archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 1
Jaargang 9
13 oktober 2011
Vermaak en Genot > Luister! delen printen terug
Superstar Miles Davis Peter Schröder

0901VG Miles
Hokjesjazz
Jazzmuziek is voor de liefhebbers vaak ook een corpus dat vraagt om classificatie, bijvoorbeeld om indelingen gebaseerd op tijdruimtelijke ontwikkelingen. Laten we zeggen: ‘Jazz ontstond rond 1900 in New Orleans uit Europese marsmuziek en Afrikaans gezang en getrommel, reisde per raderboot over de Mississippi naar Kansas City alwaar ze zich ontwikkelde tot Swing, vertrok vervolgens per spoor naar New York waar ze veranderde in Be-Bop en eindigde na een vlucht per vliegtuig als Cool-jazz in Californië’. Ook in stilistische zin wordt er graag ingedeeld als het over jazz gaat, de stijl van individuele musici wordt dan gezien als de som (het product, de wortel uit?) van invloeden van de stijl van andere musici. Uiteindelijk hebben de aan orkesten, musici, stijlen en ook platenmaatschappijen (en zelfs opnametechnici: een technicus die voor de merken Savoy, Prestige en Blue Note werkte kraste als autonoom artist zijn initialen RvG in de matrijzen van de platen) verstrekte etiketten een stevige kwalitatieve bijbetekenis van goed/slecht, authentiek/commercieel, mooi en lelijk. Iets zinnigs schrijven over klanken valt niet mee, klanken proberen aan te duiden met namen van musici en scholen lijkt dan vaak een uitweg.

Minder geagiteerde muziek
In het vorige nummer kwam het album ‘Birth of the Cool’ van Miles Davis ter sprake, vooral vanwege de lachwekkende manier waarop NRC/Handelsblad een stuiver wil verdienen aan de verkoop van jazzmuziek begeleid door onbegrijpelijke boekjes. Hier nu meer over de muziek en de musici op dat album, te beginnen met een hedendaagse begripsbepaling afkomstig van Wikipedia:
Cooljazz is de term die gebruikt wordt voor een jazzstijl die in de jaren vijftig opkwam in reactie op de bebop. Deze stijl heeft een meer subtiel en makkelijker te volgen karakter en er wordt vaker gebruikgemaakt van voorgearrangeerde partijen en tegenmelodieën. Soms echter heeft ook de 'cool'-stijl nog veel weg van 'bop' en is het onderscheid een stuk moeilijker te maken. Deze 'cool bop' variant heeft desalniettemin vaak een wat minder geagiteerd karakter dan de oorspronkelijke bebop. De kenmerken zijn een ondynamisch, emotiearm legatospel, een lineair geheel zonder harde accenten en het ontbreken van vibrato. Vaak worden in de cooljazz de stemmen contrapuntisch gebruikt en er worden polytonale tot atonale wendingen gebruikt.
En nu maar luisteren. Hoort u het al? Niet makkelijk hoor!

Miles als bopper
Stond Miles Davis als een tevreden vader aan de wieg van de Cooljazz? Miles Davis werd in 1926 geboren in Alton bij St. Louis en zijn vader was tandarts. Miles was zeer zwart, maar groeide op in een wat bemiddelder, kansrijker milieu dan de meeste zwarte musici en dat maakte hem zelfbewuster, eigenwijzer en zelfstandiger dan de meeste collega’s en kennissen. Miles wist wat hij wilde en vanaf zijn 15e was dat muziek maken. Hij leerde trompet spelen, zijn helden werden de meest vernieuwende musici van toen, bopmusici als Dizzy Gillespie en Charlie Parker. Miles vertrok in 1945 naar New York waar de nieuwe jazzmuziek geëxplodeerd was, om te studeren aan de Juilliard School of Music. Zijn muziekstudie volgde hij overigens niet aan Juilliard, maar in de praktijk van de clubs aan de 52e straat waar de virtuoze jonge musici van de avantgarde zich op de podia verdrongen om de mensheid en elkaar te laten horen dat er een nieuwe muziek was geboren. Miles mengde zich tussen de revolutionairen en hield zich daar goed staande, hij wist uiteindelijk zelfs door te dringen tot de vaste bezetting van het kwintet van God Charlie Parker. Dat was geen geringe prestatie voor zo’n jong broekie dat op dat moment ook nog eens een matig instrumentalist was. Bopmusici probeerden elkaar in virtuositeit de loef af te steken en speelden het ene razendsnelle loopje na het andere - zodat het getoeter gemakkelijk overging in gejakker en zenuwenmuziek. Miles probeerde het ook maar wist met zijn pogingen niet echt te overtuigen.

