archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 12
Jaargang 12
9 april 2015
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Zo maar een inventaris Frits Hoorweg

1212VG GenKoloniale herinneringen (9)
Het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) geeft een prachtig uitgevoerd  kwartaalblad uit: ‘gen.’. Losse nummers kosten € 15,-. Vrienden krijgen het voor niets en je wordt vriend voor € 40,- per jaar. Nummer 1 van dit jaar bevat een ‘Dossier Nederland en de West’. Daarin zijn vijf verhalen opgenomen, waaronder één zeer interessante, getiteld: ‘Nederlandse belangen in Berbice, Demerara en Essequebo, 1815-1819’.

Op het eerste gezicht zeiden die namen mij niets, maar de schrijver, Paul Koulen, heeft maar twee trefzekere zinnen nodig om de mist op te laten trekken.
‘Op 12 augustus 1815, dit jaar precies twee eeuwen geleden, sloten Engeland en Nederland een verdrag om de vrije vaart en handel te reguleren voor de drie voormalige Nederlandse koloniën ten westen van Suriname: Berbice, Demerara en Essequebo. Engeland was al sinds 1795, met een korte onderbreking, in het bezit van deze drie koloniën.’

O ja, na de Napoleontische tijd vond er een uitruil plaats van koloniën en ging ‘een stuk van Suriname’ naar Engeland, althans zo zat het ergens in mijn hoofd opgeslagen. (Het lijkt trouwens wel of er tussen de verschillende onderdelen van mijn hersens ook regelmatig, spontaan, uitruil plaatsvindt, hetgeen de betrouwbaarheid van mijn geheugen niet ten goede komt.) Maar zo zat het dus: ten westen van Suriname lagen nog drie Nederlandse koloniën, net als Suriname zelf genoemd naar een rivier, en die raakten we na de Franse tijd kwijt. Op zich niet zo opzienbarend, maar uit Koulens verhaal blijkt dat een uitvoeringskwestie in het betreffende verdrag, en de administratie daar omheen, ons nu een mooi doorkijkje verschaft in het koloniale regime.

Het gaat om een inventaris die gemaakt werd van Nederlanders die er plantages in bezit hadden en van eventuele hypotheekhouders. Deze voorwaarde was in het verdrag opgenomen omdat er een zekere vrees voor ‘kapitaalvlucht’ bij de Engelsen bestond. Het bleek dat men daar niet bang voor had hoeven zijn, maar zeg nooit meer dat angst een slechte raadgever is, want nu is er een prachtige bron voor historici*.

Volgens een schatting waren er rond 1800 in het betreffende gebied in totaal 700 productieve plantages. In 1818 bleek dat toen nog 80 daarvan in Nederlandse handen waren, op 43 ervan rustten hypotheken (172 in totaal). De inventaris toont aan dat er sprake was van allerlei relaties tussen handelshuizen en verschillende generaties eigenaren. De schrijver illustreert die conclusie met citaten uit allerlei andere bronnen. Tevens geeft hij een inzicht in hoe het geld dat in de West werd verdiend na verloop van tijd terechtkwam in Nederland, vaak in onroerend goed, maar ook in grote bedrijven.

Het functioneren van de plantages was in belangrijke mate afhankelijk van de mogelijkheid slaven in te zetten. In het artikel is sprake van ‘meer dan honderdduizend tot slaaf gemaakte personen’. Die schatting is waarschijnlijk afgeleid uit andere bronnen, want de schrijver constateert dat er in de inventaris ‘stilte heerst rond dit essentiële aspect van het investeringsklimaat’. Hij constateert dat met enige verbazing, omdat er in Engeland in die tijd al een sterke lobby tegen de slavenhandel was. (In een ‘Soeverein Besluit’ had Willem I in 1814 weliswaar de slavenhandel verboden, maar dat had geen praktische betekenis. Het was alleen om de steun van de Engelsen te verwerven voor zijn pogingen Koning te worden.)

