archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 20
Jaargang 13
29 september 2016
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Hoe schrijf je geschiedenis? (2) Gerbrand Muller

1319VG GeschiedenisA.H. Huussen jr’s Grondijs
Baanbrekende historici als Gibbon, Ranke, Huizinga of Pirenne openen vergezichten. Ze onthullen lijnen waarlangs de geschiedenis zich in de loop van eeuwen heeft ontwikkeld, van het grijze verleden tot onze huidige tijd, die alleen maar een moment is in een voortgaande ontwikkeling. Helaas is het grensverleggende werk van dergelijke grote geleerden grotendeels Sisyfusarbeid, want hun visie wordt onveranderlijk door volgende generaties van historici voor een belangrijk deel of helemaal onderuit gehaald. Geen historicus zal nu dan ook nog pretenderen dat hij het verleden kan reconstrueren louter ‘wie es eigentlich gewesen’, zoals Leopold von Ranke zich ten doel had gesteld. Historici hebben wel gemeend de geschiedvorsing dan maar te moeten reduceren tot verzamelingen van cijfers, tabellen en grafieken, maar het kale beeld in de vorm van getallen kon toch niet iedereen bevredigen.

Wat dan? Geen geschiedenis meer schrijven omdat elk geschiedverhaal uiteindelijk toch alleen maar het product van het brein van de geschiedschrijver is, zoals de filosoof en historicus F.R. Ankersmit in zijn dissertatie betoogt? (Narrative logic: a semantic analysis of the historian’s language, 1982.) In plaats van me te verliezen in verwarde bespiegelingen kijk ik liever hoe de aan het eind van mijn vorige stukje (1) genoemde historicus A.H. Huussen jr te werk gaat.

Geschiedenis is alles wat er is gebeurd. Een historicus mag zich dus met ‘alles’ bezighouden zolang het zich maar in het verleden heeft afgespeeld. Als Huussen tijd van leven heeft, dan zal hij zich op een gegeven moment misschien wel met alles hebben beziggehouden, nu is hij al een heel eind gekomen: de codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht tussen 1795 en 1838, de strafrechtspraak in Friesland tijdens de Verlichting, de visie op het kind in het ancien regime, de relatie tussen muziek en literatuur (bijvoorbeeld: gedichten van Nederlandse dichters door componisten op muziek gezet, of Jacob van Lenneps zangspel Sapho op muziek gezet door Van Bree), de literaire kritiek (onder meer de receptie van indertijd veel gelezen, maar inmiddels vergeten schrijfsters uit de eerste helft van de twintigste eeuw zoals Alie Smeding of Dina Cornelia Mollinger-Hooijer), de pijnlijke belevenissen van een Zweedse vrouw in een harem in Afghanistan (in de jaren twintig) – ik noem maar willekeurig iets op. Een deel van zijn studies – soms een combinatie van geschiedverhaal en bronnenpublicatie – kwam uit in de door Huussen zelf verzorgde serie Cahiers uit het Noorden (inmiddels 38 delen). Ik vergeet de biografieën van om uiteenlopende redenen opmerkelijke personen, zoals de negentiende-eeuwse theoloog Hemmo Dijkema, die Rusland bereisde, nieuwe landbouwmethoden ontwikkelde en een diepgravende studie schreef over de geschiedenis van de landbouw, de dichteres Sophie van Leer, die onder meer als secretaresse van Herwarth Walden betrokken was bij de uitgave van het tijdschrift Der Sturm, de kunstenares Jacoba van Heemskerk, of, last but not least, de schrijver, dichter, psychiater en China-kenner J.W. Schotman.

En dit jaar stuurde uitgeverij Aspekt Huussens lijvige biografie van Lodewijk Hermen Grondijs de wereld in.

