archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 16
Jaargang 2
30 juni 2005
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
De dichter van de gaten Willem Minderhout

0216 De dichter van de gaten
Zoals ik u in nummer 15 heb toegelicht, heeft Themerson ontdekt dat kardinaal Pölätüo de – tot dan toe onbekende – vader van de Franse dichter Guillaume Apollinaire is. Pölätüo voorzag dat zijn zoon een dichter zou worden, een slag mensen dat hij, op prozaïsche dichters als Dante, Majakovski en zichzelf na, uiterst schadelijk achtte voor de positie van de kerk omdat zij het begrip schoonheid hebben geïntroduceerd. ‘Schoonheid is een verwarrend concept voor gelovigen, want toen God de aarde schiep zag hij dat het goed was en niet dat het mooi was.’

Om de wereld in het algemeen en het geloof in het bijzonder te bevrijden van de dreiging van zijn dichterlijke zoon, bewoog Pölätüo hemel en vooral aarde om hem van zijn leven te beroven. Dit lukte uiteindelijk toen Guillaume in 1916 als Frans soldaat bezweek aan granaatscherven in zijn hoofd in combinatie met een zware griep. Dat de kardinaal, met behulp van Charles Maurras van de Action Française, die wereldoorlog speciaal voor dat doel had helpen ontketenen is een weinig bekend feit uit de geschiedenis, dat door het Vaticaan tot op heden nog steeds wordt ontkend.

Achteraf, toen Pölätüo per ongeluk geconfronteerd werd met de poëzie van zijn zoon tijdens het eten van een visje met een aartsbisschop, bleek dat dat hij een kardinale fout had gemaakt. Van schrik stikte hij bijna in een graat. Apollinaire bleek namelijk een uiterst katholiek dichter te zijn geweest!
‘Laat je hart het lokaas zijn en de hemel het zwemwater.
Want visser, op welke vis van het zoete of zoute water
Lijkt hij, zowel qua vorm als smaak,
Die mooie goddelijke vis die JEZUS is, Mijn Redder?’

Merk op dat in dit gedicht Apollinaire Jezus niet afbeeldt als visser, maar als vis. Juist de gelovige is de visser die uiteindelijk zijn Heiland zal consumeren. Een omkering die een voorafschaduwing van onze eigen Reve lijkt te zijn, maar die overigens geheel in lijn is met het kannibalistische geloof in het heilige sacrament. Apollinaire was echter niet zozeer de dichter van de graten, maar van de gaten. In Le Lenteur beschrijft Milan Kundera een episode uit zijn laatste jaren. In 1915 stuurt Apollinaire vanuit de loopgraven met een tussenpoos van vier maanden, hetzelfde gedicht aan twee verschillende vriendinnen.

Het gedicht gaat over de negen openingen van het vrouwenlichaam en het enige verschil tussen deze twee gedichten is de volgorde van de gaten. In het tweede gedicht zakt de vulva terug naar de achtste plaats en wordt het aarsgat gepromoveerd tot opening nummer negen: de belangrijkste opening. Kundera legt deze verandering van rangorde uit als een gevolg van de erotische dromen die Apollinaire tijdens die vier maanden in de loopgraven gehad heeft. Hij zou, volgens Kundera, tot de volgende slotsom gekomen zijn:

‘Het aarsgat is het wonderbaarlijke punt waar de centrale energie van de naaktheid geconcentreerd is. De opening van de vulva is zeker belangrijk. (Zeker, wie zou dat durven ontkennen?), maar die is te belangrijk op een officiele manier, een kadastraal vastgelegde plek, gedefineerd, gecontroleerd, bewaakt, becommentarieerd, geëxamineerd, beproefd, onderzocht, bezongen, gevierd. De vulva is een luidruchtig kruispunt, waar de hele mensheid zich vrolijk babbelend verzameld, een tunnel waar de generaties doorheen komen. Het enige echt intieme plekje, dat is het aarsgat, de belangrijkste opening, omdat die het meest mysterieus is, het geheimste.’
(Ik vertaal het voor u, wat houterig, uit het Frans, maar het is ook in een ongetwijfeld soepelere vertaling verkrijgbaar: Milan Kundera, De traagheid.)

