archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 10
Jaargang 12
12 maart 2015
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
De ironie voorbij; koloniale herinneringen (8) Frits Hoorweg

1210VG IronieIn 1949 ging ons land akkoord met de onafhankelijkheid van Indonesië. Vooralsnog bleven wij wel doen alsof het westelijk deel van Nieuw Guinea van ons was. De Republiek Indonesië legde zich daar weliswaar niet bij neer, maar voorlopig bleef het bij diplomatiek gesteggel en wat speldenprikken. Van een echte oorlog was geen sprake. Dat veranderde in het begin van de jaren zestig. De diplomatieke druk werd opgevoerd en de infiltraties werden serieuzer. Uiteindelijk gingen wij door de knieën (vooral door de druk van de Amerikanen) en in 1962 was het afgelopen met het laatste restje van ons rijk in Oost-Indië.

Wie zich nu verdiept in deze merkwaardige geschiedenis, bijvoorbeeld aan de hand van John Jansen van Galen*, valt van de ene verbazing in de andere. Wat bezielde ons? Van de argumenten waarvan ons koninkrijkje zich bediende sneed er maar één hout. De Papoea’s leken inderdaad in niets op de andere bewoners van de Indonesische archipel en er moest nog veel gebeuren om ze (ietwat overdreven) het stenen tijdperk te laten ontgroeien. Maar ja, waarom waren we daar dan niet eerder werk van gaan maken? Bovendien: diversiteit was sowieso een kenmerk van de nieuwe republiek Indonesië, daar kon nog wel wat bij.

Toch was een groot deel van het volk van mening dat we verplichtingen hadden aan de Papoea’s, maar ook (of vooral?) aan de repatrianten uit Indië die daar terecht waren gekomen, de missionarissen (ons rooms-katholieke volksdeel identificeerde zich daar sterk mee) en de bestuursambtenaren die we met dat moeilijke klusje daar hadden opgescheept.
Eén van die bestuursambtenaren was Carel Schneider (alias: F.Springer). Hij vertrok in 1958 naar Nieuw-Guinea en keerde in 1962 terug. Zijn ervaringen in Nieuw-Guinea verwerkte hij in diverse verhalen: Bericht uit Hollandia, Schimmen rond de Parula, Zaken Overzee.

De licht ironische toon die hij hanteert sluit goed aan bij de manier waarop wij nu tegen dat hele avontuur aankijken. Vanaf zijn aanmelding bij de bestuursdienst maakt de verteller dingen mee die passen in een meewarige kijk op het geheel. Het ‘klasje’ bestaat uit zo’n verzameling types die je in een dergelijke setting altijd tegenkomt; van een, voor deze wereld veel te goeiige, onnozelaar tot een zelfbenoemde allesweter. Voor hij in Hollandia echt aan het werk wordt gezet zit hij in een hokje doelloos rapporten door te bladeren. Vervolgens wordt hij voor de leeuwen gegooid en ontdekt dat het bestuurswerk bestaat uit: de zaak nog even laten rusten, kijken of je niet iemand anders ermee op kunt zadelen en dan misschien, pas in het uiterste geval, ingrijpen. Daarbij gaat dan van alles mis, maar ach, met het resultaat valt meestal wel te leven.

Pas na Springers overlijden in 2011 werd de roman Met stille Trom gepubliceerd. Deze past, qua stijl en thematiek, naadloos in het rijtje verhalen dat hiervoor werd opgesomd. In het voorwoord wordt uiteengezet dat dit boek ‘heet van de naald’ in 1962 werd geschreven. Kort voor het boek zou uitkomen trok de schrijver het echter terug, omdat hij vreesde dat hij zijn collega’s tekort deed. Bijna vijftig jaar later begreep de schrijver eigenlijk niet meer waarom hij toen die beslissing nam. Voor mij lijkt het duidelijk: ironie wordt niet altijd door iedereen gewaardeerd, zeker niet als de strijd nog maar nauwelijks gestreden is.

Van de weeromstuit1210VG Springer begon ik mij af te vragen of die ironie, hoe weldadig die ook aan doet, ons nu niet een beetje in de weg zit bij het begrijpen van wat er toen is gebeurd. Volgende vraag die opkwam was: waarom herinner ik mij zo weinig van die Nieuw-Guinea kwestie? (In 1962 werd ik 15 en ik heb levendige herinneringen (echte!) aan het schaaktoernooi dat toen op Curaçao is verspeeld. Het was beslist niet zo dat alle wereldnieuws aan mij voorbij ging!) Het onbehouwen gedrag van de broer van de Amerikaanse president, die onze regering de les kwam lezen, is het enige dat mij te binnen wil schieten en daarvan vraag ik mij af of het wel een echte herinnering is, dan wel iets waarover ik later gelezen heb.