Grondijs is vooral bekend geworden door zijn verslagen als onverschrokken oorlogscorrespondent in België na de Duitse inval in de Eerste Wereldoorlog, en kort daarna in Rusland toen daar gevochten werd eerst tussen de Duitse en Russische legers en later tussen de Roden en de Witten en nog een groot aantal kleinere facties. Maar Grondijs treedt in Huussens relaas in nog allerlei andere gedaanten tevoorschijn. Hij maakte als jonge natuurkundige berekeningen voor Lorenz, verdiepte zich op latere leeftijd in de Oost-Christelijke kunst en cultuur en kreeg op dat gebied een leerstoel aan de Utrechtse universiteit. Daarnaast, of eerder daarmee verbonden, was er Grondijs de mysticus: zo zien we hem in Huussens boek onder meer op de foto met de Pantsjen Lama, met de zesde Reïncarnatie van Amida Boeddha, of gesierd met een sjaal die hij ten geschenke kreeg van de Levende Boeddha van Tashiloempo. (Waar Grondijs kwam openden zich deuren: in 1935 wachtte hem bijvoorbeeld een warm welkom bij de Roemeense koning.) De dichter Willem Kloos raakte er dankzij Grondijs van overtuigd dat de ‘diepste Grond des Aanschijns, die “God” genoemd wordt’ zeker bestaat – dit na het lezen van Grondijs’ openbare les als privaatdocent, voor Kloos aanleiding om een wijdlopig stuk in De Nieuwe Gids te schrijven. De ‘diepste Grond des Aanschijns’ moet volgens Kloos wel bestaan, ‘want anders zou er nooit iets zijn, want niet hebben kunnen komen.’ Dat Kloos door Grondijs’ openbare les zo getroffen werd is misschien geen wonder, want Grondijs heeft daarin het bijna onzegbare op meerdere plaatsen treffend onder woorden gebracht. Wie meer van het Oosterse christendom wil weten of in mystiek geïnteresseerd is zou deze openbare les nog eens moeten opslaan!

Dan huisde er, anders dan zijn tamelijk onbewogen gezicht op de foto’s doet vermoeden, in Grondijs een vurige en onverschrokken krijgsman. Die krijgsman deed al van zich spreken toen Grondijs nog heel jong was. Als student schreef hij in 1905 een brief aan de Japanse gezant in Den Haag waarin hij in snorkende taal zijn vreugde uitte over de overwinning van Japan op Rusland:

‘Wij hebben met onstuimige vreugde kennis genomen van de schitterende, en in de geschiedenis der volkeren geheel eenige overwinning, door den bekwamen bevelhebber over de vereenigde vloten van Z.M. den Keizer van Japan, op de vijandige zeemacht bevochten. Op de onafgebroken rij van weergalooze overwinningen, welker roem de welluidende namen der veldoversten van de natie, welke Uwe Excellentie vertegenwoordigt, in onze herinnering zal doen gekoppeld blijven aan de wildklinkende plaatsnamen voor de zegepralen, welke uwe helden hebben behaald op hun dapperen tegenstanders, – op de reeks van triomfen, waarover de Japansche zon is opgegaan, is de zegepraal dezer laatste dagen gevolgd als eene, zóó schitterend nimmer door ons gehoopte, vervulling onzer wenschen.’ (Hij publiceerde de brief in het Utrechtse studentenblad Vox Studiosorum van 8-6-1905.)

De laatste zin loopt, dankzij de herhaling na het gedachtestreepje. Later is Grondijs soberder gaan schrijven.

Had de geleerde in Grondijs niet de overhand behouden, dan zou hij zich misschien in een militaire loopbaan hebben uitgeleefd. Nu heeft hij als oorlogsverslaggever meermalen mogen tonen doodsgevaar te verachten. In hem huisde ongetwijfeld de soldaat die, indien daartoe geroepen, zijn leven offert voor een hogere zaak. Die soldaat spreekt in de regels die hem in 1941 uit de pen vloeiden:

‘Juist daarom is er iets voornaams in de beproevingen van den krijg, wijl de krachten, die er van den man geëischt worden, dieper liggen dan het eigenbelang, onbereikbaar zijn voor opzet, aan gene zijde liggen van berekening, ontketend worden door idee en passie alleen.’

Het stuk waarin deze regels voorkomen (gepubliceerd in Het Nieuws van den Dag van 11-7-1941) draagt het karakter van een geloofsbelijdenis. Grondijs lijkt gedreven door een mystiek geloof dat in West-Europa vermoedelijk nu nog maar weinig mensen zullen kunnen navoelen, laat staan met hem delen, een geloof in de grootheid niet alleen van ‘culturen’, maar, daarmee verbonden, van rassen en van volkeren. Geen mens op het West-Europese continent zou tenminste nu, nog geen driekwart eeuw later, regels als de volgende uit zijn pen krijgen:

‘Nu in Oost-Europa de hel opnieuw ontketend is, en millioenen dappere mannen, Duitschers en Russen, in moorddadigen gevechten gewikkeld zijn, gaan mijn gedachten terug naar den vorigen wereldoorlog, naar dezelfde bosschen, moerassen, graanvelden en weiden, waar ook heden de verbitterde strijd tusschen twee groote rassen en culturen uitgevochten wordt, naar denzelfden Russischen stam, die heden, zoals een kwart eeuw geleden, tegenover den vijand de wering zijner borsten stelt.’ (In het eerder genoemde stuk)

Overigens zou Grondijs de mysticus in onze tijd verder goed op zijn plaats zijn geweest. Het ongrijpbare ‘andere’ lag voor hem niet alleen maar besloten in het hogere gemeenschappelijke doel waarvoor de soldaat zijn leven offert, maar ook in de mystieke openbaringen en getuigenissen in de Oost-Christelijke cultuur. In deze tijd zou hij zeker de aandacht hebben getrokken van de velen die menen ‘het’ gevonden te hebben, maar hij was toch een te kritische geest om hen lang aan zich te hebben kunnen binden.

