archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Het grommende van Dostojevski (2) Gerbrand Muller

0504VG LitGM
Is de wereld in Dostojewski’s romans onecht, zoals Karel van het Reve suggereert, zijn mensen in werkelijkheid veel ‘banaler, maar ook veel interessanter’ dan de personen die Dostojewski beschrijft? Om op deze vraag, waarmee ik mijn vorige stukje besloot, een antwoord te vinden nam ik een deel Dostojewski uit de kast en zette me aan het lezen.

In een boek dat je ooit ademloos gelezen hebt en na jaren weer in handen neemt, liggen de sintels van een neergeslagen vuur. Je hebt jaren niet naar het boek omgekeken, verwacht dan niet dat het vuur bij het lezen van de eerste regels al weer zal opvlammen. Ik had deel drie van Dostojewski’s verzamelde werken gekozen: Aantekeningen uit het dodenhuis en De vernederden en gekrenkten, in 1957 uitgegeven door Van Oorschot in een vertaling van Heleen A. Bendien. Aantekeningen blijkt nu net een van de drie boeken van Dostojewski te zijn die Karel van het Reve in tegenstelling tot zijn verdere werk wél waardeert en zelfs als een meesterwerk beschouwt!

De eerste bladzijden van Aantekeningen beslaan een inleiding, zogenaamd van de hand van iemand die de aantekeningen tussen de paperassen van de inmiddels overleden schrijver heeft aangetroffen, deze ‘niet geheel en al van belang ontbloot’vindt en ze om die reden in druk uitgeeft. Ik moest even wennen aan het overvloedige gebruik van de komma’s die in deze overigens nog altijd goed leesbare vertaling keurig de scheiding tussen alle zinsdelen markeren, ook die tussen hoofdzin en beperkende bijvoeglijke bijzin. Op de eerste bladzijde bijvoorbeeld: ‘Zij, die het mysterie van het leven kunnen ontraadselen, blijven bijna altijd in Siberië en schieten er wortel.’ Of op de tweede bladzijde: ‘Hij luisterde met strenge hoffelijkheid naar je, alsof hij ieder woord, dat je zei, overwoog…’ Maar op deze plaats aangekomen nam ik de komma achter ‘woord’ al voor lief, zozeer had Dostojewski me opnieuw in zijn greep.

De ‘hij’ in de geciteerde zin is de door de gefingeerde inleider aan de lezer gepresenteerde schrijver van de Aantekeningen, een mensenschuwe man, zachtaardig en gewetensvol, maar op een beangstigende manier ontoeschietelijk: ‘Hij luisterde met strenge hoffelijkheid naar je, alsof hij ieder woord, dat je zei, overwoog, alsof je hem met je vraag een probleem gaf op te lossen of hem een of ander geheim wilde ontfutselen. Tenslotte antwoordde hij duidelijk en kort, maar in zulke afgewogen bewoordingen, dat je je op een gegeven ogenblik niet meer op je gemak voelde en je tenslotte zelfs blij was, wanneer het gesprek een einde nam.’

