archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 4
Jaargang 12
4 december 2014
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
De houthakker en zijn bijl (voor de kleintjes) Carlo van Praag

1204VG BijlDiep in het woud leefde de houthakker met zijn vrouw en twee zonen. Hoewel het hele gezin de ganse dag zwoegde, in de hitte, in de regen, bij sneeuw en bij onweder, leefde het in diepe armoede. Een armzalige hut strekte het tot onderkomen en de honger deed zich regelmatig gevoelen. Eens in de week kwam een koopman uit de stad met zijn vierspan. Hij haalde het hout op en in ruil daarvoor bracht hij levensmiddelen mee die echter nauwelijks voor vier dagen toereikend waren. Jawel, nooddruft heerste.

De vrouw van de houthakker bezat geen sterk gestel. Zij hield het harde leven niet vol en bezweek ten slotte van gebrek en uitputting. Niet lang daarna werd de houthakker getroffen door een zware tak van een neerstortende boom. De zonen droegen hun zwaargewonde vader naar huis en legden hem op zijn sponde.
‘Dat was het dan’, zei de stervende. ‘Als God het wil, zal ik nu met jullie moeder in de hemel herenigd worden. Niets bezit ik dan mijn bijl om jullie na te laten. Laat hij toevallen aan degene die hem het vaardigst weet te hanteren.  De Here zij met jullie’. Toen blies hij de laatste adem uit.

De zonen begroeven hun vader en zetten zich aan de tafel.
‘Welnu, broertje, dat is een uitgemaakte zaak’, zei de oudste, een reus van een kerel die boomstammen op zijn schouders vervoerde of het lucifershoutjes waren. ‘De bijl is dus van mij’.
De jongste beschikte over een veel minder robuuste gestalte en moest het eerder hebben van zijn schranderheid.
‘Laten wij voor de zekerheid eerst vaststellen wie van ons de bijl het best weet te hanteren’.
De oudste lachte schamper. ‘Waarom niet’, zei hij.
‘Die boom daar’, zei de jongste. ‘Wie de bijl in één klap het diepste in de stam weet te drijven, aan hem valt de bijl toe. Jij mag beginnen’.
De reus liep op de boom toe en spuugde in zijn handen. Toen pakte hij de bijl en dreef hem met ontzaglijk geweld in het hout. Zo diep was de bijl verzonken dat zelfs een deel van de steel in de stam was verdwenen.

‘Nu jij, broertje’.
De jongste liep naar de boom en sjorde aan de bijl.
‘Je moet mij wel even helpen hem eruit te krijgen, broer. Dit gaat mijn krachten te boven’.
De oudste deed zijn best, maar hoe hij ook trok, het lukte ook hem niet.
‘Jammer’, sprak de jongste. ‘Nu zullen we nooit weten wie de bijl het beste hanteert’. Een fijn glimlachje speelde om zijn lippen.
Een vreselijke woede maakte zich meester van de oudste. Hij wierp zich op zijn broer en greep hem bij de keel. Hij zou de ongelukkige stellig hebben gedood, ware het niet dat ineens van vlakbij een stem weerklonk.
‘Halt daar. Staakt onmiddellijk Uw gevecht!’

Verbaasd keken de broers op. Voor hen stond een ruiter in een schitterende groene mantel, versierd  met een maar al te bekend wapen. De broers zonken op hun knieën want de ruiter was niemand minder dan de koning van het land aan het hoofd van zijn jachtstoet.
‘Verheft u’, beval de koning ‘en vertelt mij wat U bezielt’.
De jongste nam het woord en deed verslag van voorgevallene.
‘Mijn broer had mij wellicht gedood, Sire, maar duidt  het hem alstublieft niet euvel. Nooddruft dreef hem tot zijn daad’.
De vorst bezag de gebroeders een moment. Toen zei hij;
‘Het leven heeft U niet gespaard en ge hebt veel moeten doorstaan. Welnu, het was voor mij en mijn gevolg een fraaie dag, rijk aan jachtbuit. Ik voel mij mild gestemd. Ge moogt beiden een wens doen. Als hij mij behaagt en ik kan hem verwezenlijken, dan zal ik hem vervullen’.

