archiefvorig nr.lopend nr.

Vermaak en Genot > Naar de film delen printen terug
Rare man met idiote pruik Hans Knegtmans

1403VG LIFF1Wanneer ik dit schrijf, is het Leiden International Film Festival LIFF (28/10 – 6/11) pas halverwege, maar de Leunstoeldeadline is onverbiddelijk. Nu al is duidelijk dat het aantal festivalbezoekers alle eerdere edities zal overtreffen. Tot verbijstering van de kaartverkopers waren reeds in het eerste weekend een aantal voorstellingen stijf uitverkocht. Als was het het slotweekend, waarin het publiek nog snel een voorstelling meepikt, voordat het een jaar moet wachten op de volgende editie.

Een deel van de groei komt ongetwijfeld op het conto van een goed-doordachte promotiecampagne. Het complete festival was verpakt in een bijlage van NRC Handelsblad en gegoten in de vorm die de lezer kent van andere grote festivals: een alfabetisch overzicht van alle films en in matrixvorm per dag een helder overzicht met aanvangstijden op de x-as, en de zalen op de y-as. Ideaal voor de lezer om met kleurstift zijn complete programma te markeren.

Het is geen nieuws dat jaarlijks festivaldirecteur Alexander Mouret en de zijnen een tomeloze expansiedrift aan de dag leggen. Dit jaar hadden ze zelfs een tweedaagse ‘internationale conferentie over de maatschappelijke consequenties van toekomstige technologische ontwikkelingen’ bedacht, met omineus klinkende thema’s als Disruptive Innovation, Next Nature, Virtual Reality en Artificial Intelligence. Het zaakje was bestemd voor professionals uit het bedrijfsleven, de (semi)-overheid, de wetenschap en de creatieve industrie. De conferentie kostte € 200 per dag, dus het hielp als je een sponsor had. Wie daar geestelijk en/of lichamelijk toe in staat was, kon na afloop op beide dagen nog twee films bezoeken.

Maar het gros van de festivalbezoekers komt natuurlijk voor de film en het programma was divers genoeg om bijna iedereen te gerieven. Behalve misschien de hardcore arthousebezoeker die, zo vermeldt het programmablad, tevergeefs zal zoeken naar ‘kunstzinnige experimenten waarbij je zes uur naar een dode ezel zit te kijken’. Proeven we hier enige ironie? Is het misschien een schimpscheut aan het adres van de Rotterdamse grote broer IFFR? Het lijkt mij geen goed idee om LIFF te afficheren als bevattelijke tegenhanger van zijn vermeend intellectualistische Rotterdamse soortgenoot. Verderop ga ik in op twee prominente festivalfilms die een op en top arthousekarakter hebben.

Als altijd was het filmaanbod verdeeld over een enorm aantal categorieën, waarvan sommige zo divers zijn dat ze onschuldige bezoekers die nauwelijks iets van film weten hooguit van de wal in de sloot zullen helpen. Zo had ik in de alfabetische filmlijst twee klassiekers aangekruist die het verdienden opgefrist te worden in mijn geheugen. Een daarvan, Werner Herzogs surrealistische meesterwerk Aguirre, der Zorn Gottes (1972), bleek in het programma ondergebracht te zijn in de categorie Cinema Botanica (vertoond in de beroemde Hortus Botanicus), samen met onder meer de klassieker The Jungle Book. In het programmablad wordt die gezinsfilm aangeprezen met het motto ‘Zing en swing mee met Kolonel Hatie en Koning Louis!’. En de dramatische politieke thriller The Manchurian Candidate (John Frankenheimer, 1962) moet in de categorie ‘Liff Verkiezingsprogramma’ het gezelschap dulden van de doldwaze highschoolkomedie Election. Dit soort ludiekheid kan de indruk wekken dat de organisatie er soms op goed geluk op los programmeert, en dat moet natuurlijk niet.

