archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 14
Jaargang 1
20 mei 2004
Vermaak en Genot > Was er nog wat op de tv? delen printen terug
Sportverslaggevers Katharina Kouwenhoven

0114 PortverslaggeversEen van de merkwaardigste fenomenen op de TV is de sportverslaggeving.
Voordat de TV gemeen goed was werden sportwedstrijden verslagen op de radio. Omdat je zelf niks kon zien, was je geheel aangewezen op personen die jou mededeelden wat zij zagen. Betrouwbaar waren die verslagen lang niet altijd, omdat ook toen al sommige verslaggevers het belangrijker vonden om de toehoorder te vermaken dan om zo objectief mogelijk weer te geven wat ze zelf waarnamen. Als er naar hun gevoel niets gebeurde, verzonnen ze wel wat. De tijd moest worden volgepraat, want zwijgen was uit den boze. Met de intree van de TV konden we die wedstrijden opeens zelf bijwonen. Van toehoorder werden we toeschouwer. We konden zien wat er gebeurde en hadden die verslaggevers dus niet meer nodig. Vreemd genoeg bleven die verslaggevers echter gehandhaafd. Televisie werd kennelijk beschouwd als radio maar dan met plaatjes. Dit doet een beetje denken aan de eerste passagierstreinen in de Verenigde Staten, die bestonden uit een locomotief die een aantal koetsen trok, waarvan ze de paarden thuis hadden gelaten. In Nederland is zodoende de term ‘rijtuig’ voor een treincompartiment nog lang in zwang geweest.

Aanvankelijk kon een verslaggever bij de beelden van sportwedstrijden nog best zijn nut bewijzen door informatie te verschaffen die niet in beeld gebracht werd. Bij schaatswedstrijden kon hij de rondetijden doorgeven en bij voetbalwedstrijden kon hij verslag doen van wat zich buiten beeld afspeelde, welke namen bij welke rugnummers hoorden, de nationaliteit van het arbitrale trio, het aantal aanwezige toeschouwers en allerhande andere interessante informatie. De techniek heeft echter niet stil gestaan en die rondetijden verschijnen inmiddels in beeld, voetballers hebben hun naam op de rug staan, overzichten van de opstellingen, namen van trainers, scheidsrechters en grensrechters worden van tevoren gepresenteerd, de speeltijd loopt mee, de stand wordt bijgehouden, bij tenniswedstrijden krijg je te zien hoe hard iemands opslag was en andere interessante statistieken en wielerwedstrijden worden opgefleurd met kaartjes, visualisaties van het wedstrijdverloop, de voorsprong van de kopgroep, het hellingspercentage van de te beklimmen heuvels, de snelheid waarmee de adelaars naar beneden suizen, de namen van de aan het peloton ontsnapten, het aantal kilometers dat nog verreden moet worden en noem het verder maar op. De kijker wordt op al zijn wenken bediend en verslaggevers (die bovendien meestal hun verslag doen vanaf de monitor en dus hetzelfde zien als de kijker) zijn totaal overbodig.

Maar wat zie je, vreemd genoeg, gebeuren? De sportverslaggever verdwijnt niet, maar krijgt er één en soms zelfs twee collega’s bij! Bij schaatswedstrijden zijn twee verslaggevers (Jut en Jul) inmiddels standaard, net als bij veel wielerwedstrijden. De Amstel Goldrace werd ons recentelijk zelfs gebracht door drie verslaggevers, Jean Nelissen, Mart Smeets en Maarten Ducrot (Kwik, Kwek en Kwak).

Jean Nelissen is de parcourskenner (“na de volgende bocht komen ze aan in Cadier en Keer”, waarna het bordje ‘Cadier en Keer’ in beeld komt) , maar dat parcours ken ik zelf ook, want de vorige avond stond er een kaartje van in de krant, dat ik voor mij op tafel heb liggen en bovendien heb ik er zelf wel eens gefietst. Smeets zit alleen maar te wauwelen (“wat is dat voor stroompje daar, Jean?” “Dat is de Geul, Mart”) en Maarten Ducrot werd voortdurend op zijn vingers getikt door Jean, die hem zijn deskundigheid ter zake betwist. Lieve hemel! Nu kun je het geluid natuurlijk wel uitzetten, maar dan mis je ook alle belangrijke bijgeluiden, zoals het zoeven van de banden, het getoeter van de volgwagens, het gesputter van de motoren, het applaus en gejoel van het publiek, het ruisen van de bomen, het geklepper van de wind. Dat werkt zo vervreemdend dat zo’n wielerwedstrijd gaat lijken op de computeranimatie van een wielerwedstrijd. En je wilt toch juist het gevoel krijgen dat je bij een echte wedstrijd aanwezig bent.