Links en rechts vroeg ik kennissen en familieleden (van mijn leeftijd) hoe het met hun herinneringen aan die kwestie gesteld was. Bijna in alle gevallen kwam ik dezelfde reactie tegen: ‘Nee, eigenlijk kan ik mij daar weinig van heugen’, of: ‘Gek is dat wel ja, want de ophef na de Russische inval in Hongarije (1956) staat me nog levendig voor de geest’.

Tot ik bij Bernadette Sourbag terecht kwam. Zij is in 1948 geboren in Soerabaja. In 1950 verkaste het gezin naar Hollandia. Haar vader werkte bij de politie en die kon daar eigenlijk gewoon zijn werk voortzetten.

‘Mijn vader heeft er de tijd van zijn leven gehad. Veel minder bureaucratie dan in Soerabaja en dankbaar werk. Voor ons was het daar ook heerlijk. Veel buiten, vaak aan het strand. Ik herinner me bijvoorbeeld dat ik in een boom, zomaar op een grote tak, een boekje lag te lezen. In het begin was er nog weinig te krijgen, dan plukte mijn moeder bladeren van iets wat daar gewoon groeide en dat was dan onze groente voor die dag. Pas later kwamen er Chinese handelaars. Mijn vader werd een paar keer overgeplaatst, helemaal aan het eind was hij in het zuiden werkzaam. Daar was het nog spannend, met een van de laatste uitbarstingen van het koppensnellen. Het verhaal dat we daar waren voor de Papoea’s werd door ons niet serieus genomen, hoor. Nee, we leefden in aparte werelden.’

‘Vanaf 1957 heb ik in Nederland op kostschool gezeten. In 1959 ben ik nog een keer op vakantie geweest bij mijn ouders, dat was het laatste dat ik van Nieuw-Guinea heb gezien. Het nieuws volgde ik wel met aandacht, ja. De hele familie is in ’62 gerepatrieerd, natuurlijk. Mijn vader heeft hier ook weer werk gevonden, bij een of andere inspectie. Maar ik heb wel altijd het idee gehad dat hij in Nederland niet helemaal op z’n plaats was, omdat hij nu eenmaal een ander temperament had.’

*J.J. van Galen, Ons laatste oorlogje, 1984, Van Holkema en Warendorf, Weesp

--------------------------------------------
De tekening is van Annemiek Meijer
Het tweede plaatje is gemaakt door Henk Klaren
----------------------------------------------------------
Bestel uw boeken, CD’s en veel meer
bij bolcom via de banner rechts.
Dan steunt u De Leunstoel
--------------------------------------
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php

© 2015 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
De ironie voorbij; koloniale herinneringen (8) Frits Hoorweg
1210VG IronieIn 1949 ging ons land akkoord met de onafhankelijkheid van Indonesië. Vooralsnog bleven wij wel doen alsof het westelijk deel van Nieuw Guinea van ons was. De Republiek Indonesië legde zich daar weliswaar niet bij neer, maar voorlopig bleef het bij diplomatiek gesteggel en wat speldenprikken. Van een echte oorlog was geen sprake. Dat veranderde in het begin van de jaren zestig. De diplomatieke druk werd opgevoerd en de infiltraties werden serieuzer. Uiteindelijk gingen wij door de knieën (vooral door de druk van de Amerikanen) en in 1962 was het afgelopen met het laatste restje van ons rijk in Oost-Indië.

Wie zich nu verdiept in deze merkwaardige geschiedenis, bijvoorbeeld aan de hand van John Jansen van Galen*, valt van de ene verbazing in de andere. Wat bezielde ons? Van de argumenten waarvan ons koninkrijkje zich bediende sneed er maar één hout. De Papoea’s leken inderdaad in niets op de andere bewoners van de Indonesische archipel en er moest nog veel gebeuren om ze (ietwat overdreven) het stenen tijdperk te laten ontgroeien. Maar ja, waarom waren we daar dan niet eerder werk van gaan maken? Bovendien: diversiteit was sowieso een kenmerk van de nieuwe republiek Indonesië, daar kon nog wel wat bij.

Toch was een groot deel van het volk van mening dat we verplichtingen hadden aan de Papoea’s, maar ook (of vooral?) aan de repatrianten uit Indië die daar terecht waren gekomen, de missionarissen (ons rooms-katholieke volksdeel identificeerde zich daar sterk mee) en de bestuursambtenaren die we met dat moeilijke klusje daar hadden opgescheept.
Eén van die bestuursambtenaren was Carel Schneider (alias: F.Springer). Hij vertrok in 1958 naar Nieuw-Guinea en keerde in 1962 terug. Zijn ervaringen in Nieuw-Guinea verwerkte hij in diverse verhalen: Bericht uit Hollandia, Schimmen rond de Parula, Zaken Overzee.