Een genre dat we wél serieus moeten nemen, is de American Indie Competition. Het gaat hier om onafhankelijke producties van – meestal jonge – Amerikaanse filmers die, zeker buiten de landsgrenzen, nog vrijwel onbekend zijn. Die films zijn vrijwel zonder uitzondering niet ondertiteld, en de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik vaak moeite heb de dialogen te verstaan. (Overigens heb ik ook in andere talen soms moeite met het gesproken woord, zelfs in het Nederlands. Volgens mij zit het probleem in gebrekkige articulatie van de acteurs. Ik zou er dan ook een warm voorstander van zijn als bij ons alle speelfilms – ook die in het Nederlands – ondertiteld worden.)

Hoe dan ook, voor zover ik ze kon volgen viel het me op hoe dun het verhaaltje was en hoe hoog het sentimentsgehalte, zowel bij Kicks (zwarte tiener gaat met twee suffe vrienden op zoek naar zijn dure Nikes die hem door een eveneens zwarte jeugdcrimineel zijn afgepakt) als Joshy (witte jongen organiseert een jongensweekend nadat zijn vriendin zelfmoord heeft gepleegd). Op de teksten in het programmablad afgaande lijden ook andere films in deze categorie aan een hoog leutergehalte: As You Are (‘drie tieners in de jaren 90 geven in deze indie coming-of-age film elk een eigen kijk op hun onderlinge vriendschap’), First Girl I Loved (‘high school drama over Anne, die verliefd wordt op het populairste meisje in haar klas’) en From Nowhere (‘drie tieners uit de Bronx staan op het punt om af te studeren’).

Gelukkig bevatte het programma ook films die wél een verhaal vertellen. Born to Be Blue (Robert Budreau) is een gedramatiseerde documentaire over de culttrompettist Chet Baker. Transpecos (Greg Kwedar) toont de turbulente vlucht van drie grensbewakers nadat ze min of meer toevallig de hand hebben gelegd op een auto die uitpuilt van de cocaïne. Het lijkt mij een goede ontwikkeling als in komende festival-edities het script van Indie-kandidaten meer aandacht krijgt in verhouding tot het vaak kinderlijke navelstaren van de personages.

Veruit1403VG LIFF2 de meest omvattende festivalrubriek wordt in Leiden aangeduid als Panorama. Dit zijn in de regel landelijke premièrefilms die voor een deel al in de bioscoop draaien, zoals dit jaar Hell or High Water, The Beatles: Eight Days a Week en (vorige keer in De Leunstoel) The Wailing. De meeste echter bereiken pas enkele weken of zelfs maanden later de bioscoop. Hier beperk ik me tot drie films die nu in de bioscoop gaan draaien en ook anderszins extra de moeite waard zijn. De regisseur van The Light Between Oceans, Derek Cianfrance, baarde in 2010 opzien met het rauwe relatiedrama Blue Valentine. Afwisselend toont hij hoe een aardig stel (Ryan Gosling en Michelle Williams) verliefd raakt, trouwt, en nu moet constateren dat hun geluk verdampt is, zonder dat ze daarvoor een oorzaak kunnen aanwijzen. Dat was voor de kijker emotioneel geen kattenpis.

Zijn nieuwste film is zichtbaar duurder en – doordat het boek waarop de film is gebaseerd een complexe intrige heeft – ambitieuzer. In het Australië van 1918 worden de nieuwe vuurtorenwachter en de dochter van een dorpsnotabele verliefd op elkaar. Haar zwangerschap resulteert in een miskraam. Geen nood: binnen een paar filmfragmenten is ze wederom zwanger. Zal het nu wél goed gaan? En zo niet, wat gebeurt er dan? Het verhaal hangt van toevalligheden aan elkaar en doet een flink beroep op de goedgelovigheid van de kijker. Een belangrijker probleem is dat de film zo opzichtig duur oogt en klinkt. De fotogenieke plaatjes steken elkaar naar de kroon en de pompeuze geluidsband onderstreept het streven naar artistieke kwaliteit. Daar kunnen de hoofdrolspelers Michael Fassbender en Alicia Vikander niet tegenop acteren.