Ze moeten gewoon weg, die verslaggevers. Of laat de kijker tenminste de keuze, een versie met en een versie zonder (misschien met een muziekje eronder?) de aanwezigheid van zogenaamde deskundigen die de kijker vertellen wat hij zelf ziet, toeristische tips verschaffen waar hij niet op te wachten zit (“dit stadje heeft een hele mooie oude kathedraal”), de kijker deelgenoot maken van hun gebrekkige kennis van de plaatselijke wijn (“Beaujolais, dat is hele lekkere wijn”), een speler triviale adviezen geeft (“hij moet nu punt voor punt gaan spelen”) of blijk geven van hun vermogen tot zielsverhuizing door ons te vertellen wat er in het hoofd of lichaam van een sporter omgaat (“nu slaat de verzuring toe”; “hij denkt nu natuurlijk aan die vorige tiebreak”).

Zeer ergerlijk zijn verslaggevers, die allerlei hardnekkige mythes in stand houden, die door onderzoek allang ontkracht zijn. Zo wordt bij schaatswedstrijden steeds maar gehamerd op het belang van de tegenstander waar tegen geschaatst moet worden, iets waar schaatsers trouwens ook zelf in geloven. Er zijn weliswaar telkens twee schaatsers tegelijk aan het rondjes draaien, maar die rijden niet tegen elkaar (wie er het eerst aan komt is van geen enkel belang, want het gaat om de tijd) maar tegen de klok. Uit analyses van de uitslagen van een reeks van jaren blijkt dan ook dat het niets uitmaakt tegen wie een schaatser rijdt en er dus helemaal geen sprake is van een gunstige of ongunstige loting. Een schaatser schaatst tegen zichzelf en het maakt niets uit of hij alleen rijdt of dat er nog één of meer anderen op de baan zijn.

Voetbalverslaggevers spreken over kansen (“een kans voor open doel”) alsof een voetbalwedstrijd een spelletje roulette is. Laatst hoorde ik er zelfs een over een “honderd procent kans” (!) praten. Voetballers missen geen kansen, maar benutten de hen geboden mogelijkheden niet, omdat ze de bal verkeerd op de wreef nemen, te ver naar achteren hellen bij het schieten, slecht mikken, te weinig kracht zetten, niet goed timen en noem het maar op. Niemand zal het ze kwalijk nemen, want voetballen is verschrikkelijk moeilijk, maar nooit een kwestie van ‘pech’ of  ‘geluk’. Onoordeelkundige prietpraat, dat is het.Laat die verslaggevers dus maar rustig thuis, zodat de kijker op zijn eigen manier naar zijn wedstrijden kan kijken. De financiële armslag die dat verleent kan misschien besteed worden aan het in beeld brengen van het zo lang verwaarloosde gewichtheffen en grieks-romeins worstelen.

© 2004 Katharina Kouwenhoven meer Katharina Kouwenhoven - meer "Was er nog wat op de tv?" -
Vermaak en Genot > Was er nog wat op de tv?
Sportverslaggevers Katharina Kouwenhoven
0114 PortverslaggeversEen van de merkwaardigste fenomenen op de TV is de sportverslaggeving.
Voordat de TV gemeen goed was werden sportwedstrijden verslagen op de radio. Omdat je zelf niks kon zien, was je geheel aangewezen op personen die jou mededeelden wat zij zagen. Betrouwbaar waren die verslagen lang niet altijd, omdat ook toen al sommige verslaggevers het belangrijker vonden om de toehoorder te vermaken dan om zo objectief mogelijk weer te geven wat ze zelf waarnamen. Als er naar hun gevoel niets gebeurde, verzonnen ze wel wat. De tijd moest worden volgepraat, want zwijgen was uit den boze. Met de intree van de TV konden we die wedstrijden opeens zelf bijwonen. Van toehoorder werden we toeschouwer. We konden zien wat er gebeurde en hadden die verslaggevers dus niet meer nodig. Vreemd genoeg bleven die verslaggevers echter gehandhaafd. Televisie werd kennelijk beschouwd als radio maar dan met plaatjes. Dit doet een beetje denken aan de eerste passagierstreinen in de Verenigde Staten, die bestonden uit een locomotief die een aantal koetsen trok, waarvan ze de paarden thuis hadden gelaten. In Nederland is zodoende de term ‘rijtuig’ voor een treincompartiment nog lang in zwang geweest.

Aanvankelijk kon een verslaggever bij de beelden van sportwedstrijden nog best zijn nut bewijzen door informatie te verschaffen die niet in beeld gebracht werd. Bij schaatswedstrijden kon hij de rondetijden doorgeven en bij voetbalwedstrijden kon hij verslag doen van wat zich buiten beeld afspeelde, welke namen bij welke rugnummers hoorden, de nationaliteit van het arbitrale trio, het aantal aanwezige toeschouwers en allerhande andere interessante informatie. De techniek heeft echter niet stil gestaan en die rondetijden verschijnen inmiddels in beeld, voetballers hebben hun naam op de rug staan, overzichten van de opstellingen, namen van trainers, scheidsrechters en grensrechters worden van tevoren gepresenteerd, de speeltijd loopt mee, de stand wordt bijgehouden, bij tenniswedstrijden krijg je te zien hoe hard iemands opslag was en andere interessante statistieken en wielerwedstrijden worden opgefleurd met kaartjes, visualisaties van het wedstrijdverloop, de voorsprong van de kopgroep, het hellingspercentage van de te beklimmen heuvels, de snelheid waarmee de adelaars naar beneden suizen, de namen van de aan het peloton ontsnapten, het aantal kilometers dat nog verreden moet worden en noem het verder maar op. De kijker wordt op al zijn wenken bediend en verslaggevers (die bovendien meestal hun verslag doen vanaf de monitor en dus hetzelfde zien als de kijker) zijn totaal overbodig.