Daarmee was Grondijs toch geen zoeker. Zoeken? Zoals gezegd, waar hij kwam openden zich deuren. Hij werd ontvangen door de Pantsjen Lama of de Roemeense koning en daartussen door  gaven door hem onderzochte monumenten hun raadselen aan hem prijs. Of lijkt dat maar zo? Huussens biografie lezend val je van de ene verbazing in de ander: hoe speelde deze man, steeds weer rusteloos op reis, dit allemaal klaar? En ik heb nog niet de helft verteld, want Grondijs was bijvoorbeeld ook een verwoed schermer (hij stierf in 1961 letterlijk in het harnas), hij speelde viool, was een liefhebber van muziek en luisterde zang- en pianorecitals van zijn Russische vrouw op met voordrachten over het Russische volkslied.

In Huussens biografie volg je Grondijs’ leven van nabij op de voet. Want – en nu keer ik terug naar Huussens werkwijze als geschiedschrijver –  Huussen wisselt zijn onderhoudende relaas behalve met foto’s en sprekende citaten, in ruime mate af met reproducties van documenten, schetsen van militaire fronten, krantenberichten, afbeeldingen van door Grondijs bezochte monumenten en nog veel meer, waardoor hij als het ware de lezer over zijn schouder heen in de door hem opgespoorde bronnen laat kijken en meeneemt naar Grondijs’ alweer lang vervlogen tijd. Wie graag geschiedenis leest en daarbij zo dicht mogelijk wil worden teruggevoerd naar wie es eigentlich gewesen zal aan Huussens boek plezier beleven.

Hoe schrijf je geschiedenis? (1)
--------
De tekening is van Linda Hulshof
Meer informatie op: www.lindahulshof.nl


© 2016 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Hoe schrijf je geschiedenis? (2) Gerbrand Muller
1319VG GeschiedenisA.H. Huussen jr’s Grondijs
Baanbrekende historici als Gibbon, Ranke, Huizinga of Pirenne openen vergezichten. Ze onthullen lijnen waarlangs de geschiedenis zich in de loop van eeuwen heeft ontwikkeld, van het grijze verleden tot onze huidige tijd, die alleen maar een moment is in een voortgaande ontwikkeling. Helaas is het grensverleggende werk van dergelijke grote geleerden grotendeels Sisyfusarbeid, want hun visie wordt onveranderlijk door volgende generaties van historici voor een belangrijk deel of helemaal onderuit gehaald. Geen historicus zal nu dan ook nog pretenderen dat hij het verleden kan reconstrueren louter ‘wie es eigentlich gewesen’, zoals Leopold von Ranke zich ten doel had gesteld. Historici hebben wel gemeend de geschiedvorsing dan maar te moeten reduceren tot verzamelingen van cijfers, tabellen en grafieken, maar het kale beeld in de vorm van getallen kon toch niet iedereen bevredigen.

Wat dan? Geen geschiedenis meer schrijven omdat elk geschiedverhaal uiteindelijk toch alleen maar het product van het brein van de geschiedschrijver is, zoals de filosoof en historicus F.R. Ankersmit in zijn dissertatie betoogt? (Narrative logic: a semantic analysis of the historian’s language, 1982.) In plaats van me te verliezen in verwarde bespiegelingen kijk ik liever hoe de aan het eind van mijn vorige stukje (1) genoemde historicus A.H. Huussen jr te werk gaat.

