archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 14
Jaargang 1
20 mei 2004
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Sublieme, niet aflatende woordenstroom Henk Bergman

0114 Sublieme ...Vergis ik me, of komt er een bedenkelijke blik in de ogen van degenen tegen wie ik zeg dat ik Herman Brusselmans één van de beste Nederlandstalige schrijvers van de afgelopen twintig jaar vind? Nee, ik vergis me niet. Mijn gesprekspartners – zonder uitzondering liefhebbers van de recente Nederlandse literatuur, want wat is de zin het aan anderen te vertellen? – denken even na over de manier waarop ze zich uit deze onvoorziene situatie gaan redden. Ik ben ze voor en maak het nog een beetje erger. ‘Het werk van Brusselmans is bijvoorbeeld stukken beter dan de pretentieuze woorddiarree van A.F.Th. van der Heijden – om maar eens een zwaar overschatte schrijver te noemen.’ De bedenkelijke blik verandert nu in een van ongeloof. Mijn collega-literatuurliefhebbers willen vooralsnog niet onvriendelijk worden, weten dat ik best wat gelezen heb, maar Herman Brusselmans beter dan A.F.Th.? Maak ik een grap? Die man met dat lange haar, dat pokdalige gezicht en die grote mond? Vind ik die goed? Ja, die vind ik goed. Soms zelfs erg goed.

Geen schrijver die zo vaak wordt geïnterviewd als Herman Brusselmans. Het zijn meestal lange verhalen, want hij praat net zo makkelijk als hij schrijft. Wat mij steeds weer opvalt in al die gesprekken is dat ze nooit over zijn boeken gaan. De interviewer heeft die in 99 van de honderd gevallen ook niet gelezen, wordt al snel duidelijk. Het zal hem opbreken, want onafwendbaar maakt Brusselmans gehakt van zijn ondervrager. Op een vriendelijke manier, zeker, maar wel gehakt. Niemand weet raad met zijn op vlakke toon uitgesproken provocatieve en misantropische uitlatingen en iedereen vraagt zich voortdurend af of degene die tegenover hem zit eerlijk en openhartig is dan wel alles ter plekke verzint. Ik lees ze graag, die interviews. Niet omdat er na zoveel keer nog iets nieuws van feitelijke aard in staat. Wel omdat er elke keer minimaal één uitspraak in voorkomt die me treft. Brusselmans neemt namelijk altijd stelling, met die aangename melange van arrogantie en zelfspot. Een mengsel dat ook zo kenmerkend is voor zijn werk.

Brusselmans’ productie is gigantisch. In 22 jaar publiceerde hij dertig romans en verhalenbundels en nog eens tien andere boeken. De romans en verhalen heb ik allemaal gelezen, van zijn debuut Het zinneloze zeilen uit 1982 tot en met het pas verschenen Ik ben rijk en beroemd en ik heb nekpijn. Van die lange reeks vind ik Het einde van mensen in 1967 het beste Brusselmans-boek. Het zijn vijf samenhangende verhalen, die zich afspelen in het fictieve dorp Lensbeke en de al even fictieve stad Damschoot. Brusselmans zelf is – bij uitzondering – opvallend afwezig. Lange tijd is het pais en vree in Lensbeke. Nou ja, oppervlakkig gezien dan. De boer boert, de waard tapt, de stamgasten maken ruzie. Iedereen houdt alles graag bij het vertrouwde en bedekt het verleden – met name de niet zo frisse oorlogsjaren – liefst met de mantel der liefde. Maar dan opeens, in 1967, bereiken moderne opvattingen de streek. Vrouwen eisen hun rechten op, kinderen maken zich los van hun ouders en zoeken hun eigen weg. Bittere confrontaties, met veel geweld, zijn het gevolg. Brusselmans beschrijft ze virtuoos.

