archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 4
Jaargang 10
6 december 2012
Beschouwingen > In de polder delen printen terug
Hoe erg is vergrijzing? Carlo van Praag

0001 BS Carlo
Voor mij persoonlijk is het een matig genoegen, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Vergrijzing wordt namelijk ook, en niet helemaal ten onrechte, als maatschappelijk probleem afgeschilderd. Cijfers zijn op dit punt welsprekend. Het CPB heeft bij herhaling vastgesteld dat de vergrijzing, zonder passende maatregelen, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën bedreigt. Terwijl in de CPB-berekeningen de AOW en de zorg anno 2015 samen 15,7% van ons nationale budget beslaan, zou dat percentage in 2040 zijn opgelopen tot 22,8. Nederland vergrijst dan ook juist in de komende periode vrij snel. Tussen 2012 en 2040 zal het aantal 65-plussers stijgen van 2,7 mln. naar 4,6 mln. en deze toename verloopt daarmee bijna twee keer zo snel als in de achter ons liggende 25 jaar.

Deze nogal abrupte vergrijzing berust op twee ontwikkelingen.

Een daarvan is de sinds het midden van de jaren zestig scherp gedaalde vruchtbaarheid. Grote aantallen medeburgers, geboren in de jaren 1946-1965 zijn bezig de leeftijdsgrens van 65 jaar te overschrijden zonder dat daar even grote aantallen later geborenen tegenover staan. Vanaf het midden van de jaren zestig sloeg namelijk de geboortebeperking toe. Die daling van het kindertal is de Nederlandse bevolking niet overkomen; zij heeft daarvoor gekozen. Het resultaat maakt zich niet alleen kenbaar als vergrijzing, maar ook als een leefbaarder land. Had de vruchtbaarheid van de vroege jaren zestig aangehouden dan had Nederland volgens een prognose uit 1965 in het midden van de jaren negentig al 19 miljoen inwoners gehad in welk cijfer dan nog niet eens de destijds onvoorziene toestroom van migranten uit het buitenland is opgenomen. Wellicht zou Nederland al met al op dit moment zo’n 25 miljoen inwoners hebben geteld. Een dergelijk als-dan-scenario staat natuurlijk los van enige werkelijkheid. Het fungeert hier slechts als illustratie van het feit dat vergrijzing voortkomt uit een op zichzelf gewenste ontwikkeling.

Dat geldt eens te meer voor de andere bron van vergrijzing, te weten de toename van onze levensduur. Niet alleen overschrijden relatief grote cohorten de leeftijd van 65 jaar, maar zij vertonen ook steeds minder uitval door sterfte. Tussen 1980 en 2011 boekten de mannen een levensduurwinst van 6,7 jaar. De afnemende populariteit van de sigaret speelde daarbij een belangrijke rol. Bij de vrouwen, die nooit zo massaal rookten, was de winst aanmerkelijk minder, maar altijd nog 3,7 jaar. Daarbij dient men te bedenken dat de berekening van de levensverwachting uitgaat van sterftecijfers zoals die op dit moment worden waargenomen. Die sterftecijfers bevinden zich evenwel in dalende lijn, zodat de levensverwachting van de thans levende populatie nog hoger zal liggen dan de cijfers van 2011 aangeven. Het CBS en, wellicht belangrijker, de pensioenfondsen, worden steeds weer verrast door het tempo waarin de levensverwachting, en daarmee de vergrijzing, voortschrijdt.

Tot zover is betoogd dat de vergrijzing, hoewel geen nagestreefd doel, het gevolg is van desalniettemin gewenste ontwikkelingen. Moeten we vergrijzing daarom neerzetten als een kwalijk neveneffect van die ontwikkelingen?
Tegen een dergelijke harde conclusie pleit op zijn minst de volgende overweging.

De mensen worden niet alleen steeds ouder, maar zij blijven ook steeds langer vitaal. Zo kunnen anno 2011 65-jarige mannen verwachten nog bijna 14 jaar zonder ernstige of matige lichamelijke beperkingen door het leven te gaan. Voor vrouwen ligt dat getal iets lager, maar altijd nog op 13,4 jaar. Beide geslachten kunnen op die leeftijd gemiddeld nog 11 jaar tegemoet zien waarin zij hun eigen gezondheid als goed ervaren. Dit beantwoordt toch wel enigszins aan het populaire beeld van de energieke, joggende, evenementen afstruinende senior die de plaats heeft ingenomen van de uitgedoofde bejaarde die zijn levensavond uitzit in zijn leunstoel bij de vensterbank. Beide beelden zijn overigens sterk gechargeerd, maar de ontwikkeling zal stellig in de aangegeven richting gaan. En ook bij deze gegevens past de kanttekening dat zij retrospectief zijn geconstrueerd en dat zij nog geen rekening houden met de waarschijnlijk nog betere vooruitzichten van de nieuwere generaties bejaarden.