Geschiedenis is alles wat er is gebeurd. Een historicus mag zich dus met ‘alles’ bezighouden zolang het zich maar in het verleden heeft afgespeeld. Als Huussen tijd van leven heeft, dan zal hij zich op een gegeven moment misschien wel met alles hebben beziggehouden, nu is hij al een heel eind gekomen: de codificatie van het Nederlandse huwelijksrecht tussen 1795 en 1838, de strafrechtspraak in Friesland tijdens de Verlichting, de visie op het kind in het ancien regime, de relatie tussen muziek en literatuur (bijvoorbeeld: gedichten van Nederlandse dichters door componisten op muziek gezet, of Jacob van Lenneps zangspel Sapho op muziek gezet door Van Bree), de literaire kritiek (onder meer de receptie van indertijd veel gelezen, maar inmiddels vergeten schrijfsters uit de eerste helft van de twintigste eeuw zoals Alie Smeding of Dina Cornelia Mollinger-Hooijer), de pijnlijke belevenissen van een Zweedse vrouw in een harem in Afghanistan (in de jaren twintig) – ik noem maar willekeurig iets op. Een deel van zijn studies – soms een combinatie van geschiedverhaal en bronnenpublicatie – kwam uit in de door Huussen zelf verzorgde serie Cahiers uit het Noorden (inmiddels 38 delen). Ik vergeet de biografieën van om uiteenlopende redenen opmerkelijke personen, zoals de negentiende-eeuwse theoloog Hemmo Dijkema, die Rusland bereisde, nieuwe landbouwmethoden ontwikkelde en een diepgravende studie schreef over de geschiedenis van de landbouw, de dichteres Sophie van Leer, die onder meer als secretaresse van Herwarth Walden betrokken was bij de uitgave van het tijdschrift Der Sturm, de kunstenares Jacoba van Heemskerk, of, last but not least, de schrijver, dichter, psychiater en China-kenner J.W. Schotman.

En dit jaar stuurde uitgeverij Aspekt Huussens lijvige biografie van Lodewijk Hermen Grondijs de wereld in.

Grondijs is vooral bekend geworden door zijn verslagen als onverschrokken oorlogscorrespondent in België na de Duitse inval in de Eerste Wereldoorlog, en kort daarna in Rusland toen daar gevochten werd eerst tussen de Duitse en Russische legers en later tussen de Roden en de Witten en nog een groot aantal kleinere facties. Maar Grondijs treedt in Huussens relaas in nog allerlei andere gedaanten tevoorschijn. Hij maakte als jonge natuurkundige berekeningen voor Lorenz, verdiepte zich op latere leeftijd in de Oost-Christelijke kunst en cultuur en kreeg op dat gebied een leerstoel aan de Utrechtse universiteit. Daarnaast, of eerder daarmee verbonden, was er Grondijs de mysticus: zo zien we hem in Huussens boek onder meer op de foto met de Pantsjen Lama, met de zesde Reïncarnatie van Amida Boeddha, of gesierd met een sjaal die hij ten geschenke kreeg van de Levende Boeddha van Tashiloempo. (Waar Grondijs kwam openden zich deuren: in 1935 wachtte hem bijvoorbeeld een warm welkom bij de Roemeense koning.) De dichter Willem Kloos raakte er dankzij Grondijs van overtuigd dat de ‘diepste Grond des Aanschijns, die “God” genoemd wordt’ zeker bestaat – dit na het lezen van Grondijs’ openbare les als privaatdocent, voor Kloos aanleiding om een wijdlopig stuk in De Nieuwe Gids te schrijven. De ‘diepste Grond des Aanschijns’ moet volgens Kloos wel bestaan, ‘want anders zou er nooit iets zijn, want niet hebben kunnen komen.’ Dat Kloos door Grondijs’ openbare les zo getroffen werd is misschien geen wonder, want Grondijs heeft daarin het bijna onzegbare op meerdere plaatsen treffend onder woorden gebracht. Wie meer van het Oosterse christendom wil weten of in mystiek geïnteresseerd is zou deze openbare les nog eens moeten opslaan!

Dan huisde er, anders dan zijn tamelijk onbewogen gezicht op de foto’s doet vermoeden, in Grondijs een vurige en onverschrokken krijgsman. Die krijgsman deed al van zich spreken toen Grondijs nog heel jong was. Als student schreef hij in 1905 een brief aan de Japanse gezant in Den Haag waarin hij in snorkende taal zijn vreugde uitte over de overwinning van Japan op Rusland:

‘Wij hebben met onstuimige vreugde kennis genomen van de schitterende, en in de geschiedenis der volkeren geheel eenige overwinning, door den bekwamen bevelhebber over de vereenigde vloten van Z.M. den Keizer van Japan, op de vijandige zeemacht bevochten. Op de onafgebroken rij van weergalooze overwinningen, welker roem de welluidende namen der veldoversten van de natie, welke Uwe Excellentie vertegenwoordigt, in onze herinnering zal doen gekoppeld blijven aan de wildklinkende plaatsnamen voor de zegepralen, welke uwe helden hebben behaald op hun dapperen tegenstanders, – op de reeks van triomfen, waarover de Japansche zon is opgegaan, is de zegepraal dezer laatste dagen gevolgd als eene, zóó schitterend nimmer door ons gehoopte, vervulling onzer wenschen.’ (Hij publiceerde de brief in het Utrechtse studentenblad Vox Studiosorum van 8-6-1905.)