Hoog op mijn voorkeurslijstje staat ook Nog drie keer slapen en ik word wakker uit 1998. Het is het verhaal van Louis Tinner, een veertigjarige ex-bibliothecaris die een tweedehandsboekwinkeltje drijft in Gent. Maar voor succesvol ondernemer is hij niet in de wieg gelegd. Hij bekt z’n schaarse klanten af en werkt ze zo snel mogelijk z’n zaak weer uit, drinkt ontelbare blikjes Jupiler, watert als gevolg daarvan veelvuldig en is in de meest brede zin van het woord ontevreden met het aardse bestaan. Dat ondanks het bezit van een mooie vriendin, die hem graag vertroetelt en onder de mensen brengt. Fraai geouwehoer, al die verbale erupties van Louis Tinner. Over bijvoorbeeld Einstein, de geschiedenis van de coltrui, de ziekte van Cocteau, David Beckham (die we hier tegenkomen als negentiende eeuwse seriemoordenaar en als uitvinder van de bolle voorgevel) en natuurlijk over de menselijke eenzaamheid in het algemeen.

Wie wil lachen moet Brusselmans’ trilogie over de grof besnaarde en onophoudelijk wodka drinkende mediatycoon Guggenheimer lezen (De terugkeer van Bonanza, Guggenheimer wast witter, Uitgeverij Guggenheimer). Achtereenvolgens sticht deze aangenomen zoon van een rijke joodse zakenman (een ‘stiefjood’ in zijn eigen woorden) het megasuccesvolle commerciële televisiestation B.O.N.A.N.Z.A, richt hij een alle omzetrecords slaand reclamebureau op en brengt hij een boekenuitgeverij tot grote bloei. Niet op de geijkte manier: door flink aanpakken en een beetje geluk. Nee, Guggenheimer laat anderen het werk doen, want hij is waarlijk onovertroffen in het tegen elkaar uitspelen van vrienden en vijanden. Het volgende filosofietje is typerend voor zijn mentale conditie. ‘Op het gepaste moment het juiste werk verrichten, daar ben ik zelfs een heel groot voorstander van. Ik niet alleen trouwens, Karl Marx was er ook een voorstander van. Hij zei zoiets als, en ik citeer uit het hoofd, dus er kan een foutje insluipen – hij zei: “Werk is …” Nee, hij zei het anders… Wacht even. “Werk,” zei hij, werk is… een goed middel om…” Ja, ik heb het! “Werk” zei Marx, “is een goed middel om bezig te blijven.” Iets in die trant heeft hij gezegd, mischien met andere woorden, en uiteraard in het Latijn, want de geleerden schreven en zegden in die tijd alles in het Latijn, maar daar kwam het ongeveer op neer.’ Geen man van grootse gedachten dus, deze Guggenheimer. Maar wel het tragikomische middelpunt van een groot aantal hilarische avonturen. ‘Dat was werkelijk een tijd geleden, dat ik nog eens zo onbedaarlijk heb gelachen om een boek’, schreef een recensent over De terugkeer van Bonanza. Mij verging het net zo.

Waar heb ik verder speciaal van genoten? Van Zijn er kanalen in Aalst?, De man die werk vond (de voorloper van Nog drie keer slapen en ik word wakker), de ex-trilogie (Ex-schrijver, Ex-minnaar en Ex-drummer), Vrouwen met een IQ en Mank. In al die boeken komt een groot talent van Brusselmans naar voren: een onbegrensd vermogen om zaken met elkaar te verbinden. Losse, schijnbaar op zich staande gebeurtenissen en overpeinzingen knoopt hij moeiteloos aan elkaar op het moment dat je je afvraagt waar het verhaal in vredesnaam naar toe moet. Wat aanvankelijk aangenaam, maar oeverloos geouwehoer lijkt, krijgt later alsnog een logische ordening. De ik-figuur treedt daarbij op als een soort satanische regisseur, die de levens en liefdes van de hem omringende mensen verbindt en er wat seks en geweld in aanbrengt om de sleur te doorbreken. Dat is nodig, want anders wordt het bestaan wel erg overheerst door angst, verveling en wanhoop. Zin heeft het leven niet, hoegenaamd niet, maar soms kan het wel aangenaam zijn. Bijvoorbeeld als je op je balkon zit, op nieuwe stoelen, en kunt verzuchten ‘dat het allemaal erger had gekund’.

Brusselmans wordt gelezen door een breed publiek. Onvermijdelijk valt hij daardoor in ongenade bij critici uit de elitaire hoek. Die verwijten hem dat aan zijn werk geen ‘idee’ ten grondslag ligt en dat het daarom ‘leeg’ is. Van mij mogen ze. Toevallig kan ik ontzettend  genieten van  boeken waar niets instaat.

© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Sublieme, niet aflatende woordenstroom Henk Bergman
0114 Sublieme ...Vergis ik me, of komt er een bedenkelijke blik in de ogen van degenen tegen wie ik zeg dat ik Herman Brusselmans één van de beste Nederlandstalige schrijvers van de afgelopen twintig jaar vind? Nee, ik vergis me niet. Mijn gesprekspartners – zonder uitzondering liefhebbers van de recente Nederlandse literatuur, want wat is de zin het aan anderen te vertellen? – denken even na over de manier waarop ze zich uit deze onvoorziene situatie gaan redden. Ik ben ze voor en maak het nog een beetje erger. ‘Het werk van Brusselmans is bijvoorbeeld stukken beter dan de pretentieuze woorddiarree van A.F.Th. van der Heijden – om maar eens een zwaar overschatte schrijver te noemen.’ De bedenkelijke blik verandert nu in een van ongeloof. Mijn collega-literatuurliefhebbers willen vooralsnog niet onvriendelijk worden, weten dat ik best wat gelezen heb, maar Herman Brusselmans beter dan A.F.Th.? Maak ik een grap? Die man met dat lange haar, dat pokdalige gezicht en die grote mond? Vind ik die goed? Ja, die vind ik goed. Soms zelfs erg goed.

Geen schrijver die zo vaak wordt geïnterviewd als Herman Brusselmans. Het zijn meestal lange verhalen, want hij praat net zo makkelijk als hij schrijft. Wat mij steeds weer opvalt in al die gesprekken is dat ze nooit over zijn boeken gaan. De interviewer heeft die in 99 van de honderd gevallen ook niet gelezen, wordt al snel duidelijk. Het zal hem opbreken, want onafwendbaar maakt Brusselmans gehakt van zijn ondervrager. Op een vriendelijke manier, zeker, maar wel gehakt. Niemand weet raad met zijn op vlakke toon uitgesproken provocatieve en misantropische uitlatingen en iedereen vraagt zich voortdurend af of degene die tegenover hem zit eerlijk en openhartig is dan wel alles ter plekke verzint. Ik lees ze graag, die interviews. Niet omdat er na zoveel keer nog iets nieuws van feitelijke aard in staat. Wel omdat er elke keer minimaal één uitspraak in voorkomt die me treft. Brusselmans neemt namelijk altijd stelling, met die aangename melange van arrogantie en zelfspot. Een mengsel dat ook zo kenmerkend is voor zijn werk.

Brusselmans’ productie is gigantisch. In 22 jaar publiceerde hij dertig romans en verhalenbundels en nog eens tien andere boeken. De romans en verhalen heb ik allemaal gelezen, van zijn debuut Het zinneloze zeilen uit 1982 tot en met het pas verschenen Ik ben rijk en beroemd en ik heb nekpijn. Van die lange reeks vind ik Het einde van mensen in 1967 het beste Brusselmans-boek. Het zijn vijf samenhangende verhalen, die zich afspelen in het fictieve dorp Lensbeke en de al even fictieve stad Damschoot. Brusselmans zelf is – bij uitzondering – opvallend afwezig. Lange tijd is het pais en vree in Lensbeke. Nou ja, oppervlakkig gezien dan. De boer boert, de waard tapt, de stamgasten maken ruzie. Iedereen houdt alles graag bij het vertrouwde en bedekt het verleden – met name de niet zo frisse oorlogsjaren – liefst met de mantel der liefde. Maar dan opeens, in 1967, bereiken moderne opvattingen de streek. Vrouwen eisen hun rechten op, kinderen maken zich los van hun ouders en zoeken hun eigen weg. Bittere confrontaties, met veel geweld, zijn het gevolg. Brusselmans beschrijft ze virtuoos.