Maar wat zie je, vreemd genoeg, gebeuren? De sportverslaggever verdwijnt niet, maar krijgt er één en soms zelfs twee collega’s bij! Bij schaatswedstrijden zijn twee verslaggevers (Jut en Jul) inmiddels standaard, net als bij veel wielerwedstrijden. De Amstel Goldrace werd ons recentelijk zelfs gebracht door drie verslaggevers, Jean Nelissen, Mart Smeets en Maarten Ducrot (Kwik, Kwek en Kwak).

Jean Nelissen is de parcourskenner (“na de volgende bocht komen ze aan in Cadier en Keer”, waarna het bordje ‘Cadier en Keer’ in beeld komt) , maar dat parcours ken ik zelf ook, want de vorige avond stond er een kaartje van in de krant, dat ik voor mij op tafel heb liggen en bovendien heb ik er zelf wel eens gefietst. Smeets zit alleen maar te wauwelen (“wat is dat voor stroompje daar, Jean?” “Dat is de Geul, Mart”) en Maarten Ducrot werd voortdurend op zijn vingers getikt door Jean, die hem zijn deskundigheid ter zake betwist. Lieve hemel! Nu kun je het geluid natuurlijk wel uitzetten, maar dan mis je ook alle belangrijke bijgeluiden, zoals het zoeven van de banden, het getoeter van de volgwagens, het gesputter van de motoren, het applaus en gejoel van het publiek, het ruisen van de bomen, het geklepper van de wind. Dat werkt zo vervreemdend dat zo’n wielerwedstrijd gaat lijken op de computeranimatie van een wielerwedstrijd. En je wilt toch juist het gevoel krijgen dat je bij een echte wedstrijd aanwezig bent.

Ze moeten gewoon weg, die verslaggevers. Of laat de kijker tenminste de keuze, een versie met en een versie zonder (misschien met een muziekje eronder?) de aanwezigheid van zogenaamde deskundigen die de kijker vertellen wat hij zelf ziet, toeristische tips verschaffen waar hij niet op te wachten zit (“dit stadje heeft een hele mooie oude kathedraal”), de kijker deelgenoot maken van hun gebrekkige kennis van de plaatselijke wijn (“Beaujolais, dat is hele lekkere wijn”), een speler triviale adviezen geeft (“hij moet nu punt voor punt gaan spelen”) of blijk geven van hun vermogen tot zielsverhuizing door ons te vertellen wat er in het hoofd of lichaam van een sporter omgaat (“nu slaat de verzuring toe”; “hij denkt nu natuurlijk aan die vorige tiebreak”).

Zeer ergerlijk zijn verslaggevers, die allerlei hardnekkige mythes in stand houden, die door onderzoek allang ontkracht zijn. Zo wordt bij schaatswedstrijden steeds maar gehamerd op het belang van de tegenstander waar tegen geschaatst moet worden, iets waar schaatsers trouwens ook zelf in geloven. Er zijn weliswaar telkens twee schaatsers tegelijk aan het rondjes draaien, maar die rijden niet tegen elkaar (wie er het eerst aan komt is van geen enkel belang, want het gaat om de tijd) maar tegen de klok. Uit analyses van de uitslagen van een reeks van jaren blijkt dan ook dat het niets uitmaakt tegen wie een schaatser rijdt en er dus helemaal geen sprake is van een gunstige of ongunstige loting. Een schaatser schaatst tegen zichzelf en het maakt niets uit of hij alleen rijdt of dat er nog één of meer anderen op de baan zijn.

Voetbalverslaggevers spreken over kansen (“een kans voor open doel”) alsof een voetbalwedstrijd een spelletje roulette is. Laatst hoorde ik er zelfs een over een “honderd procent kans” (!) praten. Voetballers missen geen kansen, maar benutten de hen geboden mogelijkheden niet, omdat ze de bal verkeerd op de wreef nemen, te ver naar achteren hellen bij het schieten, slecht mikken, te weinig kracht zetten, niet goed timen en noem het maar op. Niemand zal het ze kwalijk nemen, want voetballen is verschrikkelijk moeilijk, maar nooit een kwestie van ‘pech’ of  ‘geluk’. Onoordeelkundige prietpraat, dat is het.Laat die verslaggevers dus maar rustig thuis, zodat de kijker op zijn eigen manier naar zijn wedstrijden kan kijken. De financiële armslag die dat verleent kan misschien besteed worden aan het in beeld brengen van het zo lang verwaarloosde gewichtheffen en grieks-romeins worstelen.
© 2004 Katharina Kouwenhoven
powered by CJ2