archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Madame de Merteuil leest Spinoza (Merteuil 8) Willem Minderhout

0908VG Merteuil2
Het ware leven van Madame de Merteuil (8)
 

‘Witte muren, een koepeltje, een smeedijzeren hek … U hebt echt uw best gedaan om partycentrum De Wildhoef om te toveren in Huis Valmont. U bent ook begonnen met filmen, vernam ik. Volgt u mijn boek? Ik zou graag het script willen lezen.‘

‘We hebben ons best gedaan, mevrouw Haasse. Het Huis is ongeveer zoals u dat heeft beschreven. Maar een script hebben we niet en we volgen zeker uw boek niet. De markiezin zou een vreselijke aanval van vapeurs krijgen als we haar dat zouden voorstellen. Op aanwijzing van Madame de Merteuil improviseren we van scène naar scène. Het fijne begrijp ik er niet van. Het lijkt wel een beetje op een atheïstisch manifest tot nu toe. Daar maak ik me wel zorgen over. Ik hoop op intriges, duels, mooie balscènes en een hoop seks. Wel stijlvol gefilmd natuurlijk. Maar wacht even. Jongens filmen jullie ons terwijl we praten. Dat kunnen we er later misschien weer in monteren of we gebruiken het voor ‘The making of … Heeft u er bezwaar tegen om deze scène nog een keer over te doen, mevrouw Haasse?’

Close up van Hella Haasse. Ze kijkt verbaasd. ‘Een atheistisch manifest?’ Camera zoomt uit. In de zonovergoten tuin zitten Madame de Merteuil, Julien de Lamettrie en Nicolas Rétif de la Bretonne onder een parasol rosé te drinken. Hella Haasse loopt verbaasd in hun richting. Wat snibbig geeft Madame de Merteuil haar toestemming om te gaan zitten.

‘We zijn net bezig met werkoverleg. U mag een glaasje meedrinken, maar denkt u maar niet dat u enige invloed krijgt op dit verhaal. Net zomin als die charlatan van Choderlos als die onverhoopt ineens komt aanlopen. Ik ga nu mijn verhaal vertellen zonder gezeur over mijn harteloosheid en berekening, of niet ter zake doende uitwijdingen over Morgana de Fee of La Belle Dame Sans Merci, als u dat maar weet.’ ‘Het wordt een atheïstisch manifest, heb ik mij laten vertellen.’ ‘U doelt op dat citaat van mijn vader, dat de heer Lamettrie in ‘L’homme machine’ heeft opgenomen, neem ik aan?’

Julien de Lamettrie, die zich tot dan toe vooral met de borrelnootjes had beziggehouden, schrikt op en richt zich tot de markiezin.

‘Mag ik u er op wijzen dat ik ‘L’homme machine’ nooit als atheïstisch manifest beschouwd heb! Ik ben pyrronist, agnost zo u wilt, geen atheist. Het niet bestaan van God is net zo min bewijsbaar als het wel bestaan van God. Ik bedoel maar … En bovendien heb ik uw vader nooit gekend. In werkelijkheid is dat citaat van …’ ‘Mijn vader! Dat citaat is van de vader die ik gehad zou willen hebben als ik werkelijk geleefd had. Ik wil het leven schetsen van een hoogst intelligente, mooie en levenslustige vrouw in de achttiende eeuw, die een rationalistische opvoeding heeft gehad. Daar heb ik u voor nodig en daarom bent u mijn oom. Basta.’

Julien de Lamettrie geeft zich gewonnen, zakt terug in zijn stoel en schenkt zijn glas bij. De heer Rétif de la Bretonne windt zich nu merkbaar op en richt zich tot de markiezin.

‘Maar waarom moet ik de rol van uw vader spelen? U steelt mijn geboortejaar 1734, we zijn dus feitelijk even oud, u steelt de eerste zin van mijn memoires en u wilt dat ik een atheïst speel? In welk jaar speelde die eerste scène zich af? ‘L’homme machine’ werd in 1748 in Leiden gedrukt. Toen was ik, waren wij, nog maar veertien. Eerder nog jonger! In die tijd was ik nog een vroom Jansenistisch jongetje! Al speelden mijn hormonen me toen al parten, dat moet ik toegeven.’