Hoog op mijn voorkeurslijstje staat ook Nog drie keer slapen en ik word wakker uit 1998. Het is het verhaal van Louis Tinner, een veertigjarige ex-bibliothecaris die een tweedehandsboekwinkeltje drijft in Gent. Maar voor succesvol ondernemer is hij niet in de wieg gelegd. Hij bekt z’n schaarse klanten af en werkt ze zo snel mogelijk z’n zaak weer uit, drinkt ontelbare blikjes Jupiler, watert als gevolg daarvan veelvuldig en is in de meest brede zin van het woord ontevreden met het aardse bestaan. Dat ondanks het bezit van een mooie vriendin, die hem graag vertroetelt en onder de mensen brengt. Fraai geouwehoer, al die verbale erupties van Louis Tinner. Over bijvoorbeeld Einstein, de geschiedenis van de coltrui, de ziekte van Cocteau, David Beckham (die we hier tegenkomen als negentiende eeuwse seriemoordenaar en als uitvinder van de bolle voorgevel) en natuurlijk over de menselijke eenzaamheid in het algemeen.

Wie wil lachen moet Brusselmans’ trilogie over de grof besnaarde en onophoudelijk wodka drinkende mediatycoon Guggenheimer lezen (De terugkeer van Bonanza, Guggenheimer wast witter, Uitgeverij Guggenheimer). Achtereenvolgens sticht deze aangenomen zoon van een rijke joodse zakenman (een ‘stiefjood’ in zijn eigen woorden) het megasuccesvolle commerciële televisiestation B.O.N.A.N.Z.A, richt hij een alle omzetrecords slaand reclamebureau op en brengt hij een boekenuitgeverij tot grote bloei. Niet op de geijkte manier: door flink aanpakken en een beetje geluk. Nee, Guggenheimer laat anderen het werk doen, want hij is waarlijk onovertroffen in het tegen elkaar uitspelen van vrienden en vijanden. Het volgende filosofietje is typerend voor zijn mentale conditie. ‘Op het gepaste moment het juiste werk verrichten, daar ben ik zelfs een heel groot voorstander van. Ik niet alleen trouwens, Karl Marx was er ook een voorstander van. Hij zei zoiets als, en ik citeer uit het hoofd, dus er kan een foutje insluipen – hij zei: “Werk is …” Nee, hij zei het anders… Wacht even. “Werk,” zei hij, werk is… een goed middel om…” Ja, ik heb het! “Werk” zei Marx, “is een goed middel om bezig te blijven.” Iets in die trant heeft hij gezegd, mischien met andere woorden, en uiteraard in het Latijn, want de geleerden schreven en zegden in die tijd alles in het Latijn, maar daar kwam het ongeveer op neer.’ Geen man van grootse gedachten dus, deze Guggenheimer. Maar wel het tragikomische middelpunt van een groot aantal hilarische avonturen. ‘Dat was werkelijk een tijd geleden, dat ik nog eens zo onbedaarlijk heb gelachen om een boek’, schreef een recensent over De terugkeer van Bonanza. Mij verging het net zo.

Waar heb ik verder speciaal van genoten? Van Zijn er kanalen in Aalst?, De man die werk vond (de voorloper van Nog drie keer slapen en ik word wakker), de ex-trilogie (Ex-schrijver, Ex-minnaar en Ex-drummer), Vrouwen met een IQ en Mank. In al die boeken komt een groot talent van Brusselmans naar voren: een onbegrensd vermogen om zaken met elkaar te verbinden. Losse, schijnbaar op zich staande gebeurtenissen en overpeinzingen knoopt hij moeiteloos aan elkaar op het moment dat je je afvraagt waar het verhaal in vredesnaam naar toe moet. Wat aanvankelijk aangenaam, maar oeverloos geouwehoer lijkt, krijgt later alsnog een logische ordening. De ik-figuur treedt daarbij op als een soort satanische regisseur, die de levens en liefdes van de hem omringende mensen verbindt en er wat seks en geweld in aanbrengt om de sleur te doorbreken. Dat is nodig, want anders wordt het bestaan wel erg overheerst door angst, verveling en wanhoop. Zin heeft het leven niet, hoegenaamd niet, maar soms kan het wel aangenaam zijn. Bijvoorbeeld als je op je balkon zit, op nieuwe stoelen, en kunt verzuchten ‘dat het allemaal erger had gekund’.

Brusselmans wordt gelezen door een breed publiek. Onvermijdelijk valt hij daardoor in ongenade bij critici uit de elitaire hoek. Die verwijten hem dat aan zijn werk geen ‘idee’ ten grondslag ligt en dat het daarom ‘leeg’ is. Van mij mogen ze. Toevallig kan ik ontzettend  genieten van  boeken waar niets instaat.
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2