Het heeft de maatschappij de nodige tijd gekost om in te zien dat die actieve senior van nu, behalve tot joggen en tennissen, ook nog in staat zou kunnen zijn tot productieve arbeid. En eigenlijk zal niet zozeer het inzicht hebben ontbroken, als wel de acceptatie van de feiten en de omzetting daarvan in beleid. Daarvoor was economische tegenspoed noodzakelijk. Het heeft al met al nog onwaarschijnlijk lang geduurd voordat een in het grijze verleden vastgestelde pensioenleeftijd überhaupt ter discussie kwam te staan. En nu is het eindelijk zover dat de eerbiedwaardige mijlpaal van 65 jaar wordt losgewrikt en dat hij een eindje verder langs de levensas wordt geplaatst. Deze institutionele aanpassing betekent meer dan een wijziging van uitkeringregime en premieheffing. Zij houdt in dat de grens tussen middelbare leeftijd en ouderdom, zoals die in ons bewustzijn is verankerd (en zoals die in onze statistieken is neergeslagen), wordt verlegd. Door de herfasering van ons leven wordt de vergrijzing niet slechts bestreden. Zij wordt in zekere mate zelfs ongedaan gemaakt; in welke mate hangt af van de pensioenleeftijd die uiteindelijk wordt gekozen. Er zijn al plannen om deze op lange termijn aan de levensverwachting te koppelen.

Alle commotie rond de officiële pensioenleeftijd heeft wellicht een sluipende, maar niet minder belangrijke verandering aan het oog onttrokken, te weten de feitelijke leeftijd waarop mensen in Nederland met pensioen gaan. In 2006 was ruim een kwart van de werknemers die met pensioen gingen, jonger dan 60 jaar, in 2010 was dat aandeel nog slechts 6%. Ook het aandeel met pensioen gaande werknemers van 65 jaar of ouder steeg beduidend. In 2006 was dat 16% tegen 27% in 2010. Niet alleen de feitelijke, maar ook de door de bevolking redelijk geachte, pensioenleeftijd ging flink omhoog. Het is opmerkelijk hoe snel maatschappelijke normen met betrekking tot een sterk gewortelde institutie als de pensioenleeftijd in beweging kunnen komen. Als de nood maar aan de man komt!

De economische schade van de vergrijzing wordt door de hier geschetste herfasering van het leven aanzienlijk verzacht. Pessimisten wijzen echter op een tweede mogelijk negatief effect van de vergrijzing, te weten de veroudering van de beroepsbevolking, die door de opschuiving van de pensioenleeftijd nog eens wordt geaccentueerd. Deze veroudering zou gepaard kunnen gaan met een dalende arbeidsproductiviteit en een vermindering van het innovatief vermogen van de samenleving. Over de relatie tussen leeftijd en arbeidsproductiviteit zijn echter moeilijk stellige uitspraken te doen. Tegenover een teruglopende fysieke weerbaarheid en een wat lagere geestelijke flexibiliteit staan verworvenheden als beroepsmatige ervaring en levenswijsheid. En er is zoiets als bijscholing.

Dit artikel heeft niet tot strekking de effecten van de vergrijzing te bagatelliseren en nog minder om haar als een zegening aan te prijzen, zoals sommige van mijn leeftijdsgenoten graag doen. Bij passende maatregelen kunnen evenwel de nadelige effecten van de vergrijzing heel aardig worden opgevangen. Andere, meer vergrijsde, samenlevingen zoals Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen doen het economisch lang niet slecht.

Hoogstwaarschijnlijk zal de huidige economische tegenspoed over een aantal jaren tot het verleden behoren. Als de welvaart weer aantrekt en de vraag naar arbeid weer stijgt, zal moeten worden geput uit een kleiner aanbod. Ouderen zullen dan niet in de eerste plaats als een last voor de samenleving worden gezien, maar ook en misschien wel voornamelijk als begeerde arbeidskrachten. Hun marktwaarde zal stijgen. Ik ben benieuwd wanneer ik opgeroepen wordt. Als ik maar niet in een kantoortuin hoeft te werken. Ik ben graag op mijzelf.
 
