archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 7
Jaargang 10
31 januari 2013
Bezigheden > Ontmoetingen delen printen terug
Aan de sluis; fictie Mas Papo

1007BZ Sluis
Ze waren er weer. De boot lag voor de sluis te wachten. Het was een kleine rijnaak, met het stuurhuis achter het lagere woongedeelte. De naam van het schip, "De Groene", sierde zoals gebruikelijk bij rijnaken, in gouden krulletters ingesneden op een houten bord, bovenop het woongedeelte.

Het schip had vier laadruimtes, die twee aan twee in de breedte ook één ruimte konden vormden, zodat er twee of vier ruimtes onafhankelijk van elkaar gevuld konden worden. Tussen de ruimtes door kon je op het dek van het ene gangboord naar het andere lopen. Daar en in het gangboord zag je pas hoe groot die ruimtes waren, enorme diepe gaten vooral als het schip leeg was. Meestal was de vracht, die in Amsterdam op de beurs ingekocht werd, graan. Het merendeel was bestemd voor grote afnemers in het Ruhrgebied, soms voor een kleinere klant, die dan hopelijk tussen Amsterdam en het Ruhrgebied zijn overslagpunt had. Vracht inkopen was tevens plannen. Als de vracht via de silo's op de kade werd gelost en overgeladen in vrachtwagens, moest de beurs zijn bezocht, om te zorgen voor de vracht retour.

Harm zwaaide toen hij ons zag, en stak daarna zijn vuist omhoog, zoals hij altijd deed tijdens een groet of afscheid. Zijn lach zat verstopt achter zijn vuurrode baard, maar aan zijn ogen kon je zien dat hij blij was ons weer te zien. Hij was een reusachtige man, met dito handen, iemand die bij anderen ontzag inboezemde. Hij maakte er in de havens en op de beurs vaak grote indruk mee. Hij ging wel eens op de vuist als ze hem dwars zaten en uitscholden. ‘Die sluiswachter krijgt van mij geen rooie cent,’ zei Harm eens. ‘Iedereen doet zijn werk, en krijgt er voor betaald, en ik weet dat hij hetzelfde verdient als ik, en zo hoort het ook. Iedereen die zich voor honderd procent inzet moet toch hetzelfde verdienen, het zou niet eerlijk zijn als het anders was. Dus waarom zou ik hem geld geven, hij geeft toch mij ook niets?’ Wij vonden dat hij daar gelijk in had, zoals hij altijd gelijk had met zijn uitspraken.

De marsmuziek in zijn stuurhut maakte bij mij altijd een gevoel van eenheid los. Hij zong vaak hard mee, hoewel hij de indruk wekte niet precies de tekst te kennen. Ik verstond er in ieder geval geen woord van. Meestal riep hij tussen de stukken door: ‘Ja jongens, ik ben zo rood als mijn baard!’ En dat klopte, door de kracht die er van hem uit ging werd hij rood tot achter zijn oren. Hij was niet getrouwd, wel reisden er vaak mensen met hem mee. Eén van zijn broeders, die er overigens heel anders uit zagen dan hij, of soms ook één van zijn zusters. Als we op bezoek kwamen terwijl het schip lag te wachten voor de sluis, mochten we binnenkomen, door de stuurhut en dan door een deur met een rond raam, waarachter zich een trap bevond, naar beneden, naar het woongedeelte, dat op het interieur van een grote caravan leek. Op de tafel een kleedje, een boot erin gehaakt, met daarnaast een visser die een grote vis omhoog houdt, voor de ramen ook gehaakte gordijnen met zeilboten ankers en stuurwielen erin.

