeuwige en ik kon ze daar gegeven de omgeving alleen maar gelijk in geven. Zelf zou ik ook die keus maken.
 
Maar echt schokkend was pas het personeel. Deze als “professionals” aangeduide personen in de door velen zo geroemde gezondheidszorg in ons land hadden meestal meer aandacht voor hun koffie en hun onderlinge kletspraatjes over GTST of het weer dan voor de patiënten. Een patiënt die niet kon lopen en ’s avonds laat nog naar de wc wilde, kreeg rustig te horen: “Mevrouw u bent een uur geleden al geweest. Doet u het maar in uw broek!” En zo geschiedde. Familieleden die hun dierbaren tijdens het kersteten gezelschap hielden omdat het einde nabij was, kregen nog geen kop koffie aangeboden. Patiënten die graag wilden weten waarom ze bepaalde medicijnen moesten nemen, kregen te horen: “Goed mevrouw, als u de medicijnen niet wilt, schrijf ik wel een ‘W’ op.” Gevraagd naar de betekenis van die notitie was het antwoord: “Oh, de ‘W’ van Weigering.” Verdere uitleg was blijkbaar overbodig. De patiënten werden consequent gekleineerd en behandeld als onmondige wezens (“En hebben we ons bordje weer niet helemaal leeg gegeten?”). Op klachten bij de afdeling maatschappelijk werk of het hoofd van de afdeling, volgde zonder uitzondering ‘wraak’ door de verpleging in de vorm van kleine of grote pesterijtjes.
 
Ten slotte schets ik nog graag even de volgende regelmatig voorkomende gebeurtenis. De patiënten zitten tussen de maaltijden en (al dan niet wegens vakanties uitvallende) fysiotherapiebehandelingen samen in de mistroostige ‘recreatie- en eetruimte’. Het personeel loopt weg en een patiënte steekt haar vinger op, als was zij terug op de lagere school. De verzorgster ziet het uit een ooghoek, draait zich om en zegt: “Nee nu even niet mevrouw Meijer, we gaan nu even koffie drinken. En het komende half uur ook niet bellen hoor, want we willen even samen kunnen zijn. Wij willen ook wel eens met elkaar praten.” En weg liep de verzorgster om vervolgens inderdaad met alle collegae van de afdeling de koffiekamer in te duiken. Langslopende bezoekers of langsrollende patiënten werden verstoord aangekeken, alsof men wilde zeggen: “U stoort ons”.
 
Ik heb veel geleerd van de vele bezoeken aan deze kliniek. Maar de meest onthutsende conclusie die ik getrokken heb, is dat het personeel absoluut niet overwerkt was, dat de stress die er was bij de patiënten werd gecreëerd en dat de problemen die in deze kliniek naar voren kwamen niet opgelost kunnen worden met meer geld. Dat in tegenstelling tot wat ons wordt aangepraat. Een betere leiding die controleert hoe het personeel met de cliënten omgaat (zo worden de patiënten in folder van de kliniek aangeduid) zou al heel wat helpen. In de bijna twee maanden dat ik in de kliniek kwam, heeft het hoofd van de kliniek zich niet één keer laten zien aan de ‘cliënten’. Wat kunnen we van het personeel verwachten als de directeur zich nooit laat zien? De bezem erdoor, kan ik alleen maar zeggen, en wel van bovenaf. Dus misschien had Pim toch nog wel gelijk toen hij zei: “eerst reorganiseren die zorg en dan pas geld erbij!”.
 
© 2004 Roeland van Geuns
powered by CJ2