**********************************
Het portretje is gemaakt door Lucia Jonkhoff


© 2012 Carlo van Praag meer Carlo van Praag - meer "In de polder" -
Beschouwingen > In de polder
Hoe erg is vergrijzing? Carlo van Praag
0001 BS Carlo
Voor mij persoonlijk is het een matig genoegen, maar daar wil ik het nu niet over hebben. Vergrijzing wordt namelijk ook, en niet helemaal ten onrechte, als maatschappelijk probleem afgeschilderd. Cijfers zijn op dit punt welsprekend. Het CPB heeft bij herhaling vastgesteld dat de vergrijzing, zonder passende maatregelen, de houdbaarheid van de overheidsfinanciën bedreigt. Terwijl in de CPB-berekeningen de AOW en de zorg anno 2015 samen 15,7% van ons nationale budget beslaan, zou dat percentage in 2040 zijn opgelopen tot 22,8. Nederland vergrijst dan ook juist in de komende periode vrij snel. Tussen 2012 en 2040 zal het aantal 65-plussers stijgen van 2,7 mln. naar 4,6 mln. en deze toename verloopt daarmee bijna twee keer zo snel als in de achter ons liggende 25 jaar.

Deze nogal abrupte vergrijzing berust op twee ontwikkelingen.

Een daarvan is de sinds het midden van de jaren zestig scherp gedaalde vruchtbaarheid. Grote aantallen medeburgers, geboren in de jaren 1946-1965 zijn bezig de leeftijdsgrens van 65 jaar te overschrijden zonder dat daar even grote aantallen later geborenen tegenover staan. Vanaf het midden van de jaren zestig sloeg namelijk de geboortebeperking toe. Die daling van het kindertal is de Nederlandse bevolking niet overkomen; zij heeft daarvoor gekozen. Het resultaat maakt zich niet alleen kenbaar als vergrijzing, maar ook als een leefbaarder land. Had de vruchtbaarheid van de vroege jaren zestig aangehouden dan had Nederland volgens een prognose uit 1965 in het midden van de jaren negentig al 19 miljoen inwoners gehad in welk cijfer dan nog niet eens de destijds onvoorziene toestroom van migranten uit het buitenland is opgenomen. Wellicht zou Nederland al met al op dit moment zo’n 25 miljoen inwoners hebben geteld. Een dergelijk als-dan-scenario staat natuurlijk los van enige werkelijkheid. Het fungeert hier slechts als illustratie van het feit dat vergrijzing voortkomt uit een op zichzelf gewenste ontwikkeling.

Dat geldt eens te meer voor de andere bron van vergrijzing, te weten de toename van onze levensduur. Niet alleen overschrijden relatief grote cohorten de leeftijd van 65 jaar, maar zij vertonen ook steeds minder uitval door sterfte. Tussen 1980 en 2011 boekten de mannen een levensduurwinst van 6,7 jaar. De afnemende populariteit van de sigaret speelde daarbij een belangrijke rol. Bij de vrouwen, die nooit zo massaal rookten, was de winst aanmerkelijk minder, maar altijd nog 3,7 jaar. Daarbij dient men te bedenken dat de berekening van de levensverwachting uitgaat van sterftecijfers zoals die op dit moment worden waargenomen. Die sterftecijfers bevinden zich evenwel in dalende lijn, zodat de levensverwachting van de thans levende populatie nog hoger zal liggen dan de cijfers van 2011 aangeven. Het CBS en, wellicht belangrijker, de pensioenfondsen, worden steeds weer verrast door het tempo waarin de levensverwachting, en daarmee de vergrijzing, voortschrijdt.

Tot zover is betoogd dat de vergrijzing, hoewel geen nagestreefd doel, het gevolg is van desalniettemin gewenste ontwikkelingen. Moeten we vergrijzing daarom neerzetten als een kwalijk neveneffect van die ontwikkelingen?
Tegen een dergelijke harde conclusie pleit op zijn minst de volgende overweging.

De mensen worden niet alleen steeds ouder, maar zij blijven ook steeds langer vitaal. Zo kunnen anno 2011 65-jarige mannen verwachten nog bijna 14 jaar zonder ernstige of matige lichamelijke beperkingen door het leven te gaan. Voor vrouwen ligt dat getal iets lager, maar altijd nog op 13,4 jaar. Beide geslachten kunnen op die leeftijd gemiddeld nog 11 jaar tegemoet zien waarin zij hun eigen gezondheid als goed ervaren. Dit beantwoordt toch wel enigszins aan het populaire beeld van de energieke, joggende, evenementen afstruinende senior die de plaats heeft ingenomen van de uitgedoofde bejaarde die zijn levensavond uitzit in zijn leunstoel bij de vensterbank. Beide beelden zijn overigens sterk gechargeerd, maar de ontwikkeling zal stellig in de aangegeven richting gaan. En ook bij deze gegevens past de kanttekening dat zij retrospectief zijn geconstrueerd en dat zij nog geen rekening houden met de waarschijnlijk nog betere vooruitzichten van de nieuwere generaties bejaarden.