De licht ironische toon die hij hanteert sluit goed aan bij de manier waarop wij nu tegen dat hele avontuur aankijken. Vanaf zijn aanmelding bij de bestuursdienst maakt de verteller dingen mee die passen in een meewarige kijk op het geheel. Het ‘klasje’ bestaat uit zo’n verzameling types die je in een dergelijke setting altijd tegenkomt; van een, voor deze wereld veel te goeiige, onnozelaar tot een zelfbenoemde allesweter. Voor hij in Hollandia echt aan het werk wordt gezet zit hij in een hokje doelloos rapporten door te bladeren. Vervolgens wordt hij voor de leeuwen gegooid en ontdekt dat het bestuurswerk bestaat uit: de zaak nog even laten rusten, kijken of je niet iemand anders ermee op kunt zadelen en dan misschien, pas in het uiterste geval, ingrijpen. Daarbij gaat dan van alles mis, maar ach, met het resultaat valt meestal wel te leven.

Pas na Springers overlijden in 2011 werd de roman Met stille Trom gepubliceerd. Deze past, qua stijl en thematiek, naadloos in het rijtje verhalen dat hiervoor werd opgesomd. In het voorwoord wordt uiteengezet dat dit boek ‘heet van de naald’ in 1962 werd geschreven. Kort voor het boek zou uitkomen trok de schrijver het echter terug, omdat hij vreesde dat hij zijn collega’s tekort deed. Bijna vijftig jaar later begreep de schrijver eigenlijk niet meer waarom hij toen die beslissing nam. Voor mij lijkt het duidelijk: ironie wordt niet altijd door iedereen gewaardeerd, zeker niet als de strijd nog maar nauwelijks gestreden is.

Van de weeromstuit1210VG Springer begon ik mij af te vragen of die ironie, hoe weldadig die ook aan doet, ons nu niet een beetje in de weg zit bij het begrijpen van wat er toen is gebeurd. Volgende vraag die opkwam was: waarom herinner ik mij zo weinig van die Nieuw-Guinea kwestie? (In 1962 werd ik 15 en ik heb levendige herinneringen (echte!) aan het schaaktoernooi dat toen op Curaçao is verspeeld. Het was beslist niet zo dat alle wereldnieuws aan mij voorbij ging!) Het onbehouwen gedrag van de broer van de Amerikaanse president, die onze regering de les kwam lezen, is het enige dat mij te binnen wil schieten en daarvan vraag ik mij af of het wel een echte herinnering is, dan wel iets waarover ik later gelezen heb.

Links en rechts vroeg ik kennissen en familieleden (van mijn leeftijd) hoe het met hun herinneringen aan die kwestie gesteld was. Bijna in alle gevallen kwam ik dezelfde reactie tegen: ‘Nee, eigenlijk kan ik mij daar weinig van heugen’, of: ‘Gek is dat wel ja, want de ophef na de Russische inval in Hongarije (1956) staat me nog levendig voor de geest’.

Tot ik bij Bernadette Sourbag terecht kwam. Zij is in 1948 geboren in Soerabaja. In 1950 verkaste het gezin naar Hollandia. Haar vader werkte bij de politie en die kon daar eigenlijk gewoon zijn werk voortzetten.

‘Mijn vader heeft er de tijd van zijn leven gehad. Veel minder bureaucratie dan in Soerabaja en dankbaar werk. Voor ons was het daar ook heerlijk. Veel buiten, vaak aan het strand. Ik herinner me bijvoorbeeld dat ik in een boom, zomaar op een grote tak, een boekje lag te lezen. In het begin was er nog weinig te krijgen, dan plukte mijn moeder bladeren van iets wat daar gewoon groeide en dat was dan onze groente voor die dag. Pas later kwamen er Chinese handelaars. Mijn vader werd een paar keer overgeplaatst, helemaal aan het eind was hij in het zuiden werkzaam. Daar was het nog spannend, met een van de laatste uitbarstingen van het koppensnellen. Het verhaal dat we daar waren voor de Papoea’s werd door ons niet serieus genomen, hoor. Nee, we leefden in aparte werelden.’

‘Vanaf 1957 heb ik in Nederland op kostschool gezeten. In 1959 ben ik nog een keer op vakantie geweest bij mijn ouders, dat was het laatste dat ik van Nieuw-Guinea heb gezien. Het nieuws volgde ik wel met aandacht, ja. De hele familie is in ’62 gerepatrieerd, natuurlijk. Mijn vader heeft hier ook weer werk gevonden, bij een of andere inspectie. Maar ik heb wel altijd het idee gehad dat hij in Nederland niet helemaal op z’n plaats was, omdat hij nu eenmaal een ander temperament had.’

*J.J. van Galen, Ons laatste oorlogje, 1984, Van Holkema en Warendorf, Weesp

--------------------------------------------
De tekening is van Annemiek Meijer
Het tweede plaatje is gemaakt door Henk Klaren
----------------------------------------------------------
Bestel uw boeken, CD’s en veel meer
bij bolcom via de banner rechts.
Dan steunt u De Leunstoel
--------------------------------------
Abonneert u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php
© 2015 Frits Hoorweg
powered by CJ2