Ik nodig de haastige lezer uit deze passage nog eens met aandacht te lezen: ze is het waard! In twee zinnen voert Dostojewski hier een mens ten tonele zoals je niet iedere dag zal tegenkomen, maar die je toch zonder moeite voor je ziet, iemand die je niet makkelijk weer zou vergeten als je hem zelf had ontmoet. Of kunnen we zo iemand in werkelijkheid helemaal niet tegenkomen? De leden van Karel van het Reve’s zogenoemde ‘anti-Dostojewskiclub’ zullen wellicht die mening zijn toegedaan. In dat geval scheiden zich hier onze wegen: zij die Dostojewski niet kunnen pruimen slaan het boek dicht - ze hebben het al eens gelezen, en die ene keer was genoeg - ik lees geboeid verder… De inleiding heb ik al achter me gelaten, de mensenschuwe schrijver van de aantekeningen heeft me de gevangenis in Siberië binnen gevoerd, dezelfde, naar ik me voorstel, waar Dostojewski zelf van 1850 tot 1854 als geketende gevangene dwangarbeid verrichtte. Ik kan de Aantekeningen althans moeilijk anders lezen dan als een verslag van Dostojewski’s eigen ervaringen als dwangarbeider. Vanaf het midden van de binnenplaats staar ik naar de omheining van hoge palen die rondom de gevangenis is opgetrokken, ik laat me de kazerne binnen voeren waar de gevangenen ’s nachts worden opgesloten, ‘een lange, lage en bedompte ruimte, die spaarzaam door vetkaarsen verlicht werd en waarin een zware, verstikkende lucht hing.’ Op de volgende bladzijden worden me de gevangenen voor ogen gevoerd. Allereerst maakt Dostojewski enkele treffende opmerkingen over de gevangenen in het algemeen: ‘Bij de eerste aanblik reeds, was er in dat hele vreemde gezelschap een treffende homogeniteit op te merken; zelfs de meest uitgesproken, meest oorspronkelijke persoonlijkheden, die altijd hun medemensen overheerst hadden, zelfs die deden onwillekeurig hun best zich aan te passen aan de algemene sfeer van de gevangenis. (…) Maar tegen de interne regels van de gevangenis en de ingeburgerde gewoonten durfde niemand zich te verzetten. (…) De krachtigste persoonlijkheden schikten zich vaak het moeilijkst, maar schikken moesten ze zich.’ Waarop een passage volgt zoals misschien alleen uit de pen van Dostojewski kan vloeien: ‘Er kwamen soms mensen in de gevangenis, die al te ver waren gegaan, die de grens van hun wilskracht hadden overschreden, met het gevolg, dat ze hun misdaden tenslotte niet meer bewust hadden volvoerd, maar als het ware buiten zichzelf om, in een soort roes, een soort bedwelming; vaak uit een tot het uiterste gevoerde ijdelheid. Maar bij ons werden ze meteen tot kalmte gebracht, ondanks het feit, dat verscheidenen van hen vóór ze in de gevangenis kwamen, de schrik van hele dorpen en steden waren geweest.’ Ik hoor in de eerste zin ‘het grommende van Dostojewski’, het is alsof hij je tot de grens voert van wat het menselijke verstand nog kan bevatten: waarom handelt een mens in een gegeven situatie zoals hij handelt, welke driften bepalen zijn doen en laten?

Prachtig, hoor ik de anti-Dostojewskianen nu zeggen, maar leg me eens uit wat Dostojewski hier eigenlijk bedoelt! Inderdaad, wat bedoelt Dostojewski precies? Ik herlees de zin eenmaal en andermaal en vraag me dan af hoe iemand ‘de grens van zijn wilskracht’ kan overschrijden. Schreef Dostojewski dat wel? De Russische tekst, die ik nog steeds maar moeizaam kan lezen, erop nageslagen. Daar staat niet ‘wilskracht’, maar ‘wil’ (volja). Ik begrijp het nog niet. Het probleem aan Ira Glass, mijn Russische lerares voorgelegd. Zij haalt me uit de droom: volja betekent niet alleen ‘wil’, maar ook ‘vrijheid’, en de vertaling moet hier luiden: ‘die in de vrijheid geen maat hadden kunnen houden’. Nu is de zin, grommend en wel, me eindelijk duidelijk. Dostojewski bedoelt dat deze mensen, als ze in vrijheid leven, de grenzen uit het oog verliezen en zich dan zozeer laten meeslepen door hun gevoelens - vaak een ziekelijke eigenwaan - dat ze hun misdaad als het ware in een roes volvoeren en niet meer beseffen wat ze doen. Vermoedelijk dacht Dostojewski toen hij dit schreef onder anderen aan de gevangene Petrov. Over deze griezelige medegevangene een volgende keer.

