archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 3
Jaargang 2
11 november 2004
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Johannes is veertig jaar ouder Henk Bergman

Je hoort nogal eens dat literatuurliefhebbers de oorsprong van hun passie terugvoeren op die fantastische leraar (m/v) Nederlands op de middelbare school. Die leraar die met zijn bevlogen verhalen en niet-aflatende enthousiasme een wereld openbaarde die tot dan toe onbekend was. Een wereld waar je - eenmaal binnen - gemakkelijk je eigen weg kon vinden, want de schatten lagen er voor het oprapen. Maar dat hij je over de drempel heeft geholpen - daar ben je hem toch eeuwig dankbaar voor.
Ging het bij mij ook zo? Een beetje. Van de drie leraren Nederlands (één man en twee vrouwen) die ik heb gehad hebben twee mijn belangstelling voor lezen en literatuur zeker gestimuleerd. Maar ook van huis uit heb ik wel wat meegekregen. Ik schreef al eerder (De Leunstoel 1e jaargang, nr. 2: zie archief) over mijn opa, die onderwijzer én kinderboekenschrijver was (en ook nog lange tijd de buurman van de ouders van W.F. Hermans). Boeken waren bij ons thuis daarom heel gewoon en op mijn achtste verjaardag maakten mijn vader en moeder me al lid van de openbare bibliotheek. Elke woensdagmiddag kon je dan een of meer boeken lenen. Ik weet nog wel dat de aankondiging dat je op je vrije middag naar de leeszaal ging bij sommige jongens in de buurt onbegrip en zelfs agressie opriep. Naar de bibliotheek? Wat een opschepper was ik!
 
In de eerste klas van de middelbare school was er helemaal geen aandacht voor literatuur. Maar in de tweede begon het. Mevr. Kruseman, de lerares, gaf ons de opdracht een boek van een volgens haar heel bekende schrijver te lezen: Kaas van Elsschot. Niemand had ooit van hem gehoord. We moesten ook een uittreksel maken: weer zoiets nieuws. Ik werd vanaf de eerste bladzijde gepakt door het verhaal, terwijl ik eraan was begonnen met de gedachte dat literatuur - want zo had de lerares Kaas uitdrukkelijk betiteld - wel heel moeilijk zou zijn. Maar niks daarvan: ik begreep alles wat er stond en vond het een prachtig verhaal. De weken daarna las ik Lijmen/Het been en nog weer later Villa des Roses. Elsschot is altijd een van mijn favoriete schrijvers gebleven.
 
In de derde klas (zelfde lerares) moest iedereen een spreekbeurt houden over een boek. Ik koos het pas verschenen Het leven is verrukkulluk. Op die keuze kreeg ik het nodige commentaar van de zich inmiddels in de klas gevormde literaire incrowd van drie leerlingen: die Campert was0203 Johannes Later toch echt op het randje. Maar wat ík voor de voeten geworpen kreeg was niets vergeleken met de modder die naar mijn klasgenoot werd geworpen die Godfried Bomans in zijn spreekbeurt 'de beste Nederlandse schrijver' noemde.
 
In de vierde en vijfde klas was juffrouw Van Erp mijn lerares. Ze was PSP-ster, wereldverbeteraarster en spiritiste - een combinatie waar ik ook toen al weinig van moest hebben. Maar ze was ook een goede lerares, die bijvoorbeeld mijn ogen opende voor de Nederlands-Indische literatuur en voor Couperus. Haar favoriete auteur was Frederik van Eeden. Eindeloos waren haar verhalen over de kolonie Walden en het leek wel alsof ze zich de mislukking daarvan persoonlijk aantrok. Ze drukte ons voortdurend op het hart om De kleine Johannes te lezen - dat zou ons leven in positieve zin veranderen. Wat ze echter over dat boek vertelde maakte mij niet erg enthousiast - vooral die Windekind leek me een onuitstaanbaar sujet. Uit recalcitrantie besloot ik het niet te lezen en dat heb ik volgehouden tot het eindexamen. Juffrouw van Erp vond het een duidelijke tekortkoming aan de lijst van gelezen boeken die ik inleverde. We hebben het er echter niet meer over kunnen hebben, want volkomen onverwacht overleed ze twee weken voor het mondeling examen.
 
Deze zomer was het alweer veertig jaar geleden dat juffrouw Van Erp het leven liet en toen ik in augustus in een boekwinkel een mooie, hernieuwde uitgave van De kleine Johannes (Athenaeum-Polak & Van Gennep) zag liggen, begreep ik dat het tijd werd om mijn verzuim van toen te herstellen. Het verhaal verscheen oorspronkelijk in De Nieuwe Gids, het tijdschrift van de Tachtigers, dat Van Eeden in 1885 samen met Kloos, Van Deyssel, Verwey en Van der Goes oprichtte. Mensvriendelijk is het allemaal niet. 'Het verfoeilijkst gedrocht der schepping' en 'De mens is een verbazend boosaardig en lomp wezen, die liefst alles vangt en doodtrapt wat onder zijn bereik komt' - dat soort taal bezigen de dieren in dit 'symbolisch sprookje over de groei van een kleine jongen naar levenswijsheid'. Het begin vond ik nog wel aardig, maar daarna haakte ik toch vrij snel af. Wat een esoterisch gedoe, wat een opgelegde symboliek. Ik heb het verhaal (156 pagina's, koeienletters) uitgelezen - maar het viel me zwaar. Juffrouw Van Erp moest eens weten. Maar als de spiritiste die ze was, is het misschien toch bij haar aangekomen.


