archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 17
Jaargang 1
8 juli 2004
Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
Columnisten onder elkaar Marcel Duyvestijn

0117 Columnisten onder elkaarMartin Bril schrijft dagelijks in de Volkskrant over zijn reisjes door het land. Omdat hij in Amsterdam woont, vinden de meeste observaties in die stad plaats. Ik kom hem wel eens tegen. Dan zit hij op zijn fiets (met kinderzitje) en kijkt rond. Het lijkt wel of hij meer rond kijkt dan anderen, maar dat is waarschijnlijk omdat ik denk: hij kijkt nu rond om verhalen te verzamelen. Onwillekeurig kijk je met hem mee. Is er niet een opvallende oude vrouw die hij straks gaat beschrijven. Hij bekijkt de stad heel anders dan wij, maar toch is de herkenbaarheid groot. Ik kom uit een tijd dat Carmiggelt nog net aan de randen van mijn herinnering zijn Kronkel schreef. Hij heeft de door de stad wandelende column, die toen nog een cursiefje heette, zo’n beetje uitgevonden. Ik zeg geen rare dingen als ik zeg dat Martin Bril één van zijn beste zonen is.

Vorige week was hij bij ons in de buurt. Martin Bril. Diepe groeven in het gezicht, kleine pretoogjes, het haar zorgvuldig in de war geschopt. Hij fietste langs het Vondelpark en keek naar de daar rondhangende parkeerwachters. Op twee bankjes zaten in totaal vijf mannen en één vrouw in het zonnetje. Ze speelden met hun apparaatjes waar ze op kunnen zien of iemand een parkeervergunning heeft of niet. Martin Bril keek ze heel even aan, nog geen halve seconde. Of misschien keek hij wel helemaal niet. En toch stond er de volgende dag in de krant dat hij parkeerwachters had gezien die met twee vingers in het muntenteruggeefbakje voelden of er nog een euro’tje in lag. Dit tafereel had ik niet gezien, maar met een beetje fantasie kun je het je zo inbeelden. Of zou de columnist in de bosjes gedoken zijn om het schouwspel der parkeerwachters, die zich duidelijk verveelden, beter te kunnen zien. Ik heb ook niet gezien dat hij een opschrijfboekje pakte om de mannen en de vrouw te noteren.

Ik heb hem ook een paar keer op het stadhuis bezig gezien. Hij zit er eigenlijk alleen als er iets lulligs gaande is. Zoals bijvoorbeeld met de Oudkerk-affaire. Wethouder Oudkerk was naar de hoeren geweest en dat had hij aan Het Parool-columniste Heleen van Roijen verteld. Vervolgens was de wereld te klein, zeker toen de man des volks ook nog naar de tippelzones was geweest en zich zonder condoom voor 22,50 euro had laten pijpen. Toen iedereen hoopte dat de wethouder in de Gemeenteraad zou moeten vertellen wat hem bezielde, zat Martin Bril op de perstribune en keek hij als een kind in een snoepwinkel om zich heen. Hij noteerde toen dat het “lekkere jonge ding uit de achterban” (Oudkerks charmante assistente) zich zorgen maakte. Iedereen had haar gezien, iedereen wist dat het jonge ding een speciale relatie had met de wethouder, maar niemand die het opschreef. Daar hebben we Martin Bril voor.

En nu was hij dus neergestreken in mijn gebied, mijn straat. Ik zag hem fietsen. Ik zag hem kijken. Maar helaas. Hij schreef niet over die jongeman die zo tevreden langs de zomen van het Vondelpark liep. Dat die jongeman twee enveloppen in zijn handen had die hij later ging op de bus ging doen. Dat die jongeman later nog een andere columnist tegenkwam, was Martin Bril helemaal ontgaan.

© 2004 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
Columnisten onder elkaar Marcel Duyvestijn
0117 Columnisten onder elkaarMartin Bril schrijft dagelijks in de Volkskrant over zijn reisjes door het land. Omdat hij in Amsterdam woont, vinden de meeste observaties in die stad plaats. Ik kom hem wel eens tegen. Dan zit hij op zijn fiets (met kinderzitje) en kijkt rond. Het lijkt wel of hij meer rond kijkt dan anderen, maar dat is waarschijnlijk omdat ik denk: hij kijkt nu rond om verhalen te verzamelen. Onwillekeurig kijk je met hem mee. Is er niet een opvallende oude vrouw die hij straks gaat beschrijven. Hij bekijkt de stad heel anders dan wij, maar toch is de herkenbaarheid groot. Ik kom uit een tijd dat Carmiggelt nog net aan de randen van mijn herinnering zijn Kronkel schreef. Hij heeft de door de stad wandelende column, die toen nog een cursiefje heette, zo’n beetje uitgevonden. Ik zeg geen rare dingen als ik zeg dat Martin Bril één van zijn beste zonen is.

Vorige week was hij bij ons in de buurt. Martin Bril. Diepe groeven in het gezicht, kleine pretoogjes, het haar zorgvuldig in de war geschopt. Hij fietste langs het Vondelpark en keek naar de daar rondhangende parkeerwachters. Op twee bankjes zaten in totaal vijf mannen en één vrouw in het zonnetje. Ze speelden met hun apparaatjes waar ze op kunnen zien of iemand een parkeervergunning heeft of niet. Martin Bril keek ze heel even aan, nog geen halve seconde. Of misschien keek hij wel helemaal niet. En toch stond er de volgende dag in de krant dat hij parkeerwachters had gezien die met twee vingers in het muntenteruggeefbakje voelden of er nog een euro’tje in lag. Dit tafereel had ik niet gezien, maar met een beetje fantasie kun je het je zo inbeelden. Of zou de columnist in de bosjes gedoken zijn om het schouwspel der parkeerwachters, die zich duidelijk verveelden, beter te kunnen zien. Ik heb ook niet gezien dat hij een opschrijfboekje pakte om de mannen en de vrouw te noteren.

Ik heb hem ook een paar keer op het stadhuis bezig gezien. Hij zit er eigenlijk alleen als er iets lulligs gaande is. Zoals bijvoorbeeld met de Oudkerk-affaire. Wethouder Oudkerk was naar de hoeren geweest en dat had hij aan Het Parool-columniste Heleen van Roijen verteld. Vervolgens was de wereld te klein, zeker toen de man des volks ook nog naar de tippelzones was geweest en zich zonder condoom voor 22,50 euro had laten pijpen. Toen iedereen hoopte dat de wethouder in de Gemeenteraad zou moeten vertellen wat hem bezielde, zat Martin Bril op de perstribune en keek hij als een kind in een snoepwinkel om zich heen. Hij noteerde toen dat het “lekkere jonge ding uit de achterban” (Oudkerks charmante assistente) zich zorgen maakte. Iedereen had haar gezien, iedereen wist dat het jonge ding een speciale relatie had met de wethouder, maar niemand die het opschreef. Daar hebben we Martin Bril voor.

En nu was hij dus neergestreken in mijn gebied, mijn straat. Ik zag hem fietsen. Ik zag hem kijken. Maar helaas. Hij schreef niet over die jongeman die zo tevreden langs de zomen van het Vondelpark liep. Dat die jongeman twee enveloppen in zijn handen had die hij later ging op de bus ging doen. Dat die jongeman later nog een andere columnist tegenkwam, was Martin Bril helemaal ontgaan.
© 2004 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2