‘Cher Nicolas. Cher papa, bedoel ik. Ik ben van plan nog veel meer van uw memoires te stelen. Net zoveel als me uitkomt. En omdat dit een low budget film is, speelt u maar braaf mijn vader.’

Hella Haasse neemt een flinke teug van haar glas rosé, alsof ze zichzelf moed wil indrinken. ‘Madame, mag ik u wat vragen?‘ De markiezin zegt niets, maar kijkt haar zwijgend aan. ‘Waarom situeert u uw geboorteplaats in Troyes, als ik zo vrij mag zijn dat te vragen?’ Madame de Merteuil toont mevrouw Haasse een vuile glimlach. ‘Dat heeft in ieder geval niets met de schone Helena te maken, dat willoze slachtoffer van het lot. De heer Robert Darnton heeft Troyes beschreven als een centrum van de handel in illegale boeken. Zoals u zult begrijpen betreft dat vooral opstandige geschriften en pornografie. De heer Darnton zal waarschijnlijk ook als adviseur bij deze film betrokken worden maar nu nog even niet.’

Madame de Merteuil staat op, tikt op haar glas en richt het woord tot allen aan de tafel.

‘Heren – mevrouw Haasse – ik heb vanochtend de voice-over voor een nieuwe scène ingesproken. Ik stel voor dat we daar met zijn allen naar luisteren en er vervolgens de beelden bij gaan bedenken. Cecile! Kun je je iPad even brengen?’

Cecile Fladderengel loopt door de tuindeuren van Huis Valmont naar het terras. Vaag zien we achter de vitrage het silhouet van Danny in ’t Nest. Ze zet de iPad op de tuintafel en even later klinkt de stem van de markiezin door de tuin.

‘Nooit zal ik de avonden vergeten die ik met mijn vader doorbracht. Op de nonnenschool had ik slechts lezen, schrijven en handwerken geleerd. En bidden, veel bidden. Mijn vader wilde dat ik het Latijn machtig zou worden. Hij had een flinke verzameling van de klassieken, maar twee boeken waren zijn absolute favoriet: ‘De hoofdlijnen van het pyrronisme’ van Sextus Empiricus en ‘Het theologisch-politiek tractaat’van Spinoza. Aan de hand van die boeken probeerde hij me in te wijden in die vreemde taal. En in die vreemde denkbeelden.

Aanvankelijk begreep ik er niets van. Mijn vader bleef hameren op een goede vertaling van de eerste troop van het pyrronisme. ‘De eerste troop is gebaseerd op het feit dat levende wezens vanwege hun verscheidenheid niet de zelfde voorstellingen van dezelfde dingen krijgen’.

Mijn vader bleek deze raadselachtige zin van het grootste belang te vinden. ‘De rest is onzin’, vertelde hij mij. Dat maakte mij juist nieuwsgierig en ik wilde weten wat ‘sommige levende wezens worden geboren als vrucht van copulatie’ betekende.’ ‘Dat is nu net geen onzin’, antwoordde mijn vader. ‘Maar in plaats van ‘sommige’ moet je lezen ‘alle’. Wat Sextus Empiricus schrijft over beestjes die uit bedorven aarde, verzuurde wijn, of aarde en slijk ontstaan is onzin. Maar dat kun je hem niet kwalijk nemen. In die tijd wist men niet beter.’ Vervolgens legde hij me omstandig en zakelijk – als een arts - uit wat ‘copulatie’ precies was. Eindelijk begreep ik het gedrag van de hengsten en merries, beren en zeugen, bokken en geiten op de boerderij en van de konijnen die ik hield op de binnenplaats. Ik begreep dat het ook iets met mij te maken had en een vreemde opwinding maakte zich van me meester. Maar mijn vader ging door en wees me op een volgende passage die ik moest vertalen. ‘Het is dus nog veel logischer dat, wanneer verschillende sappen in het gezichtsvermogen van levende wezens gemengd zijn deze wezens ook verschillende voorstellingen krijgen van de voorwerpen om hen heen.’ Toen ik deze zin correct vertaald had begon mijn vader enthousiast te applaudisseren. Ik was blij met zijn complimenten maar begreep nog steeds niets van die zin.