En altijd een licht geklots van water tegen het schip, waardoor ik het idee had dat er in het water in de kelder onder de woonkamer iemand op en neer roeide. Aan de muur ingelijste ansichtkaarten van oude gerimpelde mannen en vrouwen, opgehangen aan draden, die met punaises in het plafond geprikt zaten, zodat als het schip heen en weer zou gaan op de deining van het water de lijstjes tegen de muur aan zouden kletteren. Als we eenmaal gezeten waren, ik altijd als eerste, zodat ik veilig in de hoek van de bank de hele kamer kon overzien zei hij tegen zijn metgezel: ‘Kameraad, schenk ons eens een stevige borrel in.’ Wij kregen een glas limonade, en hij nam samen met zijn metgezel een glaasje drank, dat ik kende als jonge jenever, maar volgens mij wel anders rook. We hieven altijd het glas en riepen gezamenlijk: ‘Lang leve de kameraden!!’, waarna we in één teug ons glas leegdronken.

Hij vertelde erbij dat het in Rusland een oud gebruik was de glazen daarna over het hoofd in de haard kapot te gooien, maar dat hij niet zoveel glazen had, dat we dat bij hem ook konden doen. Hij vertelde veel over de gewoontes en gebruiken in Rusland. Hij was er geweest voor en tijdens de oorlog, en was met de trein van oost naar west gereden, had met veel mensen gesproken, vooral de oudere en van iedereen die hij gesproken had foto's gemaakt. Wij hoorden met open mond de verhalen aan en beloofden plechtig er met niemand over te praten. Soms duurde het uren voor zijn schip aan de beurt was geschut te worden, zodat we te laat thuis kwamen, maar zoals beloofd niets vertelden. Tot één keer waarop we onze mond in ons enthousiasme voorbij praatten, en het ons verder verboden werd nog één keer Harm, zijn schip of één van zijn metgezellen te bezoeken, omdat zulke mensen niet in onze maatschappij thuis hoorden.

Toen Harm weer zwaaide deden wij net alsof we hem niet zagen en liepen door over de loopbrug, die langs de wachtende schepen lag en schreven in ons notitieboekje: "De Groene", Amsterdam, 120 ton.
 
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
Illustratrice in opleiding: http://www.neetje.nl


© 2013 Mas Papo meer Mas Papo - meer "Ontmoetingen"
Bezigheden > Ontmoetingen
Aan de sluis; fictie Mas Papo
1007BZ Sluis
Ze waren er weer. De boot lag voor de sluis te wachten. Het was een kleine rijnaak, met het stuurhuis achter het lagere woongedeelte. De naam van het schip, "De Groene", sierde zoals gebruikelijk bij rijnaken, in gouden krulletters ingesneden op een houten bord, bovenop het woongedeelte.

Het schip had vier laadruimtes, die twee aan twee in de breedte ook één ruimte konden vormden, zodat er twee of vier ruimtes onafhankelijk van elkaar gevuld konden worden. Tussen de ruimtes door kon je op het dek van het ene gangboord naar het andere lopen. Daar en in het gangboord zag je pas hoe groot die ruimtes waren, enorme diepe gaten vooral als het schip leeg was. Meestal was de vracht, die in Amsterdam op de beurs ingekocht werd, graan. Het merendeel was bestemd voor grote afnemers in het Ruhrgebied, soms voor een kleinere klant, die dan hopelijk tussen Amsterdam en het Ruhrgebied zijn overslagpunt had. Vracht inkopen was tevens plannen. Als de vracht via de silo's op de kade werd gelost en overgeladen in vrachtwagens, moest de beurs zijn bezocht, om te zorgen voor de vracht retour.

Harm zwaaide toen hij ons zag, en stak daarna zijn vuist omhoog, zoals hij altijd deed tijdens een groet of afscheid. Zijn lach zat verstopt achter zijn vuurrode baard, maar aan zijn ogen kon je zien dat hij blij was ons weer te zien. Hij was een reusachtige man, met dito handen, iemand die bij anderen ontzag inboezemde. Hij maakte er in de havens en op de beurs vaak grote indruk mee. Hij ging wel eens op de vuist als ze hem dwars zaten en uitscholden. ‘Die sluiswachter krijgt van mij geen rooie cent,’ zei Harm eens. ‘Iedereen doet zijn werk, en krijgt er voor betaald, en ik weet dat hij hetzelfde verdient als ik, en zo hoort het ook. Iedereen die zich voor honderd procent inzet moet toch hetzelfde verdienen, het zou niet eerlijk zijn als het anders was. Dus waarom zou ik hem geld geven, hij geeft toch mij ook niets?’ Wij vonden dat hij daar gelijk in had, zoals hij altijd gelijk had met zijn uitspraken.