Op internet werd een brief van Guillaume Apollinaire aan zijn minnares te koop aangeboden dat Kundera’s verhaal ondersteunt. De brief was gedateerd 13 januari 1915. Apollinaire diende op dat moment in het 38e regiment van de veldartillerie te Nîmes. Een fragment van deze brief was weergegeven. Hier volgt - om redenen van kuisheid – een vertaling van een fragment van dit fragment.

‘Het lijkt er op dat ik, zelfs als ik er in slaag officier te worden, niet eerder dan over zes of acht maanden naar het front zal vertrekken. Wat denk jij daar nu serieus van, zonder aan je zelf te denken, mijn Lou? Schrijf het mij. Vandaag schietoefeningen. Men heeft ons naar de de achterste treinstellen gestuurd alsof we bedienden zijn en ik verzeker je dat het meedogenloos slecht is in die achterste wagons. Momenteel lijkt het dat men slechts in dát regiment officier kan worden, waar men het peloton gevolgd heeft. Als ik naar Nice zou kunnen gaan, zou dat verbazend zijn. Maar ik weet nog van niets.
Lou, ik zeg je nogmaals dat ik wil dat je jezelf niet te vaak vingert. Ik word erg jaloers op je vinger ... ‘.(...) ik wil niet dat een grote meid als jij, met zo’n geweldige reet, die al een hoorndrager van haar man heeft gemaakt, zichzelf bevredigt als een onnozel jochie.”

Geïnteresseerde lezers die het Frans machtig zijn kunnen het volledige fragment van die brief hier lezen: http://www.geocities.com/surrealisme_in_nederland/manuscrits/apollinaire.html

Het lijkt mij aannemelijk dat deze brief gericht is aan één van de twee vriendinnen aan wie Apollinaire, volgens Milan Kundera het loflied over de negen openingen in het vrouwenlichaam had gestuurd. Dat moet namelijk ongeveer in die zelfde tijd zijn gebeurd.
Ik wil het echter in deze causerie niet meer over gaten hebben. Wat ik opmerkelijk vond aan deze brief was de geadresseerde: Louise de Coligny-Châtillon! Zoals u weet was Louise de Coligny de vierde echtgenote van onze Vader des Vaderlands, Willem de Zwijger. Zij schonk hem - en ons Nederlanders - Frederik Hendrik, de Stedendwinger. Zou het diezelfde Louise kunnen zijn die hier de erotische lusten van een dichter in wapenrok tot ontploffens toe had opgezweept?

Normaal gesproken zou het antwoord op deze vraag ontkennend moeten luiden. Louise zou ten tijde van het schrijven van die brief reeds 294 jaar oud moeten zijn geweest. Zo zij nog in leven was, dan lijkt het onwaarschijnlijk dat ze nog in staat zou zijn om Apollinaire tot zulk een hartstochtelijk verlangen te inspireren. Anderzijds weten wij dat Apollinaire verwekt is door de stokoude en wellicht onsterfelijke kardinaal Pölätüo. Hoewel hij van het bestaan van zijn vader niet afgeweten heeft, zou dit feit een verlangen naar andere buitengewoon taaie specimina van ons mensenras hebben kunnen stimuleren.

Vóór deze hypothese pleit tevens dat Louise’s zoon Frederik Hendrik ook een groot deel van zijn leven aan het front heeft doorgebracht. Bovendien is bekend dat hij niet alleen goed was in stedendwingen. Ook het deernendwingen ging hem niet slecht af. Dit laatste had hij geleerd van zijn losbandige Friese neef Ernst Casimir, die later net als Apollinaire op een ellendige manier op het slagveld zou creperen. Het ligt al met al voor de hand om te concluderen dat Louise in de jonge soldaat Apollinaire haar betreurde zoon herkende en voor hem in liefde ontstak. En als dat zo is - en als zij op 294-jarige leeftijd nog steeds over een geweldige reet kon beschikken die een soldatenhart sneller deed kloppen– waarom zou ze dan in de tussentijd overleden zijn? Al met al denk ik dat ik een literaire en Vaderlands historische scoop van de eerste orde aan u kan presenteren: Louise de Coligny is op 384-jarige leeftijd nog steeds alive and kicking!