Fijntjes merkt de auteur tenslotte op dat toen de Engelsen in 1834 de slavernij afschaften de overgebleven Nederlandse plantage-eigenaars royaal meeprofiteerden van de compensatie die werd uitgekeerd.

Dit uitstapje, vanuit de inventaris, naar een ontwikkeling (of het ontbreken daarvan) er buiten is begrijpelijk en te billijken. Een groot historicus als Braudel deinst er tenslotte ook niet voor terug een overall-beeld van de economie af te leiden uit summiere tolheffingsstaten. Toch hield ik aan die uitsmijter van Koulen het gevoel over dat hij wel erg nadrukkelijk wil laten weten dat hij tegen slavernij is. Of is er een redacteur geweest die heeft gezegd: ‘Joh, dat doet het altijd goed, hoor’?
Maar ja, een kniesoor die daar op let. Bij de auteursvermelding aan het eind staat niks aangegeven over mogelijke plannen van de auteur om meer met dit materiaal te doen. Moet er geen promotie komen? Of een boek, nog beter, doe maar gewoon een boek.

*List of Dutch proprietors of plantations in Demerara, Essequibo, and Berbice; 1818-1819, die onder inventarisnummer CO 11/28 bewaard wordt in The National Archives in Londen. Een doorzoekbare en onverkorte transcriptie van de inventaris is te vinden op: http://gen-magazine.blogspot.nl .

-----------------------------------------
Het Dossier Nederland en de West bevat verder verhalen over: (Vergeten) Zeeuwse emigranten in Brazilië, Dirk van Hogendorp in Brazilië, Curaçaose Bruiden en Joden in de Cariben (ook een tentoonstelling in het Joods Historisch Museum).
-------------------------------------------------------------------------
In Jrg.11, Nr.17 is een interview te vinden met Rob van Drie, plaatsvervangend directeur van het CBG.
-------------------------------------------------
Het plaatje is gemaakt door Henk Klaren


© 2015 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Zo maar een inventaris Frits Hoorweg
1212VG GenKoloniale herinneringen (9)
Het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) geeft een prachtig uitgevoerd  kwartaalblad uit: ‘gen.’. Losse nummers kosten € 15,-. Vrienden krijgen het voor niets en je wordt vriend voor € 40,- per jaar. Nummer 1 van dit jaar bevat een ‘Dossier Nederland en de West’. Daarin zijn vijf verhalen opgenomen, waaronder één zeer interessante, getiteld: ‘Nederlandse belangen in Berbice, Demerara en Essequebo, 1815-1819’.

Op het eerste gezicht zeiden die namen mij niets, maar de schrijver, Paul Koulen, heeft maar twee trefzekere zinnen nodig om de mist op te laten trekken.
‘Op 12 augustus 1815, dit jaar precies twee eeuwen geleden, sloten Engeland en Nederland een verdrag om de vrije vaart en handel te reguleren voor de drie voormalige Nederlandse koloniën ten westen van Suriname: Berbice, Demerara en Essequebo. Engeland was al sinds 1795, met een korte onderbreking, in het bezit van deze drie koloniën.’

O ja, na de Napoleontische tijd vond er een uitruil plaats van koloniën en ging ‘een stuk van Suriname’ naar Engeland, althans zo zat het ergens in mijn hoofd opgeslagen. (Het lijkt trouwens wel of er tussen de verschillende onderdelen van mijn hersens ook regelmatig, spontaan, uitruil plaatsvindt, hetgeen de betrouwbaarheid van mijn geheugen niet ten goede komt.) Maar zo zat het dus: ten westen van Suriname lagen nog drie Nederlandse koloniën, net als Suriname zelf genoemd naar een rivier, en die raakten we na de Franse tijd kwijt. Op zich niet zo opzienbarend, maar uit Koulens verhaal blijkt dat een uitvoeringskwestie in het betreffende verdrag, en de administratie daar omheen, ons nu een mooi doorkijkje verschaft in het koloniale regime.