© 2004 Henk Bergman meer Henk Bergman - meer "De wereldliteratuur roept"
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Johannes is veertig jaar ouder Henk Bergman
Je hoort nogal eens dat literatuurliefhebbers de oorsprong van hun passie terugvoeren op die fantastische leraar (m/v) Nederlands op de middelbare school. Die leraar die met zijn bevlogen verhalen en niet-aflatende enthousiasme een wereld openbaarde die tot dan toe onbekend was. Een wereld waar je - eenmaal binnen - gemakkelijk je eigen weg kon vinden, want de schatten lagen er voor het oprapen. Maar dat hij je over de drempel heeft geholpen - daar ben je hem toch eeuwig dankbaar voor.
Ging het bij mij ook zo? Een beetje. Van de drie leraren Nederlands (één man en twee vrouwen) die ik heb gehad hebben twee mijn belangstelling voor lezen en literatuur zeker gestimuleerd. Maar ook van huis uit heb ik wel wat meegekregen. Ik schreef al eerder (De Leunstoel 1e jaargang, nr. 2: zie archief) over mijn opa, die onderwijzer én kinderboekenschrijver was (en ook nog lange tijd de buurman van de ouders van W.F. Hermans). Boeken waren bij ons thuis daarom heel gewoon en op mijn achtste verjaardag maakten mijn vader en moeder me al lid van de openbare bibliotheek. Elke woensdagmiddag kon je dan een of meer boeken lenen. Ik weet nog wel dat de aankondiging dat je op je vrije middag naar de leeszaal ging bij sommige jongens in de buurt onbegrip en zelfs agressie opriep. Naar de bibliotheek? Wat een opschepper was ik!
 
In de eerste klas van de middelbare school was er helemaal geen aandacht voor literatuur. Maar in de tweede begon het. Mevr. Kruseman, de lerares, gaf ons de opdracht een boek van een volgens haar heel bekende schrijver te lezen: Kaas van Elsschot. Niemand had ooit van hem gehoord. We moesten ook een uittreksel maken: weer zoiets nieuws. Ik werd vanaf de eerste bladzijde gepakt door het verhaal, terwijl ik eraan was begonnen met de gedachte dat literatuur - want zo had de lerares Kaas uitdrukkelijk betiteld - wel heel moeilijk zou zijn. Maar niks daarvan: ik begreep alles wat er stond en vond het een prachtig verhaal. De weken daarna las ik Lijmen/Het been en nog weer later Villa des Roses. Elsschot is altijd een van mijn favoriete schrijvers gebleven.
 
In de derde klas (zelfde lerares) moest iedereen een spreekbeurt houden over een boek. Ik koos het pas verschenen Het leven is verrukkulluk. Op die keuze kreeg ik het nodige commentaar van de zich inmiddels in de klas gevormde literaire incrowd van drie leerlingen: die Campert was0203 Johannes Later toch echt op het randje. Maar wat ík voor de voeten geworpen kreeg was niets vergeleken met de modder die naar mijn klasgenoot werd geworpen die Godfried Bomans in zijn spreekbeurt 'de beste Nederlandse schrijver' noemde.
 
In de vierde en vijfde klas was juffrouw Van Erp mijn lerares. Ze was PSP-ster, wereldverbeteraarster en spiritiste - een combinatie waar ik ook toen al weinig van moest hebben. Maar ze was ook een goede lerares, die bijvoorbeeld mijn ogen opende voor de Nederlands-Indische literatuur en voor Couperus. Haar favoriete auteur was Frederik van Eeden. Eindeloos waren haar verhalen over de kolonie Walden en het leek wel alsof ze zich de mislukking daarvan persoonlijk aantrok. Ze drukte ons voortdurend op het hart om De kleine Johannes te lezen - dat zou ons leven in positieve zin veranderen. Wat ze echter over dat boek vertelde maakte mij niet erg enthousiast - vooral die Windekind leek me een onuitstaanbaar sujet. Uit recalcitrantie besloot ik het niet te lezen en dat heb ik volgehouden tot het eindexamen. Juffrouw van Erp vond het een duidelijke tekortkoming aan de lijst van gelezen boeken die ik inleverde. We hebben het er echter niet meer over kunnen hebben, want volkomen onverwacht overleed ze twee weken voor het mondeling examen.
 
Deze zomer was het alweer veertig jaar geleden dat juffrouw Van Erp het leven liet en toen ik in augustus in een boekwinkel een mooie, hernieuwde uitgave van De kleine Johannes (Athenaeum-Polak & Van Gennep) zag liggen, begreep ik dat het tijd werd om mijn verzuim van toen te herstellen. Het verhaal verscheen oorspronkelijk in De Nieuwe Gids, het tijdschrift van de Tachtigers, dat Van Eeden in 1885 samen met Kloos, Van Deyssel, Verwey en Van der Goes oprichtte. Mensvriendelijk is het allemaal niet. 'Het verfoeilijkst gedrocht der schepping' en 'De mens is een verbazend boosaardig en lomp wezen, die liefst alles vangt en doodtrapt wat onder zijn bereik komt' - dat soort taal bezigen de dieren in dit 'symbolisch sprookje over de groei van een kleine jongen naar levenswijsheid'. Het begin vond ik nog wel aardig, maar daarna haakte ik toch vrij snel af. Wat een esoterisch gedoe, wat een opgelegde symboliek. Ik heb het verhaal (156 pagina's, koeienletters) uitgelezen - maar het viel me zwaar. Juffrouw Van Erp moest eens weten. Maar als de spiritiste die ze was, is het misschien toch bij haar aangekomen.
© 2004 Henk Bergman
powered by CJ2