archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 4
Jaargang 2
25 november 2004
Beschouwingen > Bij ons in de straat delen printen terug
De boeven Marcel Duyvestijn

Er stopte een wit busje bij ons in de straat.
“Mag ik u iets vragen?”
Ik liep naar het busje toe om de weg te wijzen. Tenminste, dat is meestal de vervolgvraag op “mag ik u iets vragen.” Als een Kees de Jongen die de mensen even fijn de weg ging wijzen, liep ik met padvinderstred naar het witte busje. Ik zette mijn Albert Heijntas al op de grond om goed te kunnen wijzen. De handen helemaal vrij hebben om goed te kunnen wijzen is één van de belangrijkste eigenschap van de wegwijzer.
Ik keek nu in het gezicht van een dertigjarige jongen die mij vanaf de passagiersstoel begroette: “Dag meneer.”
“Dag.”
“Heeft u interesse in boxen?”
“Boxen?” vroeg ik.
“Ja…” zei de dikkige jongen die op de passagiersstoel zat, maar ik liet hem niet uitpraten.
“Dat vroeg je me een half jaar geleden ook al,” zei ik snel.
Ik herinnerde me een zelfde soort busje, de zelfde jongens en dezelfde soort boxen die ze toen te koop hadden. Ik denk een half jaar geleden. Ze hadden een geluidsinstallatie bij iemand bezorgd, maar toen bleek dat er een set boxen te veel was besteld. Die waren al afgerekend. Hele dure. Ik twijfelde toen. De jongens hebben een betrouwbaar uiterlijk en ze brachten het toen leuk. Ze konden die boxen ook nog installeren voor me. Maar toen kwam de braafheid weer bij me boven. “Nee, dank je,” zei ik toen.
Toen ik de jongen herkend had, keek hij ineens bangig naar zijn collega die aan het stuur zat en gas begon te geven. De man die me de boxen aanbood, zwaaide nog, maar het was geen vriendelijk “dag meneer”. Het busje scheurde nu de bocht om, linksaf en direct daarna weer rechtsaf, richting0204 Boeven politiebureau.
Ik had ze betrapt. Dit was de boxen-boeven-bende. Ze jatten ergens geluidsboxen en rijden dan door willekeurige straten in Nederland om ze te slijten. Die gedachte liet ik volgen op een “shit, het kenteken!” Het busje was al uit het zicht en dus kon ik niet meer zien wat hun kenteken was. Daar ging mijn bewijs.
Ik pakte mijn mobiele telefoon en belde toch even de politie.
“Een bende boxen boeven zegt u meneer?”
“Ja. Nou ja. Een bende. Twee jongens van een jaar of dertig.”
“En wat wilt u dat ik nu ga doen?”
“Weet ik niet. Misschien dat jullie er iets aan hebben…”
De politieagent zweeg.
“Ik begrijp het,” zei ik beteuterd. “Het terrorisme tiert welig, tachtig groepen hangjongeren hangen in de portieken van Amsterdam, in Falloedja is het één groot inferno, de concerten van Gerard Joling willen maar niet uitverkocht raken en ik bel de politie om een verdachte bende boxen-boeven aan te geven. U hebt belangrijker zaken aan uw hoofd. Excuus. De wereld brandt en ik… nou ja, sorry…”
De agent lachte een korte lach. “Ik ben blij dat u zo scherp bent, meneer, maar we kunnen inderdaad weinig met uw boxen-boeven-bende als we niet een kentekennummer van het witte busje hebben.”
“Ik begrijp het.”
Daar stond ik. De handen in mijn zij, de Albert Heijntas leunend tegen mijn linkerscheenbeen en een mobiele telefoon in mijn hand. Ik had een bijna-heldendaad verricht. En daar moest ik even van bijkomen. Het scheelde niet veel of ik had een bende- boxen-boeven ingerekend die de rest van hun leven in het gevang zouden moeten doorbrengen. Dat voelde wel lekker: de bijna-held.


