archiefvorig nr.lopend nr.

Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Gezinsvorming vroeger en nu Carlo van Praag

0819BS Gezinsvorming
Wat is dat eigenlijk, een gezin?
In mijn jeugd was daarover geen twijfel: een man en een vrouw, ordentelijk getrouwd, met thuiswonende kinderen. Bijna iedereen maakte van zo’n gezin deel uit: ofwel als ouder ofwel als kind. Er waren weliswaar gehuwden die nog geen kinderen hadden, maar dan was de vrouw des huizes op zijn minst zwanger. En er waren natuurlijk paren waarvan de kinderen al weer de deur uit waren. Alleenstaan deden slechts studenten, weduwen, weduwnaars en enkele zielepoten (de spellingscorrector wil zielenpoten, maar dat krijg ik van mezelf niet gedaan) die geen partner hadden gevonden of weer waren gescheiden. Zielig, zo niet immoreel waren ook de ‘ongehuwde moeders’. Ten slotte leefden enkele losbollen in ‘concubinaat’. Het geheel was tamelijk overzichtelijk en goed in kaart gebracht.

De tijden zijn veranderd. Terwijl de klassieke gezinnen waarvan ik sprak in 1960 nog 60% van alle huishoudens uitmaakten, is dat in 2010 nog maar 23%. In diezelfde periode nam het aandeel van de eenpersoonshuishoudens (ofwel alleenstaanden) toe van 12% naar 37%. Sterk opgekomen zijn ook de paren zonder kinderen (29% van alle huishoudens in 2010) waarvan overigens bijna een kwart niet in de echt is verbonden. Zelfs van de paren met kinderen is 16% niet getrouwd. Het ‘concubinaat’ is dus niet meer voorbehouden aan enkele losbollen.

Al met al is de zaak minder overzichtelijk geworden: gehuwd met kinderen, gehuwd zonder kinderen, ongehuwd met kinderen, ongehuwd zonder kinderen, eenoudergezinnen en vooral veel alleenstaanden, waaronder nu, in tegenstelling tot vroeger, ook grote aantallen gescheidenen. En dan heb ik het nog niet gehad over gezinsbanden die de woning letterlijk te buiten lijken te gaan. Een huishouden is per definitie nog steeds gekoppeld aan een woonverblijf, maar geldt dat voor een gezin ook? Maakt een kind dat heen en weer pendelt tussen zijn gescheiden ouders deel uit van het gezin van de moeder, van de vader of van beide? In een tijd van co-ouderschappen, stiefouders en LAT-relaties is dat niet zo duidelijk meer en er is van hogerhand ook geen beslissing over genomen. Verschillende opvattingen lopen naast elkaar. Er is een courante definitie die het gezin ophangt aan de aanwezigheid van kinderen. In deze definitie is een gezin: ‘elk leefverband van een of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van een of meer kinderen’. In een ruimere, eveneens courante, definitie wordt het gezin omschreven als ‘alle samenwerkingsvormen die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormen, met al dan niet verwante personen die duurzame en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen’. De aanwezigheid van kinderen is dan geen vereiste meer en ook de samenwoning van de leden is blijkbaar niet essentieel, als zij maar een kleine en herkenbare sociale eenheid vormen. Twee samenwonende mannen zonder kinderen vormen in deze opvatting zonder meer een gezin en zelfs als zij slechts een LAT-relatie onderhouden, zouden zij binnen de definitie vallen. We zijn een eind weg van het klassieke gezin dat ik aan het begin van dit relaas introduceerde.