De marsmuziek in zijn stuurhut maakte bij mij altijd een gevoel van eenheid los. Hij zong vaak hard mee, hoewel hij de indruk wekte niet precies de tekst te kennen. Ik verstond er in ieder geval geen woord van. Meestal riep hij tussen de stukken door: ‘Ja jongens, ik ben zo rood als mijn baard!’ En dat klopte, door de kracht die er van hem uit ging werd hij rood tot achter zijn oren. Hij was niet getrouwd, wel reisden er vaak mensen met hem mee. Eén van zijn broeders, die er overigens heel anders uit zagen dan hij, of soms ook één van zijn zusters. Als we op bezoek kwamen terwijl het schip lag te wachten voor de sluis, mochten we binnenkomen, door de stuurhut en dan door een deur met een rond raam, waarachter zich een trap bevond, naar beneden, naar het woongedeelte, dat op het interieur van een grote caravan leek. Op de tafel een kleedje, een boot erin gehaakt, met daarnaast een visser die een grote vis omhoog houdt, voor de ramen ook gehaakte gordijnen met zeilboten ankers en stuurwielen erin.

En altijd een licht geklots van water tegen het schip, waardoor ik het idee had dat er in het water in de kelder onder de woonkamer iemand op en neer roeide. Aan de muur ingelijste ansichtkaarten van oude gerimpelde mannen en vrouwen, opgehangen aan draden, die met punaises in het plafond geprikt zaten, zodat als het schip heen en weer zou gaan op de deining van het water de lijstjes tegen de muur aan zouden kletteren. Als we eenmaal gezeten waren, ik altijd als eerste, zodat ik veilig in de hoek van de bank de hele kamer kon overzien zei hij tegen zijn metgezel: ‘Kameraad, schenk ons eens een stevige borrel in.’ Wij kregen een glas limonade, en hij nam samen met zijn metgezel een glaasje drank, dat ik kende als jonge jenever, maar volgens mij wel anders rook. We hieven altijd het glas en riepen gezamenlijk: ‘Lang leve de kameraden!!’, waarna we in één teug ons glas leegdronken.

Hij vertelde erbij dat het in Rusland een oud gebruik was de glazen daarna over het hoofd in de haard kapot te gooien, maar dat hij niet zoveel glazen had, dat we dat bij hem ook konden doen. Hij vertelde veel over de gewoontes en gebruiken in Rusland. Hij was er geweest voor en tijdens de oorlog, en was met de trein van oost naar west gereden, had met veel mensen gesproken, vooral de oudere en van iedereen die hij gesproken had foto's gemaakt. Wij hoorden met open mond de verhalen aan en beloofden plechtig er met niemand over te praten. Soms duurde het uren voor zijn schip aan de beurt was geschut te worden, zodat we te laat thuis kwamen, maar zoals beloofd niets vertelden. Tot één keer waarop we onze mond in ons enthousiasme voorbij praatten, en het ons verder verboden werd nog één keer Harm, zijn schip of één van zijn metgezellen te bezoeken, omdat zulke mensen niet in onze maatschappij thuis hoorden.

Toen Harm weer zwaaide deden wij net alsof we hem niet zagen en liepen door over de loopbrug, die langs de wachtende schepen lag en schreven in ons notitieboekje: "De Groene", Amsterdam, 120 ton.
 
*********************************
De tekening is van Renée van den Kerkhof
Illustratrice in opleiding: http://www.neetje.nl
© 2013 Mas Papo
powered by CJ2