Het gaat om een inventaris die gemaakt werd van Nederlanders die er plantages in bezit hadden en van eventuele hypotheekhouders. Deze voorwaarde was in het verdrag opgenomen omdat er een zekere vrees voor ‘kapitaalvlucht’ bij de Engelsen bestond. Het bleek dat men daar niet bang voor had hoeven zijn, maar zeg nooit meer dat angst een slechte raadgever is, want nu is er een prachtige bron voor historici*.

Volgens een schatting waren er rond 1800 in het betreffende gebied in totaal 700 productieve plantages. In 1818 bleek dat toen nog 80 daarvan in Nederlandse handen waren, op 43 ervan rustten hypotheken (172 in totaal). De inventaris toont aan dat er sprake was van allerlei relaties tussen handelshuizen en verschillende generaties eigenaren. De schrijver illustreert die conclusie met citaten uit allerlei andere bronnen. Tevens geeft hij een inzicht in hoe het geld dat in de West werd verdiend na verloop van tijd terechtkwam in Nederland, vaak in onroerend goed, maar ook in grote bedrijven.

Het functioneren van de plantages was in belangrijke mate afhankelijk van de mogelijkheid slaven in te zetten. In het artikel is sprake van ‘meer dan honderdduizend tot slaaf gemaakte personen’. Die schatting is waarschijnlijk afgeleid uit andere bronnen, want de schrijver constateert dat er in de inventaris ‘stilte heerst rond dit essentiële aspect van het investeringsklimaat’. Hij constateert dat met enige verbazing, omdat er in Engeland in die tijd al een sterke lobby tegen de slavenhandel was. (In een ‘Soeverein Besluit’ had Willem I in 1814 weliswaar de slavenhandel verboden, maar dat had geen praktische betekenis. Het was alleen om de steun van de Engelsen te verwerven voor zijn pogingen Koning te worden.)

Fijntjes merkt de auteur tenslotte op dat toen de Engelsen in 1834 de slavernij afschaften de overgebleven Nederlandse plantage-eigenaars royaal meeprofiteerden van de compensatie die werd uitgekeerd.

Dit uitstapje, vanuit de inventaris, naar een ontwikkeling (of het ontbreken daarvan) er buiten is begrijpelijk en te billijken. Een groot historicus als Braudel deinst er tenslotte ook niet voor terug een overall-beeld van de economie af te leiden uit summiere tolheffingsstaten. Toch hield ik aan die uitsmijter van Koulen het gevoel over dat hij wel erg nadrukkelijk wil laten weten dat hij tegen slavernij is. Of is er een redacteur geweest die heeft gezegd: ‘Joh, dat doet het altijd goed, hoor’?
Maar ja, een kniesoor die daar op let. Bij de auteursvermelding aan het eind staat niks aangegeven over mogelijke plannen van de auteur om meer met dit materiaal te doen. Moet er geen promotie komen? Of een boek, nog beter, doe maar gewoon een boek.

*List of Dutch proprietors of plantations in Demerara, Essequibo, and Berbice; 1818-1819, die onder inventarisnummer CO 11/28 bewaard wordt in The National Archives in Londen. Een doorzoekbare en onverkorte transcriptie van de inventaris is te vinden op: http://gen-magazine.blogspot.nl .

-----------------------------------------
Het Dossier Nederland en de West bevat verder verhalen over: (Vergeten) Zeeuwse emigranten in Brazilië, Dirk van Hogendorp in Brazilië, Curaçaose Bruiden en Joden in de Cariben (ook een tentoonstelling in het Joods Historisch Museum).
-------------------------------------------------------------------------
In Jrg.11, Nr.17 is een interview te vinden met Rob van Drie, plaatsvervangend directeur van het CBG.
-------------------------------------------------
Het plaatje is gemaakt door Henk Klaren
© 2015 Frits Hoorweg
powered by CJ2