Nee, dan is het met de filmische kwaliteit van Arrival (Denis Villeneuve) beter gesteld. Thematisch roept de film het ene dèjà vu na het andere op. Liefst twaalf ruimteschepen landen op verschillende, ogenschijnlijk willekeurige locaties. Wie zijn de ingezetenen? Wat willen ze van ons? Hoe gevaarlijk zijn ze? De hoogbegaafde linguïst Louise Banks (mooie rol van Amy Adams) wordt door het Amerikaanse leger gedwongen zich de taal van de vreemdelingen eigen te maken en zodoende het communicatieve pad te effenen.

De regisseur legt met bewonderenswaardige koersvastheid uit wat er zoal komt kijken bij het leren communiceren met wezens waarvan je niets begrijpt en die evenmin enig benul hebben van de uitingen van aardbewoners. Gelukkig krijgt ze steun van een tweede wetenschapper. Deze Ian Donnelly is een prominent wiskundige en dat komt in de linguïstiek goed van pas. Na een barre tocht van vallen en opstaan vormt zich inderdaad een simpele vorm van communicatie. Maar misschien is het wel te laat. Wereldwijd heeft het ongegronde idee postgevat dat de ruimtebewoners eropuit zijn de aarde te onderwerpen, zo niet te vernietigen.

Bij wijze van narratieve bonus doorspekt de maker het verhaal met fragmenten uit het persoonlijke leven van Louise. Aanvankelijk wordt gesuggereerd dat de perikelen met haar – naar later blijkt terminaal zieke – dochter zich afspeelden vóór de landing van de aliens. Pas tegen het eind van de film wekt het verhaal de indruk dat we deze gebeurtenissen misschien moeten herinterpreteren als volgend op in plaats van voorafgaand aan de intergalactische ontmoeting. Verwarrend, nietwaar? Alleen daarom al nodigt de film uit tot een nagesprek met medebezoekers.

Het andere festivalhoogtepunt is de Duitse film Toni Erdmann van regisseuse Maren Ade. Dit was dé festivalknaller in Cannes en ik deel het enthousiasme van de bezoekers volledig. Je zou het karakter van de film kunnen samenvatten als ‘Michael Haneke omvat de klucht’ of woorden van gelijke strekking. Stel je voor: een foeilelijke Duitser van wie je niet zeker weet of hij wel goed snik is (Peter Simonischek) bezoekt ongevraagd zijn neurotische dochter (Sandra Hübler) in Boekarest. Die heeft een zenuwslopende baan bij een adviesbureau. Meer in het bijzonder is haar taak een oliemaatschappij te adviseren welke kostenbesparende reorganisatie de voorkeur verdient.

De kijker leeft intens mee met het arme kind, dat zich ervan bewust is dat letterlijk elke opmerking over of reactie op een van haar gesprekspartners verkeerd kan vallen. Ze verdonkeremaant haar vele uitglijders door bij elke terechtwijzing te reageren met ‘ja, zo bedoel ik het ook’ om dit vervolgens à l’improviste te onderbouwen met een bijpassende redenering. Wanneer zij merkt dat haar vader in deze zakelijke omgeving detoneert als een drol in een roomtaart en haar werkzaamheden hopeloos bemoeilijkt, stuurt ze hem zonder pardon terug naar Duitsland. De kijker vraagt zich af hoe het verder moet.

Gelukkig heeft de regisseur een creatieve oplossing voor dit probleem: de oude baas verschijnt onaangekondigd weer ten tonele, maar noemt zich nu Toni Erdmann. Hij draagt een bespottelijke pruik, zodat alleen zijn dochter (en iedereen in de bioscoopzaal) hem herkent. Vanaf dat moment wordt hij door de zakenlui een stuk serieuzer genomen en van de weeromstuit groeien vader en dochter naar elkaar toe. We beleven zelfs een ontroerend moment als hij op een ontstemd kinderpianootje haar hemeltergende vertolking begeleidt van de Whitney Houston hit The Greatest Love of All. En voor dit moois hoeft u niet eens naar Leiden. Op het moment dat u dit leest, wordt de film vertoond in uw vertrouwde buurttheater. Snel eropaf!

