archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 10
Jaargang 4
15 maart 2007
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Een zwaar geval van Baumol Carlo van Praag

0001 BS Carlo
Momenteel wordt een auto gemaakt in de helft van het aantal uren dat daartoe 25 jaar geleden was benodigd. Daardoor is een auto goedkoper geworden of heb je voor hetzelfde geld meer auto. Voor computers geldt een en ander nog veel sterker. Door de aanwending van steeds meer geavanceerde technologie is over de hele linie de arbeidsproductiviteit gegroeid, althans bij de vervaardiging van de meeste goederen. Ook in de verlening van diensten voltrekt zich een dergelijke ontwikkeling. Mensen worden vervangen door machines. De dienstverlening door banken en verzekeringsmaatschappijen is sterk geautomatiseerd, NS-kaartjes komen zonder tussenkomst van personeel uit een automaat, reizen worden geboekt via het internet.

Er zijn evenwel diensten die zich slecht laten mechaniseren of automatiseren. Het klassieke voorbeeld is de kapper die niet sneller knipt dan 25 jaar geleden. Een ander (en nu in de dubbele betekenis van het woord) klassiek voorbeeld is het strijkkwartet waarvoor nog evenveel musici nodig zijn als voorheen, die ook niet noemenswaard sneller zijn gaan spelen. Dit zijn de twee voorbeelden die je steeds tegenkomt, maar zij staan voor een veel groter aantal vormen van dienstverlening die zich niet, althans niet ongestraft (de voorbeelden spreken in dit verband voor zich) laten onderwerpen aan een verhoging van de arbeidsproductiviteit. Ik geef hier een wat vereenvoudigde voorstelling van zaken. Dat strijkkwartet kan zijn productiviteit natuurlijk verhogen door via de cd-markt een groeiend aantal consumenten te bedienen, maar ook daaraan zijn grenzen.

De begrensde arbeidsproductiviteit kwelt vooral de publieke sector. Men spreekt ook wel van collectieve sector, niet-commerciële sector of quartaire sector. Het zijn allemaal begrippen die elkaar grotendeels overlappen en ik neem maar even afstand van hun subtiele onderlinge verschillen. Het gaat om dienstverlening waarmee de overheid op verschillende manieren, via wetgeving, premieheffing, tariefstelling, subsidies, grote bemoeienis heeft. Het waarom van die bemoeienis is een hoofdstuk apart. Het zijn in elk geval goederen en diensten die voor het welzijn van de samenleving als essentieel worden beschouwd, terwijl de markt er niet op adequate wijze in kan of wil voorzien. De publieke sector omvat het onderwijs, de zorg, de volkshuisvesting, de sociale zekerheid, de justitie en de politie, het openbaar vervoer,de cultuur en het bestuur. Het zijn diensten die alleen al in hun naam naar ministeries, dus naar de overheid, verwijzen.

Onderwijs vormt een inzichtelijk voorbeeld van een sector met begrensde arbeidsproductiviteit. De dienstverlening bestaat (althans in mijn verstokte visie) uit lessen gegeven door een docent aan een klas met leerlingen en de per leerling geïnvesteerde tijd kan niet zonder repercussies worden teruggedrongen, hoewel men weinig pogingen nalaat om dat toch te doen en de repercussies zich inderdaad laten gevoelen. Maar een echte doorbraak is hier niet mogelijk. Ook in de zorg stuit je op dergelijke grenzen. Een arts loopt in het aantal patiënten dat hij per uur of per dag kan behandelen tegen een maximum aan, de zuster kan haar injecties niet in een drievoudig tempo gaan geven en de thuishulp kan per ochtend niet vijf maal zoveel adressen aflopen. Doordat de productiviteit van de publieke sector trager groeit dan die van de marktsector wordt de publieke sector steeds duurder. Daar komt nog een factor bij. In de marktsector resulteert de groeiende productiviteit in loonsverhogingen die door de publieke sector in meer of mindere mate moeten worden gevolgd. Anders zou er op den duur niemand meer willen werken. Ziehier de ingrediënten van de ‘Wet van Baumol’, ook wel aangeduid als de ‘ziekte van Baumol’. William Baumol is een, inmiddels hoogbejaarde, Amerikaanse econoom die in vakkringen zeker niet onbekend is, maar daarbuiten zijn faam voornamelijk ontleent aan de naar hem genoemde ziekte. Alzheimer kende ik ook alleen van de gelijknamige ziekte en als ik niet bij Wikipedia te rade was gegaan, had ik nooit geweten dat zijn proefschrift over oorsmeerklieren ging. En van Creutzfeld-Jakob dacht ik dat het om een enkel persoon met een dubbele naam ging, zoiets als Rimski-Korsakov dus! En over Korsakov gesproken.........Hoe kom ik hier toch op?