Wat is er onderweg gebeurd? Dat laat zich kernachtig verwoorden met de term individualisering. Ik bedoel daarmee niet dat iedereen een eigen smaak heeft en drager is van een eigen unieke levensstijl, al willen de aanbieders van auto’s, meubelen, vakantiereizen, kleding en elektronisch kleingoed ons dat wel doen geloven. Individualisering gaat in mijn visie niet over de inrichting van de woning, maar over de inrichting van het leven. Het is een proces van toenemende autonomie van het individu. Mensen zijn veel minder dan vroeger afhankelijk van de kerk, de politieke partijen, de dorpsgemeenschap, de buurt en de familie. Zij kunnen zich eigen opvattingen vormen en hun eigen bestaan ontwerpen en de gezinsvorming is daarvan bij uitstek de illustratie. Nog steeds geldt voor veel mensen, dat zij bij het aanbreken van de volwassenheid economisch zelfstandig worden, trouwen en vervolgens kinderen krijgen, maar zij zitten niet meer in dat traject gevangen. Allerlei varianten zijn mogelijk en ook de inroostering van genoemde transities is veel minder dwingend geworden. Er zijn nog maar weinig medeburgers, die precies op dezelfde dag het ouderlijk huis verlaten, trouwen en de echtelijke woning betrekken, om vervolgens na ongeveer een jaar het ouderschap deelachtig te worden. Gezinsvorming gaat tegenwoordig met een lange aanloop. Na de verlating van het ouderlijk huis vangt een lange periode van alleenstand (ik gebruik de term naar analogie van leegstand) aan waarin geëxperimenteerd wordt met relaties die aangegaan en weer verbroken worden. Die relaties kunnen leiden tot samenwoning, maar deze is uiteraard niet duurzamer dan de relatie zelf. Ten slotte komt meestal toch het moment dat de partners zich melden bij de hypotheekadviseur, hetgeen betekent dat zij verder met elkaar door het leven willen. In misschien twee derde van de gevallen blijken zij in deze opzet te slagen. Bij de rest strandt de relatie. Dit is niet meer dan een grove schatting, omdat slechts van de officiële huwelijken bekend is welk aandeel eindigt in scheiding. Dat ligt ergens tussen een kwart en een derde. De niet officiëel gehuwden scheiden echter vaker.

De ex-partners zijn weer terug bij af. Voorzover zij nog kinderloos zijn, breekt een nieuwe fase van alleenstand en relatievorming aan. Zijn er wel kinderen, dan leidt de scheiding tot alleenstaand ouderschap, meestal moederschap. De kansen op een nieuwe relatie zijn dan wat kleiner, maar geenszins afwezig en zo ontstaan dan stiefgezinnen, waarvan Nederland er inmiddels ongeveer 160.000 telt, hetgeen bijna 8% is van alle twee-oudergezinnen. Daarnaast zijn er bijna een half miljoen eenoudergezinnen.

De lange aanloop in de gezinsvorming komt ook tot uiting in de procreatie. Vrouwen zijn gemiddeld tegen de dertig jaar als zij hun eerste kind krijgen. In 1960 waren moeders van eerstgeboren kinderen nog voor bijna de helft onder de 25 jaar en 14% was 30 jaar of ouder. Dat is in 2009 wel even anders: nog slechts 20% van de moeders was onder de 25 jaar en 44% was 30 jaar of ouder. Tegenwoordig wordt ook nog eens een vijfde van de vrouwen helemaal geen moeder. Dat kan een kwestie zijn van biologische onvruchtbaarheid, maar vaker is het afzien van het moederschap een keuze. En soms wordt zo lang geaarzeld dat wat aanvankelijk een vrije keuze was in biologische onvruchtbaarheid uitloopt.

Ja, de gezinsvorming is in betrekkelijk korte tijd zo veranderd, dat je van een demografische revolutie kunt spreken. Het meest in het oog lopende resultaat is de afname van het aantal gezinnen en de toename van de alleenstand.
Willen de mensen dat ook: alleenstaan?
Zeker niet! De toename van het aantal alleenstaanden komt mede op rekening van de vergrijzing en die ontwikkeling heeft met keuzevrijheid niets te maken. De lange aanloop tot de vorming van een gezin en de vele scheidingen zijn wel een gevolg van keuzevrijheid, maar dat wil helemaal niet zeggen dat de betrokken individuen de alleenstand uiteindelijk verkiezen boven het deel uitmaken van een gezin. In tegendeel, verreweg de meesten willen niets liever dan een gezin met man, vrouw en kinderen. Als ideëel project is het gezin vrijwel ongeschonden. In de praktijk wil het echter steeds minder vlotten.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.