Dat was anders met Spinoza. Ik was ook iets ouder, dertien denk ik, toen mijn vader me vroeg gedeelten van het theologisch-politiek tractaat te vertalen. De eerste zinnen troffen me al als een mokerslag. ‘Als de mensen in staat waren al hun zaken volgens een vast plan te regelen of als het lot hen altijd goedgezind was, zou het bijgeloof geen vat op hen hebben. Maar aangezien ze dikwijls zo in het nauw gedreven worden dat ze zich geen raad meer weten, en meestal jammerlijk heen en weer geslingerd worden tussen hoop en vrees – doordat ze de onzekere gunsten van het lot zo mateloos begeren – zijn ze al te zeer geneigd aan alles maar geloof te schenken.’

Toen ik dat las moest ik denken aan de arme wevers in mijn stadje die ik iedere zondag in de kerk zag in hun zo goed mogelijk gewassen plunje. Aan de extatische blik in hun uitgemergelde gezicht waarmee ze naar de Maagd Maria keken terwijl ze hun gebeden prevelden. Aan de crucifixen en de amuletten waarmee ze zich volhingen om het noodlot af te wenden. En aan de verslagenheid als mijn vader weer eens te laat kwam bij een kind dat van honger en uitputting gestorven was. Ik keek mijn vader aan en ik wist: wij delen een geheim. Het geheim van de waarheid.‘

Bronnen:
Hella Haasse (1976), Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven, Amsterdam, Querido
Julien Offray de Lamettrie (1748, 1978), De mens een machine, Boom, Meppel
Sextus Empiricus (1996), Scepticisme, Ambo Olympus, Amsterdam.
Spinoza, ‘HetTheologisch-politiek tractaat’ in: De uitgelezen Spinoza (1999), Lannoo/Boom, Tielt/Amsterdam.
 
************************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be


© 2012 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Madame de Merteuil leest Spinoza (Merteuil 8) Willem Minderhout
0908VG Merteuil2
Het ware leven van Madame de Merteuil (8)
 

‘Witte muren, een koepeltje, een smeedijzeren hek … U hebt echt uw best gedaan om partycentrum De Wildhoef om te toveren in Huis Valmont. U bent ook begonnen met filmen, vernam ik. Volgt u mijn boek? Ik zou graag het script willen lezen.‘

‘We hebben ons best gedaan, mevrouw Haasse. Het Huis is ongeveer zoals u dat heeft beschreven. Maar een script hebben we niet en we volgen zeker uw boek niet. De markiezin zou een vreselijke aanval van vapeurs krijgen als we haar dat zouden voorstellen. Op aanwijzing van Madame de Merteuil improviseren we van scène naar scène. Het fijne begrijp ik er niet van. Het lijkt wel een beetje op een atheïstisch manifest tot nu toe. Daar maak ik me wel zorgen over. Ik hoop op intriges, duels, mooie balscènes en een hoop seks. Wel stijlvol gefilmd natuurlijk. Maar wacht even. Jongens filmen jullie ons terwijl we praten. Dat kunnen we er later misschien weer in monteren of we gebruiken het voor ‘The making of … Heeft u er bezwaar tegen om deze scène nog een keer over te doen, mevrouw Haasse?’

Close up van Hella Haasse. Ze kijkt verbaasd. ‘Een atheistisch manifest?’ Camera zoomt uit. In de zonovergoten tuin zitten Madame de Merteuil, Julien de Lamettrie en Nicolas Rétif de la Bretonne onder een parasol rosé te drinken. Hella Haasse loopt verbaasd in hun richting. Wat snibbig geeft Madame de Merteuil haar toestemming om te gaan zitten.