(Wordt vervolgd)
 
******************************************
Boekhandel van Rossum is gevestigd aan de
Beethovenstraat 32 in Amsterdam.
Ga voor informatie naar www.boekhandelvanrossum.nl


© 2007 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Het grommende van Dostojevski (2) Gerbrand Muller
0504VG LitGM
Is de wereld in Dostojewski’s romans onecht, zoals Karel van het Reve suggereert, zijn mensen in werkelijkheid veel ‘banaler, maar ook veel interessanter’ dan de personen die Dostojewski beschrijft? Om op deze vraag, waarmee ik mijn vorige stukje besloot, een antwoord te vinden nam ik een deel Dostojewski uit de kast en zette me aan het lezen.

In een boek dat je ooit ademloos gelezen hebt en na jaren weer in handen neemt, liggen de sintels van een neergeslagen vuur. Je hebt jaren niet naar het boek omgekeken, verwacht dan niet dat het vuur bij het lezen van de eerste regels al weer zal opvlammen. Ik had deel drie van Dostojewski’s verzamelde werken gekozen: Aantekeningen uit het dodenhuis en De vernederden en gekrenkten, in 1957 uitgegeven door Van Oorschot in een vertaling van Heleen A. Bendien. Aantekeningen blijkt nu net een van de drie boeken van Dostojewski te zijn die Karel van het Reve in tegenstelling tot zijn verdere werk wél waardeert en zelfs als een meesterwerk beschouwt!

De eerste bladzijden van Aantekeningen beslaan een inleiding, zogenaamd van de hand van iemand die de aantekeningen tussen de paperassen van de inmiddels overleden schrijver heeft aangetroffen, deze ‘niet geheel en al van belang ontbloot’vindt en ze om die reden in druk uitgeeft. Ik moest even wennen aan het overvloedige gebruik van de komma’s die in deze overigens nog altijd goed leesbare vertaling keurig de scheiding tussen alle zinsdelen markeren, ook die tussen hoofdzin en beperkende bijvoeglijke bijzin. Op de eerste bladzijde bijvoorbeeld: ‘Zij, die het mysterie van het leven kunnen ontraadselen, blijven bijna altijd in Siberië en schieten er wortel.’ Of op de tweede bladzijde: ‘Hij luisterde met strenge hoffelijkheid naar je, alsof hij ieder woord, dat je zei, overwoog…’ Maar op deze plaats aangekomen nam ik de komma achter ‘woord’ al voor lief, zozeer had Dostojewski me opnieuw in zijn greep.

De ‘hij’ in de geciteerde zin is de door de gefingeerde inleider aan de lezer gepresenteerde schrijver van de Aantekeningen, een mensenschuwe man, zachtaardig en gewetensvol, maar op een beangstigende manier ontoeschietelijk: ‘Hij luisterde met strenge hoffelijkheid naar je, alsof hij ieder woord, dat je zei, overwoog, alsof je hem met je vraag een probleem gaf op te lossen of hem een of ander geheim wilde ontfutselen. Tenslotte antwoordde hij duidelijk en kort, maar in zulke afgewogen bewoordingen, dat je je op een gegeven ogenblik niet meer op je gemak voelde en je tenslotte zelfs blij was, wanneer het gesprek een einde nam.’