De oudste, impulsief als hij was, bedacht zich geen moment:
‘De hand van Uw dochter Sire’. De leden van de jachtstoet hielden hun adem in, maar de koning glimlachte. ‘En nu gij’, sprak hij tot de jongste.
‘Niets begeer ik, Sire, dan de bijl van mijn vader, opdat ik zijn ambacht voortzette’.
De koning dacht een ogenblik na en deed toen uitspraak:
‘Uw wens, sprak hij tot de oudste, heeft mij niet mishaagd, maar hij is niet te verwezenlijken, want ik bezit geen dochter, hoezeer ik daarnaar ook verlangde. ‘En U’, sprak hij tot de jongste: ‘Uw wens is zeker te verwezenlijken, maar hij heeft mij niet behaagd, want hij getuigt van valse bescheidenheid. Hij zette zijn rijdier in beweging aan en begaf zich met zijn stoet op weg, de gebroeders ontgoocheld achterlatend. Maar net voor de stoet in het bos verdween, wendde een van de jagers zijn paard en galoppeerde naar de broers terug.

‘Zijne Majesteit is genadig en laat Ulieden niet aan Uw lot over’.
En hij nam de broers op in de stoet en zij vergezelden de koning en zijn gevolg naar de hoofdstad. De oudste broer, die een goede hand van hakken bezat, benoemde hij tot opperbeul en de jongste die een bedreven huichelaar was, werd hofpredikant. En beiden verrichten hun werk met ijver en plezier en toonden zich steunpilaren van de gemeenschap. En zij namen zich goedlachse en mollige deernen tot vrouw en leefden nog lang en gelukkig te midden van hun talrijk nakroost.

-------------------------------------------------
Het plaatje is gemaakt door Henk Klaren
----------------------------------------------------
Carlo van Praags bundel: 'Heimwee naar het heden' kan besteld worden bij: www.eburon.nl
-----------------------------------------
Bestel uw (overige) boeken, CD's en nog veel meer
bij bolcom, via de banner rechts.
Dan steunt u De Leunstoel!


© 2014 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
De houthakker en zijn bijl (voor de kleintjes) Carlo van Praag
1204VG BijlDiep in het woud leefde de houthakker met zijn vrouw en twee zonen. Hoewel het hele gezin de ganse dag zwoegde, in de hitte, in de regen, bij sneeuw en bij onweder, leefde het in diepe armoede. Een armzalige hut strekte het tot onderkomen en de honger deed zich regelmatig gevoelen. Eens in de week kwam een koopman uit de stad met zijn vierspan. Hij haalde het hout op en in ruil daarvoor bracht hij levensmiddelen mee die echter nauwelijks voor vier dagen toereikend waren. Jawel, nooddruft heerste.

De vrouw van de houthakker bezat geen sterk gestel. Zij hield het harde leven niet vol en bezweek ten slotte van gebrek en uitputting. Niet lang daarna werd de houthakker getroffen door een zware tak van een neerstortende boom. De zonen droegen hun zwaargewonde vader naar huis en legden hem op zijn sponde.
‘Dat was het dan’, zei de stervende. ‘Als God het wil, zal ik nu met jullie moeder in de hemel herenigd worden. Niets bezit ik dan mijn bijl om jullie na te laten. Laat hij toevallen aan degene die hem het vaardigst weet te hanteren.  De Here zij met jullie’. Toen blies hij de laatste adem uit.

De zonen begroeven hun vader en zetten zich aan de tafel.
‘Welnu, broertje, dat is een uitgemaakte zaak’, zei de oudste, een reus van een kerel die boomstammen op zijn schouders vervoerde of het lucifershoutjes waren. ‘De bijl is dus van mij’.
De jongste beschikte over een veel minder robuuste gestalte en moest het eerder hebben van zijn schranderheid.
‘Laten wij voor de zekerheid eerst vaststellen wie van ons de bijl het best weet te hanteren’.
De oudste lachte schamper. ‘Waarom niet’, zei hij.
‘Die boom daar’, zei de jongste. ‘Wie de bijl in één klap het diepste in de stam weet te drijven, aan hem valt de bijl toe. Jij mag beginnen’.
De reus liep op de boom toe en spuugde in zijn handen. Toen pakte hij de bijl en dreef hem met ontzaglijk geweld in het hout. Zo diep was de bijl verzonken dat zelfs een deel van de steel in de stam was verdwenen.