Dat de ziekte van Baumol ook in Nederland woedt, mag blijken uit de volgende cijfers, ontleend aan 'Publieke prestaties in perspectief, 2007' van het SCP. In de periode 1995 t/m 2004 is de productie in de marktsector met 30% gestegen en in de publieke sector slechts met 18%. De meting van de productie in de publieke sector is trouwens niet eenvoudig. Het gaat niet om gemakkelijk telbare zaken als auto’s, computers of pakken hagelslag, maar je moet denken aan aantallen leerlingen die door het onderwijs stromen, aan aantallen ligdagen van patiënten in ziekenhuizen, aan aantallen door de politie behandelde misdrijven en overtredingen en meer van dat soort indicatoren. In de beschouwde periode stegen de kosten van de productie in de publieke sector ook nog eens sneller dan in de marktsector. Het gaat daarbij om lonen en materiële kosten. Het resultaat is dat de kosten per eenheid product in de publieke sector met 15% stegen, terwijl ze in de marktsector met 4% daalden. Voor een belangrijk deel (niet helemaal) ligt dat aan differentiële ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit: in de publieke sector bleef de arbeidsproductiviteit tussen 1995 en 2005 gelijk, in de marktsector steeg zij met 26%. Een zwaar geval van Baumol!

Heeft de publieke sector op deze ziekte helemaal geen vat? Jawel, allerlei achtergrondactiviteiten die de dienstverlening aan cliënten omringen, laten zich wèl automatiseren: de boekhouding van de verschillende instellingen bij voorbeeld. Verder kun je de efficiency van de dienstverlening verbeteren door organisatorische maatregelen (niet zelden met paradoxale effecten), de kwaliteit van de dienstverlening omlaag brengen of je klanten langer laten wachten (rantsoenering). Maar de ziekte is chronisch en verdwijnt niet. Dan nog is dat niet rampzalig, zo lang in de marktsector maar voldoende wordt verdiend om, via de heffing van belastingen en premies, de publieke sector te financieren. Als het goed gaat met de economie kunnen de cliënten van de publieke voorzieningen ook hogere eigen bijdragen gaan betalen. Neem bij voorbeeld de kinderopvang die in dat opzicht zijn grenzen opzoekt en een deel van zijn klanten de markt opdrijft.

Naarmate die publieke sector meer uit de kluiten is gewassen, hangt zij zwaarder om de nek van de nationale economie. In Nederland gaat ongeveer 45% van het bevolkingsinkomen er aan op. Daarbij zijn de overdrachten in het kader van de sociale zekerheid (dus de uitkeringen) inbegrepen. En ongeveer 30% van de werkgelegenheid zit in de publieke sector. We hebben het dus over een belangrijk deel van onze economie. Die cijfers zijn niet specifiek voor Nederland. In alle ontwikkelde verzorgingsstaten tref je een soortgelijke situatie aan. Wij zijn het er met zijn allen, van uiterst links tot uiterst rechts, over eens dat er een flinke publieke sector moet bestaan. Om te beginnen heb je een bestuur nodig en dat is per implicatie een deel van de publieke sector. Maar het gaat verder dan dat: niemand wil hier een samenleving waarin het volgen van onderwijs en het krijgen van medische zorg slechts is voorbehouden aan de mensen die de marktprijs kunnen betalen of waarin de bescherming van lijf en goed bij de politie moet worden ingekocht. Ook een samenleving waarin werkloosheid of arbeidsongeschiktheid meteen tot honger leidt, wijzen wij af. Onenigheid steekt pas de kop op als de omvang van de publieke sector in het geding is. Moet hij een beetje groter of een beetje kleiner. We zitten met die vraag in het hart van de politiek. Die gaat bijna nergens anders over!
 
**********************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk
gemaakt door donaties van:
Barbara Muller, Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer,
Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo van Praag, J.Bakker,
Evelien Polter, Aimée Waasdorp en Frits Hoorweg.