De laatste zin loopt, dankzij de herhaling na het gedachtestreepje. Later is Grondijs soberder gaan schrijven.

Had de geleerde in Grondijs niet de overhand behouden, dan zou hij zich misschien in een militaire loopbaan hebben uitgeleefd. Nu heeft hij als oorlogsverslaggever meermalen mogen tonen doodsgevaar te verachten. In hem huisde ongetwijfeld de soldaat die, indien daartoe geroepen, zijn leven offert voor een hogere zaak. Die soldaat spreekt in de regels die hem in 1941 uit de pen vloeiden:

‘Juist daarom is er iets voornaams in de beproevingen van den krijg, wijl de krachten, die er van den man geëischt worden, dieper liggen dan het eigenbelang, onbereikbaar zijn voor opzet, aan gene zijde liggen van berekening, ontketend worden door idee en passie alleen.’

Het stuk waarin deze regels voorkomen (gepubliceerd in Het Nieuws van den Dag van 11-7-1941) draagt het karakter van een geloofsbelijdenis. Grondijs lijkt gedreven door een mystiek geloof dat in West-Europa vermoedelijk nu nog maar weinig mensen zullen kunnen navoelen, laat staan met hem delen, een geloof in de grootheid niet alleen van ‘culturen’, maar, daarmee verbonden, van rassen en van volkeren. Geen mens op het West-Europese continent zou tenminste nu, nog geen driekwart eeuw later, regels als de volgende uit zijn pen krijgen:

‘Nu in Oost-Europa de hel opnieuw ontketend is, en millioenen dappere mannen, Duitschers en Russen, in moorddadigen gevechten gewikkeld zijn, gaan mijn gedachten terug naar den vorigen wereldoorlog, naar dezelfde bosschen, moerassen, graanvelden en weiden, waar ook heden de verbitterde strijd tusschen twee groote rassen en culturen uitgevochten wordt, naar denzelfden Russischen stam, die heden, zoals een kwart eeuw geleden, tegenover den vijand de wering zijner borsten stelt.’ (In het eerder genoemde stuk)

Overigens zou Grondijs de mysticus in onze tijd verder goed op zijn plaats zijn geweest. Het ongrijpbare ‘andere’ lag voor hem niet alleen maar besloten in het hogere gemeenschappelijke doel waarvoor de soldaat zijn leven offert, maar ook in de mystieke openbaringen en getuigenissen in de Oost-Christelijke cultuur. In deze tijd zou hij zeker de aandacht hebben getrokken van de velen die menen ‘het’ gevonden te hebben, maar hij was toch een te kritische geest om hen lang aan zich te hebben kunnen binden.

Daarmee was Grondijs toch geen zoeker. Zoeken? Zoals gezegd, waar hij kwam openden zich deuren. Hij werd ontvangen door de Pantsjen Lama of de Roemeense koning en daartussen door  gaven door hem onderzochte monumenten hun raadselen aan hem prijs. Of lijkt dat maar zo? Huussens biografie lezend val je van de ene verbazing in de ander: hoe speelde deze man, steeds weer rusteloos op reis, dit allemaal klaar? En ik heb nog niet de helft verteld, want Grondijs was bijvoorbeeld ook een verwoed schermer (hij stierf in 1961 letterlijk in het harnas), hij speelde viool, was een liefhebber van muziek en luisterde zang- en pianorecitals van zijn Russische vrouw op met voordrachten over het Russische volkslied.

In Huussens biografie volg je Grondijs’ leven van nabij op de voet. Want – en nu keer ik terug naar Huussens werkwijze als geschiedschrijver –  Huussen wisselt zijn onderhoudende relaas behalve met foto’s en sprekende citaten, in ruime mate af met reproducties van documenten, schetsen van militaire fronten, krantenberichten, afbeeldingen van door Grondijs bezochte monumenten en nog veel meer, waardoor hij als het ware de lezer over zijn schouder heen in de door hem opgespoorde bronnen laat kijken en meeneemt naar Grondijs’ alweer lang vervlogen tijd. Wie graag geschiedenis leest en daarbij zo dicht mogelijk wil worden teruggevoerd naar wie es eigentlich gewesen zal aan Huussens boek plezier beleven.

Hoe schrijf je geschiedenis? (1)
--------
De tekening is van Linda Hulshof
Meer informatie op: www.lindahulshof.nl
© 2016 Gerbrand Muller
powered by CJ2