------
De plaatjes zijn geselecteerd door de schrijver


© 2016 Hans Knegtmans meer Hans Knegtmans - meer "Naar de film" -
Vermaak en Genot > Naar de film
Rare man met idiote pruik Hans Knegtmans
1403VG LIFF1Wanneer ik dit schrijf, is het Leiden International Film Festival LIFF (28/10 – 6/11) pas halverwege, maar de Leunstoeldeadline is onverbiddelijk. Nu al is duidelijk dat het aantal festivalbezoekers alle eerdere edities zal overtreffen. Tot verbijstering van de kaartverkopers waren reeds in het eerste weekend een aantal voorstellingen stijf uitverkocht. Als was het het slotweekend, waarin het publiek nog snel een voorstelling meepikt, voordat het een jaar moet wachten op de volgende editie.

Een deel van de groei komt ongetwijfeld op het conto van een goed-doordachte promotiecampagne. Het complete festival was verpakt in een bijlage van NRC Handelsblad en gegoten in de vorm die de lezer kent van andere grote festivals: een alfabetisch overzicht van alle films en in matrixvorm per dag een helder overzicht met aanvangstijden op de x-as, en de zalen op de y-as. Ideaal voor de lezer om met kleurstift zijn complete programma te markeren.

Het is geen nieuws dat jaarlijks festivaldirecteur Alexander Mouret en de zijnen een tomeloze expansiedrift aan de dag leggen. Dit jaar hadden ze zelfs een tweedaagse ‘internationale conferentie over de maatschappelijke consequenties van toekomstige technologische ontwikkelingen’ bedacht, met omineus klinkende thema’s als Disruptive Innovation, Next Nature, Virtual Reality en Artificial Intelligence. Het zaakje was bestemd voor professionals uit het bedrijfsleven, de (semi)-overheid, de wetenschap en de creatieve industrie. De conferentie kostte € 200 per dag, dus het hielp als je een sponsor had. Wie daar geestelijk en/of lichamelijk toe in staat was, kon na afloop op beide dagen nog twee films bezoeken.

Maar het gros van de festivalbezoekers komt natuurlijk voor de film en het programma was divers genoeg om bijna iedereen te gerieven. Behalve misschien de hardcore arthousebezoeker die, zo vermeldt het programmablad, tevergeefs zal zoeken naar ‘kunstzinnige experimenten waarbij je zes uur naar een dode ezel zit te kijken’. Proeven we hier enige ironie? Is het misschien een schimpscheut aan het adres van de Rotterdamse grote broer IFFR? Het lijkt mij geen goed idee om LIFF te afficheren als bevattelijke tegenhanger van zijn vermeend intellectualistische Rotterdamse soortgenoot. Verderop ga ik in op twee prominente festivalfilms die een op en top arthousekarakter hebben.

Als altijd was het filmaanbod verdeeld over een enorm aantal categorieën, waarvan sommige zo divers zijn dat ze onschuldige bezoekers die nauwelijks iets van film weten hooguit van de wal in de sloot zullen helpen. Zo had ik in de alfabetische filmlijst twee klassiekers aangekruist die het verdienden opgefrist te worden in mijn geheugen. Een daarvan, Werner Herzogs surrealistische meesterwerk Aguirre, der Zorn Gottes (1972), bleek in het programma ondergebracht te zijn in de categorie Cinema Botanica (vertoond in de beroemde Hortus Botanicus), samen met onder meer de klassieker The Jungle Book. In het programmablad wordt die gezinsfilm aangeprezen met het motto ‘Zing en swing mee met Kolonel Hatie en Koning Louis!’. En de dramatische politieke thriller The Manchurian Candidate (John Frankenheimer, 1962) moet in de categorie ‘Liff Verkiezingsprogramma’ het gezelschap dulden van de doldwaze highschoolkomedie Election. Dit soort ludiekheid kan de indruk wekken dat de organisatie er soms op goed geluk op los programmeert, en dat moet natuurlijk niet.