© 2007 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Een zwaar geval van Baumol Carlo van Praag
0001 BS Carlo
Momenteel wordt een auto gemaakt in de helft van het aantal uren dat daartoe 25 jaar geleden was benodigd. Daardoor is een auto goedkoper geworden of heb je voor hetzelfde geld meer auto. Voor computers geldt een en ander nog veel sterker. Door de aanwending van steeds meer geavanceerde technologie is over de hele linie de arbeidsproductiviteit gegroeid, althans bij de vervaardiging van de meeste goederen. Ook in de verlening van diensten voltrekt zich een dergelijke ontwikkeling. Mensen worden vervangen door machines. De dienstverlening door banken en verzekeringsmaatschappijen is sterk geautomatiseerd, NS-kaartjes komen zonder tussenkomst van personeel uit een automaat, reizen worden geboekt via het internet.

Er zijn evenwel diensten die zich slecht laten mechaniseren of automatiseren. Het klassieke voorbeeld is de kapper die niet sneller knipt dan 25 jaar geleden. Een ander (en nu in de dubbele betekenis van het woord) klassiek voorbeeld is het strijkkwartet waarvoor nog evenveel musici nodig zijn als voorheen, die ook niet noemenswaard sneller zijn gaan spelen. Dit zijn de twee voorbeelden die je steeds tegenkomt, maar zij staan voor een veel groter aantal vormen van dienstverlening die zich niet, althans niet ongestraft (de voorbeelden spreken in dit verband voor zich) laten onderwerpen aan een verhoging van de arbeidsproductiviteit. Ik geef hier een wat vereenvoudigde voorstelling van zaken. Dat strijkkwartet kan zijn productiviteit natuurlijk verhogen door via de cd-markt een groeiend aantal consumenten te bedienen, maar ook daaraan zijn grenzen.

De begrensde arbeidsproductiviteit kwelt vooral de publieke sector. Men spreekt ook wel van collectieve sector, niet-commerciële sector of quartaire sector. Het zijn allemaal begrippen die elkaar grotendeels overlappen en ik neem maar even afstand van hun subtiele onderlinge verschillen. Het gaat om dienstverlening waarmee de overheid op verschillende manieren, via wetgeving, premieheffing, tariefstelling, subsidies, grote bemoeienis heeft. Het waarom van die bemoeienis is een hoofdstuk apart. Het zijn in elk geval goederen en diensten die voor het welzijn van de samenleving als essentieel worden beschouwd, terwijl de markt er niet op adequate wijze in kan of wil voorzien. De publieke sector omvat het onderwijs, de zorg, de volkshuisvesting, de sociale zekerheid, de justitie en de politie, het openbaar vervoer,de cultuur en het bestuur. Het zijn diensten die alleen al in hun naam naar ministeries, dus naar de overheid, verwijzen.

Onderwijs vormt een inzichtelijk voorbeeld van een sector met begrensde arbeidsproductiviteit. De dienstverlening bestaat (althans in mijn verstokte visie) uit lessen gegeven door een docent aan een klas met leerlingen en de per leerling geïnvesteerde tijd kan niet zonder repercussies worden teruggedrongen, hoewel men weinig pogingen nalaat om dat toch te doen en de repercussies zich inderdaad laten gevoelen. Maar een echte doorbraak is hier niet mogelijk. Ook in de zorg stuit je op dergelijke grenzen. Een arts loopt in het aantal patiënten dat hij per uur of per dag kan behandelen tegen een maximum aan, de zuster kan haar injecties niet in een drievoudig tempo gaan geven en de thuishulp kan per ochtend niet vijf maal zoveel adressen aflopen. Doordat de productiviteit van de publieke sector trager groeit dan die van de marktsector wordt de publieke sector steeds duurder. Daar komt nog een factor bij. In de marktsector resulteert de groeiende productiviteit in loonsverhogingen die door de publieke sector in meer of mindere mate moeten worden gevolgd. Anders zou er op den duur niemand meer willen werken. Ziehier de ingrediënten van de ‘Wet van Baumol’, ook wel aangeduid als de ‘ziekte van Baumol’. William Baumol is een, inmiddels hoogbejaarde, Amerikaanse econoom die in vakkringen zeker niet onbekend is, maar daarbuiten zijn faam voornamelijk ontleent aan de naar hem genoemde ziekte. Alzheimer kende ik ook alleen van de gelijknamige ziekte en als ik niet bij Wikipedia te rade was gegaan, had ik nooit geweten dat zijn proefschrift over oorsmeerklieren ging. En van Creutzfeld-Jakob dacht ik dat het om een enkel persoon met een dubbele naam ging, zoiets als Rimski-Korsakov dus! En over Korsakov gesproken.........Hoe kom ik hier toch op?