‘We zijn net bezig met werkoverleg. U mag een glaasje meedrinken, maar denkt u maar niet dat u enige invloed krijgt op dit verhaal. Net zomin als die charlatan van Choderlos als die onverhoopt ineens komt aanlopen. Ik ga nu mijn verhaal vertellen zonder gezeur over mijn harteloosheid en berekening, of niet ter zake doende uitwijdingen over Morgana de Fee of La Belle Dame Sans Merci, als u dat maar weet.’ ‘Het wordt een atheïstisch manifest, heb ik mij laten vertellen.’ ‘U doelt op dat citaat van mijn vader, dat de heer Lamettrie in ‘L’homme machine’ heeft opgenomen, neem ik aan?’

Julien de Lamettrie, die zich tot dan toe vooral met de borrelnootjes had beziggehouden, schrikt op en richt zich tot de markiezin.

‘Mag ik u er op wijzen dat ik ‘L’homme machine’ nooit als atheïstisch manifest beschouwd heb! Ik ben pyrronist, agnost zo u wilt, geen atheist. Het niet bestaan van God is net zo min bewijsbaar als het wel bestaan van God. Ik bedoel maar … En bovendien heb ik uw vader nooit gekend. In werkelijkheid is dat citaat van …’ ‘Mijn vader! Dat citaat is van de vader die ik gehad zou willen hebben als ik werkelijk geleefd had. Ik wil het leven schetsen van een hoogst intelligente, mooie en levenslustige vrouw in de achttiende eeuw, die een rationalistische opvoeding heeft gehad. Daar heb ik u voor nodig en daarom bent u mijn oom. Basta.’

Julien de Lamettrie geeft zich gewonnen, zakt terug in zijn stoel en schenkt zijn glas bij. De heer Rétif de la Bretonne windt zich nu merkbaar op en richt zich tot de markiezin.

‘Maar waarom moet ik de rol van uw vader spelen? U steelt mijn geboortejaar 1734, we zijn dus feitelijk even oud, u steelt de eerste zin van mijn memoires en u wilt dat ik een atheïst speel? In welk jaar speelde die eerste scène zich af? ‘L’homme machine’ werd in 1748 in Leiden gedrukt. Toen was ik, waren wij, nog maar veertien. Eerder nog jonger! In die tijd was ik nog een vroom Jansenistisch jongetje! Al speelden mijn hormonen me toen al parten, dat moet ik toegeven.’

‘Cher Nicolas. Cher papa, bedoel ik. Ik ben van plan nog veel meer van uw memoires te stelen. Net zoveel als me uitkomt. En omdat dit een low budget film is, speelt u maar braaf mijn vader.’

Hella Haasse neemt een flinke teug van haar glas rosé, alsof ze zichzelf moed wil indrinken. ‘Madame, mag ik u wat vragen?‘ De markiezin zegt niets, maar kijkt haar zwijgend aan. ‘Waarom situeert u uw geboorteplaats in Troyes, als ik zo vrij mag zijn dat te vragen?’ Madame de Merteuil toont mevrouw Haasse een vuile glimlach. ‘Dat heeft in ieder geval niets met de schone Helena te maken, dat willoze slachtoffer van het lot. De heer Robert Darnton heeft Troyes beschreven als een centrum van de handel in illegale boeken. Zoals u zult begrijpen betreft dat vooral opstandige geschriften en pornografie. De heer Darnton zal waarschijnlijk ook als adviseur bij deze film betrokken worden maar nu nog even niet.’

Madame de Merteuil staat op, tikt op haar glas en richt het woord tot allen aan de tafel.

‘Heren – mevrouw Haasse – ik heb vanochtend de voice-over voor een nieuwe scène ingesproken. Ik stel voor dat we daar met zijn allen naar luisteren en er vervolgens de beelden bij gaan bedenken. Cecile! Kun je je iPad even brengen?’

Cecile Fladderengel loopt door de tuindeuren van Huis Valmont naar het terras. Vaag zien we achter de vitrage het silhouet van Danny in ’t Nest. Ze zet de iPad op de tuintafel en even later klinkt de stem van de markiezin door de tuin.