Ik nodig de haastige lezer uit deze passage nog eens met aandacht te lezen: ze is het waard! In twee zinnen voert Dostojewski hier een mens ten tonele zoals je niet iedere dag zal tegenkomen, maar die je toch zonder moeite voor je ziet, iemand die je niet makkelijk weer zou vergeten als je hem zelf had ontmoet. Of kunnen we zo iemand in werkelijkheid helemaal niet tegenkomen? De leden van Karel van het Reve’s zogenoemde ‘anti-Dostojewskiclub’ zullen wellicht die mening zijn toegedaan. In dat geval scheiden zich hier onze wegen: zij die Dostojewski niet kunnen pruimen slaan het boek dicht - ze hebben het al eens gelezen, en die ene keer was genoeg - ik lees geboeid verder… De inleiding heb ik al achter me gelaten, de mensenschuwe schrijver van de aantekeningen heeft me de gevangenis in Siberië binnen gevoerd, dezelfde, naar ik me voorstel, waar Dostojewski zelf van 1850 tot 1854 als geketende gevangene dwangarbeid verrichtte. Ik kan de Aantekeningen althans moeilijk anders lezen dan als een verslag van Dostojewski’s eigen ervaringen als dwangarbeider. Vanaf het midden van de binnenplaats staar ik naar de omheining van hoge palen die rondom de gevangenis is opgetrokken, ik laat me de kazerne binnen voeren waar de gevangenen ’s nachts worden opgesloten, ‘een lange, lage en bedompte ruimte, die spaarzaam door vetkaarsen verlicht werd en waarin een zware, verstikkende lucht hing.’ Op de volgende bladzijden worden me de gevangenen voor ogen gevoerd. Allereerst maakt Dostojewski enkele treffende opmerkingen over de gevangenen in het algemeen: ‘Bij de eerste aanblik reeds, was er in dat hele vreemde gezelschap een treffende homogeniteit op te merken; zelfs de meest uitgesproken, meest oorspronkelijke persoonlijkheden, die altijd hun medemensen overheerst hadden, zelfs die deden onwillekeurig hun best zich aan te passen aan de algemene sfeer van de gevangenis. (…) Maar tegen de interne regels van de gevangenis en de ingeburgerde gewoonten durfde niemand zich te verzetten. (…) De krachtigste persoonlijkheden schikten zich vaak het moeilijkst, maar schikken moesten ze zich.’ Waarop een passage volgt zoals misschien alleen uit de pen van Dostojewski kan vloeien: ‘Er kwamen soms mensen in de gevangenis, die al te ver waren gegaan, die de grens van hun wilskracht hadden overschreden, met het gevolg, dat ze hun misdaden tenslotte niet meer bewust hadden volvoerd, maar als het ware buiten zichzelf om, in een soort roes, een soort bedwelming; vaak uit een tot het uiterste gevoerde ijdelheid. Maar bij ons werden ze meteen tot kalmte gebracht, ondanks het feit, dat verscheidenen van hen vóór ze in de gevangenis kwamen, de schrik van hele dorpen en steden waren geweest.’ Ik hoor in de eerste zin ‘het grommende van Dostojewski’, het is alsof hij je tot de grens voert van wat het menselijke verstand nog kan bevatten: waarom handelt een mens in een gegeven situatie zoals hij handelt, welke driften bepalen zijn doen en laten?

Prachtig, hoor ik de anti-Dostojewskianen nu zeggen, maar leg me eens uit wat Dostojewski hier eigenlijk bedoelt! Inderdaad, wat bedoelt Dostojewski precies? Ik herlees de zin eenmaal en andermaal en vraag me dan af hoe iemand ‘de grens van zijn wilskracht’ kan overschrijden. Schreef Dostojewski dat wel? De Russische tekst, die ik nog steeds maar moeizaam kan lezen, erop nageslagen. Daar staat niet ‘wilskracht’, maar ‘wil’ (volja). Ik begrijp het nog niet. Het probleem aan Ira Glass, mijn Russische lerares voorgelegd. Zij haalt me uit de droom: volja betekent niet alleen ‘wil’, maar ook ‘vrijheid’, en de vertaling moet hier luiden: ‘die in de vrijheid geen maat hadden kunnen houden’. Nu is de zin, grommend en wel, me eindelijk duidelijk. Dostojewski bedoelt dat deze mensen, als ze in vrijheid leven, de grenzen uit het oog verliezen en zich dan zozeer laten meeslepen door hun gevoelens - vaak een ziekelijke eigenwaan - dat ze hun misdaad als het ware in een roes volvoeren en niet meer beseffen wat ze doen. Vermoedelijk dacht Dostojewski toen hij dit schreef onder anderen aan de gevangene Petrov. Over deze griezelige medegevangene een volgende keer.

(Wordt vervolgd)
 
******************************************
Boekhandel van Rossum is gevestigd aan de
Beethovenstraat 32 in Amsterdam.
Ga voor informatie naar www.boekhandelvanrossum.nl
© 2007 Gerbrand Muller
powered by CJ2