Dat de ziekte van Baumol ook in Nederland woedt, mag blijken uit de volgende cijfers, ontleend aan 'Publieke prestaties in perspectief, 2007' van het SCP. In de periode 1995 t/m 2004 is de productie in de marktsector met 30% gestegen en in de publieke sector slechts met 18%. De meting van de productie in de publieke sector is trouwens niet eenvoudig. Het gaat niet om gemakkelijk telbare zaken als auto’s, computers of pakken hagelslag, maar je moet denken aan aantallen leerlingen die door het onderwijs stromen, aan aantallen ligdagen van patiënten in ziekenhuizen, aan aantallen door de politie behandelde misdrijven en overtredingen en meer van dat soort indicatoren. In de beschouwde periode stegen de kosten van de productie in de publieke sector ook nog eens sneller dan in de marktsector. Het gaat daarbij om lonen en materiële kosten. Het resultaat is dat de kosten per eenheid product in de publieke sector met 15% stegen, terwijl ze in de marktsector met 4% daalden. Voor een belangrijk deel (niet helemaal) ligt dat aan differentiële ontwikkelingen in de arbeidsproductiviteit: in de publieke sector bleef de arbeidsproductiviteit tussen 1995 en 2005 gelijk, in de marktsector steeg zij met 26%. Een zwaar geval van Baumol!

Heeft de publieke sector op deze ziekte helemaal geen vat? Jawel, allerlei achtergrondactiviteiten die de dienstverlening aan cliënten omringen, laten zich wèl automatiseren: de boekhouding van de verschillende instellingen bij voorbeeld. Verder kun je de efficiency van de dienstverlening verbeteren door organisatorische maatregelen (niet zelden met paradoxale effecten), de kwaliteit van de dienstverlening omlaag brengen of je klanten langer laten wachten (rantsoenering). Maar de ziekte is chronisch en verdwijnt niet. Dan nog is dat niet rampzalig, zo lang in de marktsector maar voldoende wordt verdiend om, via de heffing van belastingen en premies, de publieke sector te financieren. Als het goed gaat met de economie kunnen de cliënten van de publieke voorzieningen ook hogere eigen bijdragen gaan betalen. Neem bij voorbeeld de kinderopvang die in dat opzicht zijn grenzen opzoekt en een deel van zijn klanten de markt opdrijft.

Naarmate die publieke sector meer uit de kluiten is gewassen, hangt zij zwaarder om de nek van de nationale economie. In Nederland gaat ongeveer 45% van het bevolkingsinkomen er aan op. Daarbij zijn de overdrachten in het kader van de sociale zekerheid (dus de uitkeringen) inbegrepen. En ongeveer 30% van de werkgelegenheid zit in de publieke sector. We hebben het dus over een belangrijk deel van onze economie. Die cijfers zijn niet specifiek voor Nederland. In alle ontwikkelde verzorgingsstaten tref je een soortgelijke situatie aan. Wij zijn het er met zijn allen, van uiterst links tot uiterst rechts, over eens dat er een flinke publieke sector moet bestaan. Om te beginnen heb je een bestuur nodig en dat is per implicatie een deel van de publieke sector. Maar het gaat verder dan dat: niemand wil hier een samenleving waarin het volgen van onderwijs en het krijgen van medische zorg slechts is voorbehouden aan de mensen die de marktprijs kunnen betalen of waarin de bescherming van lijf en goed bij de politie moet worden ingekocht. Ook een samenleving waarin werkloosheid of arbeidsongeschiktheid meteen tot honger leidt, wijzen wij af. Onenigheid steekt pas de kop op als de omvang van de publieke sector in het geding is. Moet hij een beetje groter of een beetje kleiner. We zitten met die vraag in het hart van de politiek. Die gaat bijna nergens anders over!
 
**********************************************
Uitgave van De Leunstoel wordt mede mogelijk
gemaakt door donaties van:
Barbara Muller, Katharina Kouwenhoven, Hans Meijer,
Ruurd Kunnen, Beer Meijer, Carlo van Praag, J.Bakker,
Evelien Polter, Aimée Waasdorp en Frits Hoorweg.
© 2007 Carlo van Praag
powered by CJ2