© 2011 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Gezinsvorming vroeger en nu Carlo van Praag
0819BS Gezinsvorming
Wat is dat eigenlijk, een gezin?
In mijn jeugd was daarover geen twijfel: een man en een vrouw, ordentelijk getrouwd, met thuiswonende kinderen. Bijna iedereen maakte van zo’n gezin deel uit: ofwel als ouder ofwel als kind. Er waren weliswaar gehuwden die nog geen kinderen hadden, maar dan was de vrouw des huizes op zijn minst zwanger. En er waren natuurlijk paren waarvan de kinderen al weer de deur uit waren. Alleenstaan deden slechts studenten, weduwen, weduwnaars en enkele zielepoten (de spellingscorrector wil zielenpoten, maar dat krijg ik van mezelf niet gedaan) die geen partner hadden gevonden of weer waren gescheiden. Zielig, zo niet immoreel waren ook de ‘ongehuwde moeders’. Ten slotte leefden enkele losbollen in ‘concubinaat’. Het geheel was tamelijk overzichtelijk en goed in kaart gebracht.

De tijden zijn veranderd. Terwijl de klassieke gezinnen waarvan ik sprak in 1960 nog 60% van alle huishoudens uitmaakten, is dat in 2010 nog maar 23%. In diezelfde periode nam het aandeel van de eenpersoonshuishoudens (ofwel alleenstaanden) toe van 12% naar 37%. Sterk opgekomen zijn ook de paren zonder kinderen (29% van alle huishoudens in 2010) waarvan overigens bijna een kwart niet in de echt is verbonden. Zelfs van de paren met kinderen is 16% niet getrouwd. Het ‘concubinaat’ is dus niet meer voorbehouden aan enkele losbollen.

Al met al is de zaak minder overzichtelijk geworden: gehuwd met kinderen, gehuwd zonder kinderen, ongehuwd met kinderen, ongehuwd zonder kinderen, eenoudergezinnen en vooral veel alleenstaanden, waaronder nu, in tegenstelling tot vroeger, ook grote aantallen gescheidenen. En dan heb ik het nog niet gehad over gezinsbanden die de woning letterlijk te buiten lijken te gaan. Een huishouden is per definitie nog steeds gekoppeld aan een woonverblijf, maar geldt dat voor een gezin ook? Maakt een kind dat heen en weer pendelt tussen zijn gescheiden ouders deel uit van het gezin van de moeder, van de vader of van beide? In een tijd van co-ouderschappen, stiefouders en LAT-relaties is dat niet zo duidelijk meer en er is van hogerhand ook geen beslissing over genomen. Verschillende opvattingen lopen naast elkaar. Er is een courante definitie die het gezin ophangt aan de aanwezigheid van kinderen. In deze definitie is een gezin: ‘elk leefverband van een of meer volwassenen die verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van een of meer kinderen’. In een ruimere, eveneens courante, definitie wordt het gezin omschreven als ‘alle samenwerkingsvormen die een herkenbare sociale eenheid op microniveau vormen, met al dan niet verwante personen die duurzame en affectieve banden hebben en elkaar onderling steun en verzorging verlenen’. De aanwezigheid van kinderen is dan geen vereiste meer en ook de samenwoning van de leden is blijkbaar niet essentieel, als zij maar een kleine en herkenbare sociale eenheid vormen. Twee samenwonende mannen zonder kinderen vormen in deze opvatting zonder meer een gezin en zelfs als zij slechts een LAT-relatie onderhouden, zouden zij binnen de definitie vallen. We zijn een eind weg van het klassieke gezin dat ik aan het begin van dit relaas introduceerde.