‘Nu jij, broertje’.
De jongste liep naar de boom en sjorde aan de bijl.
‘Je moet mij wel even helpen hem eruit te krijgen, broer. Dit gaat mijn krachten te boven’.
De oudste deed zijn best, maar hoe hij ook trok, het lukte ook hem niet.
‘Jammer’, sprak de jongste. ‘Nu zullen we nooit weten wie de bijl het beste hanteert’. Een fijn glimlachje speelde om zijn lippen.
Een vreselijke woede maakte zich meester van de oudste. Hij wierp zich op zijn broer en greep hem bij de keel. Hij zou de ongelukkige stellig hebben gedood, ware het niet dat ineens van vlakbij een stem weerklonk.
‘Halt daar. Staakt onmiddellijk Uw gevecht!’

Verbaasd keken de broers op. Voor hen stond een ruiter in een schitterende groene mantel, versierd  met een maar al te bekend wapen. De broers zonken op hun knieën want de ruiter was niemand minder dan de koning van het land aan het hoofd van zijn jachtstoet.
‘Verheft u’, beval de koning ‘en vertelt mij wat U bezielt’.
De jongste nam het woord en deed verslag van voorgevallene.
‘Mijn broer had mij wellicht gedood, Sire, maar duidt  het hem alstublieft niet euvel. Nooddruft dreef hem tot zijn daad’.
De vorst bezag de gebroeders een moment. Toen zei hij;
‘Het leven heeft U niet gespaard en ge hebt veel moeten doorstaan. Welnu, het was voor mij en mijn gevolg een fraaie dag, rijk aan jachtbuit. Ik voel mij mild gestemd. Ge moogt beiden een wens doen. Als hij mij behaagt en ik kan hem verwezenlijken, dan zal ik hem vervullen’.

De oudste, impulsief als hij was, bedacht zich geen moment:
‘De hand van Uw dochter Sire’. De leden van de jachtstoet hielden hun adem in, maar de koning glimlachte. ‘En nu gij’, sprak hij tot de jongste.
‘Niets begeer ik, Sire, dan de bijl van mijn vader, opdat ik zijn ambacht voortzette’.
De koning dacht een ogenblik na en deed toen uitspraak:
‘Uw wens, sprak hij tot de oudste, heeft mij niet mishaagd, maar hij is niet te verwezenlijken, want ik bezit geen dochter, hoezeer ik daarnaar ook verlangde. ‘En U’, sprak hij tot de jongste: ‘Uw wens is zeker te verwezenlijken, maar hij heeft mij niet behaagd, want hij getuigt van valse bescheidenheid. Hij zette zijn rijdier in beweging aan en begaf zich met zijn stoet op weg, de gebroeders ontgoocheld achterlatend. Maar net voor de stoet in het bos verdween, wendde een van de jagers zijn paard en galoppeerde naar de broers terug.

‘Zijne Majesteit is genadig en laat Ulieden niet aan Uw lot over’.
En hij nam de broers op in de stoet en zij vergezelden de koning en zijn gevolg naar de hoofdstad. De oudste broer, die een goede hand van hakken bezat, benoemde hij tot opperbeul en de jongste die een bedreven huichelaar was, werd hofpredikant. En beiden verrichten hun werk met ijver en plezier en toonden zich steunpilaren van de gemeenschap. En zij namen zich goedlachse en mollige deernen tot vrouw en leefden nog lang en gelukkig te midden van hun talrijk nakroost.

-------------------------------------------------
Het plaatje is gemaakt door Henk Klaren
----------------------------------------------------
Carlo van Praags bundel: 'Heimwee naar het heden' kan besteld worden bij: www.eburon.nl
-----------------------------------------
Bestel uw (overige) boeken, CD's en nog veel meer
bij bolcom, via de banner rechts.
Dan steunt u De Leunstoel!
© 2014 Carlo van Praag
powered by CJ2