‘Nooit zal ik de avonden vergeten die ik met mijn vader doorbracht. Op de nonnenschool had ik slechts lezen, schrijven en handwerken geleerd. En bidden, veel bidden. Mijn vader wilde dat ik het Latijn machtig zou worden. Hij had een flinke verzameling van de klassieken, maar twee boeken waren zijn absolute favoriet: ‘De hoofdlijnen van het pyrronisme’ van Sextus Empiricus en ‘Het theologisch-politiek tractaat’van Spinoza. Aan de hand van die boeken probeerde hij me in te wijden in die vreemde taal. En in die vreemde denkbeelden.

Aanvankelijk begreep ik er niets van. Mijn vader bleef hameren op een goede vertaling van de eerste troop van het pyrronisme. ‘De eerste troop is gebaseerd op het feit dat levende wezens vanwege hun verscheidenheid niet de zelfde voorstellingen van dezelfde dingen krijgen’.

Mijn vader bleek deze raadselachtige zin van het grootste belang te vinden. ‘De rest is onzin’, vertelde hij mij. Dat maakte mij juist nieuwsgierig en ik wilde weten wat ‘sommige levende wezens worden geboren als vrucht van copulatie’ betekende.’ ‘Dat is nu net geen onzin’, antwoordde mijn vader. ‘Maar in plaats van ‘sommige’ moet je lezen ‘alle’. Wat Sextus Empiricus schrijft over beestjes die uit bedorven aarde, verzuurde wijn, of aarde en slijk ontstaan is onzin. Maar dat kun je hem niet kwalijk nemen. In die tijd wist men niet beter.’ Vervolgens legde hij me omstandig en zakelijk – als een arts - uit wat ‘copulatie’ precies was. Eindelijk begreep ik het gedrag van de hengsten en merries, beren en zeugen, bokken en geiten op de boerderij en van de konijnen die ik hield op de binnenplaats. Ik begreep dat het ook iets met mij te maken had en een vreemde opwinding maakte zich van me meester. Maar mijn vader ging door en wees me op een volgende passage die ik moest vertalen. ‘Het is dus nog veel logischer dat, wanneer verschillende sappen in het gezichtsvermogen van levende wezens gemengd zijn deze wezens ook verschillende voorstellingen krijgen van de voorwerpen om hen heen.’ Toen ik deze zin correct vertaald had begon mijn vader enthousiast te applaudisseren. Ik was blij met zijn complimenten maar begreep nog steeds niets van die zin.

Dat was anders met Spinoza. Ik was ook iets ouder, dertien denk ik, toen mijn vader me vroeg gedeelten van het theologisch-politiek tractaat te vertalen. De eerste zinnen troffen me al als een mokerslag. ‘Als de mensen in staat waren al hun zaken volgens een vast plan te regelen of als het lot hen altijd goedgezind was, zou het bijgeloof geen vat op hen hebben. Maar aangezien ze dikwijls zo in het nauw gedreven worden dat ze zich geen raad meer weten, en meestal jammerlijk heen en weer geslingerd worden tussen hoop en vrees – doordat ze de onzekere gunsten van het lot zo mateloos begeren – zijn ze al te zeer geneigd aan alles maar geloof te schenken.’

Toen ik dat las moest ik denken aan de arme wevers in mijn stadje die ik iedere zondag in de kerk zag in hun zo goed mogelijk gewassen plunje. Aan de extatische blik in hun uitgemergelde gezicht waarmee ze naar de Maagd Maria keken terwijl ze hun gebeden prevelden. Aan de crucifixen en de amuletten waarmee ze zich volhingen om het noodlot af te wenden. En aan de verslagenheid als mijn vader weer eens te laat kwam bij een kind dat van honger en uitputting gestorven was. Ik keek mijn vader aan en ik wist: wij delen een geheim. Het geheim van de waarheid.‘

Bronnen:
Hella Haasse (1976), Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven, Amsterdam, Querido
Julien Offray de Lamettrie (1748, 1978), De mens een machine, Boom, Meppel
Sextus Empiricus (1996), Scepticisme, Ambo Olympus, Amsterdam.
Spinoza, ‘HetTheologisch-politiek tractaat’ in: De uitgelezen Spinoza (1999), Lannoo/Boom, Tielt/Amsterdam.
 
************************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be
© 2012 Willem Minderhout
powered by CJ2