© 2005 Willem Minderhout meer Willem Minderhout - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
De dichter van de gaten Willem Minderhout
0216 De dichter van de gaten
Zoals ik u in nummer 15 heb toegelicht, heeft Themerson ontdekt dat kardinaal Pölätüo de – tot dan toe onbekende – vader van de Franse dichter Guillaume Apollinaire is. Pölätüo voorzag dat zijn zoon een dichter zou worden, een slag mensen dat hij, op prozaïsche dichters als Dante, Majakovski en zichzelf na, uiterst schadelijk achtte voor de positie van de kerk omdat zij het begrip schoonheid hebben geïntroduceerd. ‘Schoonheid is een verwarrend concept voor gelovigen, want toen God de aarde schiep zag hij dat het goed was en niet dat het mooi was.’

Om de wereld in het algemeen en het geloof in het bijzonder te bevrijden van de dreiging van zijn dichterlijke zoon, bewoog Pölätüo hemel en vooral aarde om hem van zijn leven te beroven. Dit lukte uiteindelijk toen Guillaume in 1916 als Frans soldaat bezweek aan granaatscherven in zijn hoofd in combinatie met een zware griep. Dat de kardinaal, met behulp van Charles Maurras van de Action Française, die wereldoorlog speciaal voor dat doel had helpen ontketenen is een weinig bekend feit uit de geschiedenis, dat door het Vaticaan tot op heden nog steeds wordt ontkend.

Achteraf, toen Pölätüo per ongeluk geconfronteerd werd met de poëzie van zijn zoon tijdens het eten van een visje met een aartsbisschop, bleek dat dat hij een kardinale fout had gemaakt. Van schrik stikte hij bijna in een graat. Apollinaire bleek namelijk een uiterst katholiek dichter te zijn geweest!
‘Laat je hart het lokaas zijn en de hemel het zwemwater.
Want visser, op welke vis van het zoete of zoute water
Lijkt hij, zowel qua vorm als smaak,
Die mooie goddelijke vis die JEZUS is, Mijn Redder?’

Merk op dat in dit gedicht Apollinaire Jezus niet afbeeldt als visser, maar als vis. Juist de gelovige is de visser die uiteindelijk zijn Heiland zal consumeren. Een omkering die een voorafschaduwing van onze eigen Reve lijkt te zijn, maar die overigens geheel in lijn is met het kannibalistische geloof in het heilige sacrament. Apollinaire was echter niet zozeer de dichter van de graten, maar van de gaten. In Le Lenteur beschrijft Milan Kundera een episode uit zijn laatste jaren. In 1915 stuurt Apollinaire vanuit de loopgraven met een tussenpoos van vier maanden, hetzelfde gedicht aan twee verschillende vriendinnen.

Het gedicht gaat over de negen openingen van het vrouwenlichaam en het enige verschil tussen deze twee gedichten is de volgorde van de gaten. In het tweede gedicht zakt de vulva terug naar de achtste plaats en wordt het aarsgat gepromoveerd tot opening nummer negen: de belangrijkste opening. Kundera legt deze verandering van rangorde uit als een gevolg van de erotische dromen die Apollinaire tijdens die vier maanden in de loopgraven gehad heeft. Hij zou, volgens Kundera, tot de volgende slotsom gekomen zijn:

‘Het aarsgat is het wonderbaarlijke punt waar de centrale energie van de naaktheid geconcentreerd is. De opening van de vulva is zeker belangrijk. (Zeker, wie zou dat durven ontkennen?), maar die is te belangrijk op een officiele manier, een kadastraal vastgelegde plek, gedefineerd, gecontroleerd, bewaakt, becommentarieerd, geëxamineerd, beproefd, onderzocht, bezongen, gevierd. De vulva is een luidruchtig kruispunt, waar de hele mensheid zich vrolijk babbelend verzameld, een tunnel waar de generaties doorheen komen. Het enige echt intieme plekje, dat is het aarsgat, de belangrijkste opening, omdat die het meest mysterieus is, het geheimste.’
(Ik vertaal het voor u, wat houterig, uit het Frans, maar het is ook in een ongetwijfeld soepelere vertaling verkrijgbaar: Milan Kundera, De traagheid.)