Wat is er onderweg gebeurd? Dat laat zich kernachtig verwoorden met de term individualisering. Ik bedoel daarmee niet dat iedereen een eigen smaak heeft en drager is van een eigen unieke levensstijl, al willen de aanbieders van auto’s, meubelen, vakantiereizen, kleding en elektronisch kleingoed ons dat wel doen geloven. Individualisering gaat in mijn visie niet over de inrichting van de woning, maar over de inrichting van het leven. Het is een proces van toenemende autonomie van het individu. Mensen zijn veel minder dan vroeger afhankelijk van de kerk, de politieke partijen, de dorpsgemeenschap, de buurt en de familie. Zij kunnen zich eigen opvattingen vormen en hun eigen bestaan ontwerpen en de gezinsvorming is daarvan bij uitstek de illustratie. Nog steeds geldt voor veel mensen, dat zij bij het aanbreken van de volwassenheid economisch zelfstandig worden, trouwen en vervolgens kinderen krijgen, maar zij zitten niet meer in dat traject gevangen. Allerlei varianten zijn mogelijk en ook de inroostering van genoemde transities is veel minder dwingend geworden. Er zijn nog maar weinig medeburgers, die precies op dezelfde dag het ouderlijk huis verlaten, trouwen en de echtelijke woning betrekken, om vervolgens na ongeveer een jaar het ouderschap deelachtig te worden. Gezinsvorming gaat tegenwoordig met een lange aanloop. Na de verlating van het ouderlijk huis vangt een lange periode van alleenstand (ik gebruik de term naar analogie van leegstand) aan waarin geëxperimenteerd wordt met relaties die aangegaan en weer verbroken worden. Die relaties kunnen leiden tot samenwoning, maar deze is uiteraard niet duurzamer dan de relatie zelf. Ten slotte komt meestal toch het moment dat de partners zich melden bij de hypotheekadviseur, hetgeen betekent dat zij verder met elkaar door het leven willen. In misschien twee derde van de gevallen blijken zij in deze opzet te slagen. Bij de rest strandt de relatie. Dit is niet meer dan een grove schatting, omdat slechts van de officiële huwelijken bekend is welk aandeel eindigt in scheiding. Dat ligt ergens tussen een kwart en een derde. De niet officiëel gehuwden scheiden echter vaker.

De ex-partners zijn weer terug bij af. Voorzover zij nog kinderloos zijn, breekt een nieuwe fase van alleenstand en relatievorming aan. Zijn er wel kinderen, dan leidt de scheiding tot alleenstaand ouderschap, meestal moederschap. De kansen op een nieuwe relatie zijn dan wat kleiner, maar geenszins afwezig en zo ontstaan dan stiefgezinnen, waarvan Nederland er inmiddels ongeveer 160.000 telt, hetgeen bijna 8% is van alle twee-oudergezinnen. Daarnaast zijn er bijna een half miljoen eenoudergezinnen.

De lange aanloop in de gezinsvorming komt ook tot uiting in de procreatie. Vrouwen zijn gemiddeld tegen de dertig jaar als zij hun eerste kind krijgen. In 1960 waren moeders van eerstgeboren kinderen nog voor bijna de helft onder de 25 jaar en 14% was 30 jaar of ouder. Dat is in 2009 wel even anders: nog slechts 20% van de moeders was onder de 25 jaar en 44% was 30 jaar of ouder. Tegenwoordig wordt ook nog eens een vijfde van de vrouwen helemaal geen moeder. Dat kan een kwestie zijn van biologische onvruchtbaarheid, maar vaker is het afzien van het moederschap een keuze. En soms wordt zo lang geaarzeld dat wat aanvankelijk een vrije keuze was in biologische onvruchtbaarheid uitloopt.

Ja, de gezinsvorming is in betrekkelijk korte tijd zo veranderd, dat je van een demografische revolutie kunt spreken. Het meest in het oog lopende resultaat is de afname van het aantal gezinnen en de toename van de alleenstand.
Willen de mensen dat ook: alleenstaan?
Zeker niet! De toename van het aantal alleenstaanden komt mede op rekening van de vergrijzing en die ontwikkeling heeft met keuzevrijheid niets te maken. De lange aanloop tot de vorming van een gezin en de vele scheidingen zijn wel een gevolg van keuzevrijheid, maar dat wil helemaal niet zeggen dat de betrokken individuen de alleenstand uiteindelijk verkiezen boven het deel uitmaken van een gezin. In tegendeel, verreweg de meesten willen niets liever dan een gezin met man, vrouw en kinderen. Als ideëel project is het gezin vrijwel ongeschonden. In de praktijk wil het echter steeds minder vlotten.
 
*************************
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
© 2011 Carlo van Praag
powered by CJ2