© 2004 Marcel Duyvestijn meer Marcel Duyvestijn - meer "Bij ons in de straat" -
Beschouwingen > Bij ons in de straat
De boeven Marcel Duyvestijn
Er stopte een wit busje bij ons in de straat.
“Mag ik u iets vragen?”
Ik liep naar het busje toe om de weg te wijzen. Tenminste, dat is meestal de vervolgvraag op “mag ik u iets vragen.” Als een Kees de Jongen die de mensen even fijn de weg ging wijzen, liep ik met padvinderstred naar het witte busje. Ik zette mijn Albert Heijntas al op de grond om goed te kunnen wijzen. De handen helemaal vrij hebben om goed te kunnen wijzen is één van de belangrijkste eigenschap van de wegwijzer.
Ik keek nu in het gezicht van een dertigjarige jongen die mij vanaf de passagiersstoel begroette: “Dag meneer.”
“Dag.”
“Heeft u interesse in boxen?”
“Boxen?” vroeg ik.
“Ja…” zei de dikkige jongen die op de passagiersstoel zat, maar ik liet hem niet uitpraten.
“Dat vroeg je me een half jaar geleden ook al,” zei ik snel.
Ik herinnerde me een zelfde soort busje, de zelfde jongens en dezelfde soort boxen die ze toen te koop hadden. Ik denk een half jaar geleden. Ze hadden een geluidsinstallatie bij iemand bezorgd, maar toen bleek dat er een set boxen te veel was besteld. Die waren al afgerekend. Hele dure. Ik twijfelde toen. De jongens hebben een betrouwbaar uiterlijk en ze brachten het toen leuk. Ze konden die boxen ook nog installeren voor me. Maar toen kwam de braafheid weer bij me boven. “Nee, dank je,” zei ik toen.
Toen ik de jongen herkend had, keek hij ineens bangig naar zijn collega die aan het stuur zat en gas begon te geven. De man die me de boxen aanbood, zwaaide nog, maar het was geen vriendelijk “dag meneer”. Het busje scheurde nu de bocht om, linksaf en direct daarna weer rechtsaf, richting0204 Boeven politiebureau.
Ik had ze betrapt. Dit was de boxen-boeven-bende. Ze jatten ergens geluidsboxen en rijden dan door willekeurige straten in Nederland om ze te slijten. Die gedachte liet ik volgen op een “shit, het kenteken!” Het busje was al uit het zicht en dus kon ik niet meer zien wat hun kenteken was. Daar ging mijn bewijs.
Ik pakte mijn mobiele telefoon en belde toch even de politie.
“Een bende boxen boeven zegt u meneer?”
“Ja. Nou ja. Een bende. Twee jongens van een jaar of dertig.”
“En wat wilt u dat ik nu ga doen?”
“Weet ik niet. Misschien dat jullie er iets aan hebben…”
De politieagent zweeg.
“Ik begrijp het,” zei ik beteuterd. “Het terrorisme tiert welig, tachtig groepen hangjongeren hangen in de portieken van Amsterdam, in Falloedja is het één groot inferno, de concerten van Gerard Joling willen maar niet uitverkocht raken en ik bel de politie om een verdachte bende boxen-boeven aan te geven. U hebt belangrijker zaken aan uw hoofd. Excuus. De wereld brandt en ik… nou ja, sorry…”
De agent lachte een korte lach. “Ik ben blij dat u zo scherp bent, meneer, maar we kunnen inderdaad weinig met uw boxen-boeven-bende als we niet een kentekennummer van het witte busje hebben.”
“Ik begrijp het.”
Daar stond ik. De handen in mijn zij, de Albert Heijntas leunend tegen mijn linkerscheenbeen en een mobiele telefoon in mijn hand. Ik had een bijna-heldendaad verricht. En daar moest ik even van bijkomen. Het scheelde niet veel of ik had een bende- boxen-boeven ingerekend die de rest van hun leven in het gevang zouden moeten doorbrengen. Dat voelde wel lekker: de bijna-held.
© 2004 Marcel Duyvestijn
powered by CJ2