Een genre dat we wél serieus moeten nemen, is de American Indie Competition. Het gaat hier om onafhankelijke producties van – meestal jonge – Amerikaanse filmers die, zeker buiten de landsgrenzen, nog vrijwel onbekend zijn. Die films zijn vrijwel zonder uitzondering niet ondertiteld, en de eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat ik vaak moeite heb de dialogen te verstaan. (Overigens heb ik ook in andere talen soms moeite met het gesproken woord, zelfs in het Nederlands. Volgens mij zit het probleem in gebrekkige articulatie van de acteurs. Ik zou er dan ook een warm voorstander van zijn als bij ons alle speelfilms – ook die in het Nederlands – ondertiteld worden.)

Hoe dan ook, voor zover ik ze kon volgen viel het me op hoe dun het verhaaltje was en hoe hoog het sentimentsgehalte, zowel bij Kicks (zwarte tiener gaat met twee suffe vrienden op zoek naar zijn dure Nikes die hem door een eveneens zwarte jeugdcrimineel zijn afgepakt) als Joshy (witte jongen organiseert een jongensweekend nadat zijn vriendin zelfmoord heeft gepleegd). Op de teksten in het programmablad afgaande lijden ook andere films in deze categorie aan een hoog leutergehalte: As You Are (‘drie tieners in de jaren 90 geven in deze indie coming-of-age film elk een eigen kijk op hun onderlinge vriendschap’), First Girl I Loved (‘high school drama over Anne, die verliefd wordt op het populairste meisje in haar klas’) en From Nowhere (‘drie tieners uit de Bronx staan op het punt om af te studeren’).

Gelukkig bevatte het programma ook films die wél een verhaal vertellen. Born to Be Blue (Robert Budreau) is een gedramatiseerde documentaire over de culttrompettist Chet Baker. Transpecos (Greg Kwedar) toont de turbulente vlucht van drie grensbewakers nadat ze min of meer toevallig de hand hebben gelegd op een auto die uitpuilt van de cocaïne. Het lijkt mij een goede ontwikkeling als in komende festival-edities het script van Indie-kandidaten meer aandacht krijgt in verhouding tot het vaak kinderlijke navelstaren van de personages.

Veruit1403VG LIFF2 de meest omvattende festivalrubriek wordt in Leiden aangeduid als Panorama. Dit zijn in de regel landelijke premièrefilms die voor een deel al in de bioscoop draaien, zoals dit jaar Hell or High Water, The Beatles: Eight Days a Week en (vorige keer in De Leunstoel) The Wailing. De meeste echter bereiken pas enkele weken of zelfs maanden later de bioscoop. Hier beperk ik me tot drie films die nu in de bioscoop gaan draaien en ook anderszins extra de moeite waard zijn. De regisseur van The Light Between Oceans, Derek Cianfrance, baarde in 2010 opzien met het rauwe relatiedrama Blue Valentine. Afwisselend toont hij hoe een aardig stel (Ryan Gosling en Michelle Williams) verliefd raakt, trouwt, en nu moet constateren dat hun geluk verdampt is, zonder dat ze daarvoor een oorzaak kunnen aanwijzen. Dat was voor de kijker emotioneel geen kattenpis.

Zijn nieuwste film is zichtbaar duurder en – doordat het boek waarop de film is gebaseerd een complexe intrige heeft – ambitieuzer. In het Australië van 1918 worden de nieuwe vuurtorenwachter en de dochter van een dorpsnotabele verliefd op elkaar. Haar zwangerschap resulteert in een miskraam. Geen nood: binnen een paar filmfragmenten is ze wederom zwanger. Zal het nu wél goed gaan? En zo niet, wat gebeurt er dan? Het verhaal hangt van toevalligheden aan elkaar en doet een flink beroep op de goedgelovigheid van de kijker. Een belangrijker probleem is dat de film zo opzichtig duur oogt en klinkt. De fotogenieke plaatjes steken elkaar naar de kroon en de pompeuze geluidsband onderstreept het streven naar artistieke kwaliteit. Daar kunnen de hoofdrolspelers Michael Fassbender en Alicia Vikander niet tegenop acteren.