Het heeft de maatschappij de nodige tijd gekost om in te zien dat die actieve senior van nu, behalve tot joggen en tennissen, ook nog in staat zou kunnen zijn tot productieve arbeid. En eigenlijk zal niet zozeer het inzicht hebben ontbroken, als wel de acceptatie van de feiten en de omzetting daarvan in beleid. Daarvoor was economische tegenspoed noodzakelijk. Het heeft al met al nog onwaarschijnlijk lang geduurd voordat een in het grijze verleden vastgestelde pensioenleeftijd überhaupt ter discussie kwam te staan. En nu is het eindelijk zover dat de eerbiedwaardige mijlpaal van 65 jaar wordt losgewrikt en dat hij een eindje verder langs de levensas wordt geplaatst. Deze institutionele aanpassing betekent meer dan een wijziging van uitkeringregime en premieheffing. Zij houdt in dat de grens tussen middelbare leeftijd en ouderdom, zoals die in ons bewustzijn is verankerd (en zoals die in onze statistieken is neergeslagen), wordt verlegd. Door de herfasering van ons leven wordt de vergrijzing niet slechts bestreden. Zij wordt in zekere mate zelfs ongedaan gemaakt; in welke mate hangt af van de pensioenleeftijd die uiteindelijk wordt gekozen. Er zijn al plannen om deze op lange termijn aan de levensverwachting te koppelen.

Alle commotie rond de officiële pensioenleeftijd heeft wellicht een sluipende, maar niet minder belangrijke verandering aan het oog onttrokken, te weten de feitelijke leeftijd waarop mensen in Nederland met pensioen gaan. In 2006 was ruim een kwart van de werknemers die met pensioen gingen, jonger dan 60 jaar, in 2010 was dat aandeel nog slechts 6%. Ook het aandeel met pensioen gaande werknemers van 65 jaar of ouder steeg beduidend. In 2006 was dat 16% tegen 27% in 2010. Niet alleen de feitelijke, maar ook de door de bevolking redelijk geachte, pensioenleeftijd ging flink omhoog. Het is opmerkelijk hoe snel maatschappelijke normen met betrekking tot een sterk gewortelde institutie als de pensioenleeftijd in beweging kunnen komen. Als de nood maar aan de man komt!

De economische schade van de vergrijzing wordt door de hier geschetste herfasering van het leven aanzienlijk verzacht. Pessimisten wijzen echter op een tweede mogelijk negatief effect van de vergrijzing, te weten de veroudering van de beroepsbevolking, die door de opschuiving van de pensioenleeftijd nog eens wordt geaccentueerd. Deze veroudering zou gepaard kunnen gaan met een dalende arbeidsproductiviteit en een vermindering van het innovatief vermogen van de samenleving. Over de relatie tussen leeftijd en arbeidsproductiviteit zijn echter moeilijk stellige uitspraken te doen. Tegenover een teruglopende fysieke weerbaarheid en een wat lagere geestelijke flexibiliteit staan verworvenheden als beroepsmatige ervaring en levenswijsheid. En er is zoiets als bijscholing.

Dit artikel heeft niet tot strekking de effecten van de vergrijzing te bagatelliseren en nog minder om haar als een zegening aan te prijzen, zoals sommige van mijn leeftijdsgenoten graag doen. Bij passende maatregelen kunnen evenwel de nadelige effecten van de vergrijzing heel aardig worden opgevangen. Andere, meer vergrijsde, samenlevingen zoals Duitsland, Oostenrijk en de Scandinavische landen doen het economisch lang niet slecht.

Hoogstwaarschijnlijk zal de huidige economische tegenspoed over een aantal jaren tot het verleden behoren. Als de welvaart weer aantrekt en de vraag naar arbeid weer stijgt, zal moeten worden geput uit een kleiner aanbod. Ouderen zullen dan niet in de eerste plaats als een last voor de samenleving worden gezien, maar ook en misschien wel voornamelijk als begeerde arbeidskrachten. Hun marktwaarde zal stijgen. Ik ben benieuwd wanneer ik opgeroepen wordt. Als ik maar niet in een kantoortuin hoeft te werken. Ik ben graag op mijzelf.
 
**********************************
Het portretje is gemaakt door Lucia Jonkhoff
© 2012 Carlo van Praag
powered by CJ2