Op internet werd een brief van Guillaume Apollinaire aan zijn minnares te koop aangeboden dat Kundera’s verhaal ondersteunt. De brief was gedateerd 13 januari 1915. Apollinaire diende op dat moment in het 38e regiment van de veldartillerie te Nîmes. Een fragment van deze brief was weergegeven. Hier volgt - om redenen van kuisheid – een vertaling van een fragment van dit fragment.

‘Het lijkt er op dat ik, zelfs als ik er in slaag officier te worden, niet eerder dan over zes of acht maanden naar het front zal vertrekken. Wat denk jij daar nu serieus van, zonder aan je zelf te denken, mijn Lou? Schrijf het mij. Vandaag schietoefeningen. Men heeft ons naar de de achterste treinstellen gestuurd alsof we bedienden zijn en ik verzeker je dat het meedogenloos slecht is in die achterste wagons. Momenteel lijkt het dat men slechts in dát regiment officier kan worden, waar men het peloton gevolgd heeft. Als ik naar Nice zou kunnen gaan, zou dat verbazend zijn. Maar ik weet nog van niets.
Lou, ik zeg je nogmaals dat ik wil dat je jezelf niet te vaak vingert. Ik word erg jaloers op je vinger ... ‘.(...) ik wil niet dat een grote meid als jij, met zo’n geweldige reet, die al een hoorndrager van haar man heeft gemaakt, zichzelf bevredigt als een onnozel jochie.”

Geïnteresseerde lezers die het Frans machtig zijn kunnen het volledige fragment van die brief hier lezen: http://www.geocities.com/surrealisme_in_nederland/manuscrits/apollinaire.html

Het lijkt mij aannemelijk dat deze brief gericht is aan één van de twee vriendinnen aan wie Apollinaire, volgens Milan Kundera het loflied over de negen openingen in het vrouwenlichaam had gestuurd. Dat moet namelijk ongeveer in die zelfde tijd zijn gebeurd.
Ik wil het echter in deze causerie niet meer over gaten hebben. Wat ik opmerkelijk vond aan deze brief was de geadresseerde: Louise de Coligny-Châtillon! Zoals u weet was Louise de Coligny de vierde echtgenote van onze Vader des Vaderlands, Willem de Zwijger. Zij schonk hem - en ons Nederlanders - Frederik Hendrik, de Stedendwinger. Zou het diezelfde Louise kunnen zijn die hier de erotische lusten van een dichter in wapenrok tot ontploffens toe had opgezweept?

Normaal gesproken zou het antwoord op deze vraag ontkennend moeten luiden. Louise zou ten tijde van het schrijven van die brief reeds 294 jaar oud moeten zijn geweest. Zo zij nog in leven was, dan lijkt het onwaarschijnlijk dat ze nog in staat zou zijn om Apollinaire tot zulk een hartstochtelijk verlangen te inspireren. Anderzijds weten wij dat Apollinaire verwekt is door de stokoude en wellicht onsterfelijke kardinaal Pölätüo. Hoewel hij van het bestaan van zijn vader niet afgeweten heeft, zou dit feit een verlangen naar andere buitengewoon taaie specimina van ons mensenras hebben kunnen stimuleren.

Vóór deze hypothese pleit tevens dat Louise’s zoon Frederik Hendrik ook een groot deel van zijn leven aan het front heeft doorgebracht. Bovendien is bekend dat hij niet alleen goed was in stedendwingen. Ook het deernendwingen ging hem niet slecht af. Dit laatste had hij geleerd van zijn losbandige Friese neef Ernst Casimir, die later net als Apollinaire op een ellendige manier op het slagveld zou creperen. Het ligt al met al voor de hand om te concluderen dat Louise in de jonge soldaat Apollinaire haar betreurde zoon herkende en voor hem in liefde ontstak. En als dat zo is - en als zij op 294-jarige leeftijd nog steeds over een geweldige reet kon beschikken die een soldatenhart sneller deed kloppen– waarom zou ze dan in de tussentijd overleden zijn? Al met al denk ik dat ik een literaire en Vaderlands historische scoop van de eerste orde aan u kan presenteren: Louise de Coligny is op 384-jarige leeftijd nog steeds alive and kicking!
© 2005 Willem Minderhout
powered by CJ2