Nee, dan is het met de filmische kwaliteit van Arrival (Denis Villeneuve) beter gesteld. Thematisch roept de film het ene dèjà vu na het andere op. Liefst twaalf ruimteschepen landen op verschillende, ogenschijnlijk willekeurige locaties. Wie zijn de ingezetenen? Wat willen ze van ons? Hoe gevaarlijk zijn ze? De hoogbegaafde linguïst Louise Banks (mooie rol van Amy Adams) wordt door het Amerikaanse leger gedwongen zich de taal van de vreemdelingen eigen te maken en zodoende het communicatieve pad te effenen.

De regisseur legt met bewonderenswaardige koersvastheid uit wat er zoal komt kijken bij het leren communiceren met wezens waarvan je niets begrijpt en die evenmin enig benul hebben van de uitingen van aardbewoners. Gelukkig krijgt ze steun van een tweede wetenschapper. Deze Ian Donnelly is een prominent wiskundige en dat komt in de linguïstiek goed van pas. Na een barre tocht van vallen en opstaan vormt zich inderdaad een simpele vorm van communicatie. Maar misschien is het wel te laat. Wereldwijd heeft het ongegronde idee postgevat dat de ruimtebewoners eropuit zijn de aarde te onderwerpen, zo niet te vernietigen.

Bij wijze van narratieve bonus doorspekt de maker het verhaal met fragmenten uit het persoonlijke leven van Louise. Aanvankelijk wordt gesuggereerd dat de perikelen met haar – naar later blijkt terminaal zieke – dochter zich afspeelden vóór de landing van de aliens. Pas tegen het eind van de film wekt het verhaal de indruk dat we deze gebeurtenissen misschien moeten herinterpreteren als volgend op in plaats van voorafgaand aan de intergalactische ontmoeting. Verwarrend, nietwaar? Alleen daarom al nodigt de film uit tot een nagesprek met medebezoekers.

Het andere festivalhoogtepunt is de Duitse film Toni Erdmann van regisseuse Maren Ade. Dit was dé festivalknaller in Cannes en ik deel het enthousiasme van de bezoekers volledig. Je zou het karakter van de film kunnen samenvatten als ‘Michael Haneke omvat de klucht’ of woorden van gelijke strekking. Stel je voor: een foeilelijke Duitser van wie je niet zeker weet of hij wel goed snik is (Peter Simonischek) bezoekt ongevraagd zijn neurotische dochter (Sandra Hübler) in Boekarest. Die heeft een zenuwslopende baan bij een adviesbureau. Meer in het bijzonder is haar taak een oliemaatschappij te adviseren welke kostenbesparende reorganisatie de voorkeur verdient.

De kijker leeft intens mee met het arme kind, dat zich ervan bewust is dat letterlijk elke opmerking over of reactie op een van haar gesprekspartners verkeerd kan vallen. Ze verdonkeremaant haar vele uitglijders door bij elke terechtwijzing te reageren met ‘ja, zo bedoel ik het ook’ om dit vervolgens à l’improviste te onderbouwen met een bijpassende redenering. Wanneer zij merkt dat haar vader in deze zakelijke omgeving detoneert als een drol in een roomtaart en haar werkzaamheden hopeloos bemoeilijkt, stuurt ze hem zonder pardon terug naar Duitsland. De kijker vraagt zich af hoe het verder moet.

Gelukkig heeft de regisseur een creatieve oplossing voor dit probleem: de oude baas verschijnt onaangekondigd weer ten tonele, maar noemt zich nu Toni Erdmann. Hij draagt een bespottelijke pruik, zodat alleen zijn dochter (en iedereen in de bioscoopzaal) hem herkent. Vanaf dat moment wordt hij door de zakenlui een stuk serieuzer genomen en van de weeromstuit groeien vader en dochter naar elkaar toe. We beleven zelfs een ontroerend moment als hij op een ontstemd kinderpianootje haar hemeltergende vertolking begeleidt van de Whitney Houston hit The Greatest Love of All. En voor dit moois hoeft u niet eens naar Leiden. Op het moment dat u dit leest, wordt de film vertoond in uw vertrouwde buurttheater. Snel eropaf!

------
De plaatjes zijn geselecteerd door de schrijver
© 2016 Hans Knegtmans
powered by CJ2