Zelfbewust
Wat Miles toen ‘tekortkwam’ aan instrumentale techniek, compenseerde hij met een sterk gevoel van artistieke eigenwaarde en met een sociale bagage die hem in staat stelde veel vanzelfsprekender om te gaan met blanken en blanke musici dan de collega’s (hij hechtte toen ook sterk aan het dragen van correcte kleding). Zo verkeerde hij in de 2e helft van de jaren 40 in een coterie musici rond de pianist/arrangeur Gil Evans, een even onbemiddeld als bevlogen gezelschap overwegend blanke vernieuwers (meer theoretisch geschoolde krachten zoals Gerry Mulligan, John Lewis, Gunther Schuller en Lee Konitz). Het waren bohemiens, kunstenaars, nachtenlang pratend en spelend. Evans en zijn makkers waren deels geassocieerd met het grote orkest van Claude Thornhill dat in deze tijd van virtuoos getoeter van kleinere groepjes, uitblonk in door Evans gearrangeerde rustiger, dromeriger muziek. In de bop bestond het repertoire van de kleinere groepen (tussen de 4 en 6 man) meestal uit harmonisaties van bekende popliedjes. Die werden gebruikt als thema’s die aan het begin en het einde van een nummer gezamenlijk werden afgewerkt, de rest van de ruimte werd dan gebruikt voor (lange) geïmproviseerde solo’s aan de hand van de accoorden van het stuk. Veel expressie en weinig structuur. Vanuit de Evans coterie organiseerde Miles een min of meer coöperatieve groep waarin de ‘blanke’ inbreng werd gecombineerd met die van bopmusici (Jay Jay Johnson, Max Roach, Kenny Clarke). De coöperatie speelde meest zelf gecomponeerde muziek van de deelnemers, de stukken werden uitgebreider gearrangeerd (meer structuur) voor een uitgebreider bezetting (waarin o.a. een tuba en een hoorn). Het tempo van de muziek lag meestal een stuk rustiger.

Miles als manager
De doortastende Miles organiseerde voor deze onmodieuze groep met veel lef (slecht bezochte) optredens en wist zelfs de onhippe platenmaatschappij Capitol zover te krijgen opnamen te maken. Daarbij eigende hij zich nominaal het leiderschap van de coöperatie toe: het gezelschap werd geafficheerd als The Miles Davis Nonet. De opnamen kwamen indertijd uit op 78-toeren platen die nauwelijks werden verkocht. Er werd wel veel over geschreven door jazzcritici die onder de indruk waren van het vernieuwende karakter van de muziek, maar het is geen mijlpaalmuziek die je meteen pakt. Overgangsmuziek, maar wel wat afstandelijk, anders dan bijvoorbeeld de mijlpaal Ko-Ko van het Charlie Parker Quintet uit 1945 (waarin Miles als vaste trompettist vervangen was door Dizzy Gillespie) dat direct als een bom inslaat. De musici gingen niet lang daarna ieder huns weegs: zo ging Gerry Mulligan naar Californië om met Chet Baker zijn succesvolle kwartet te vormen dat langs dezelfde lijnen muziek maakte, zoals Lee Konitz dat deed in verschillende andere groepen. John Lewis organiseerde het Modern Jazz Quartet en werkte met Gunther Schuller (hoornist van de New York Philharmonic) aan stevig gearrangeerde plechtige muziek met een klassieke inslag. J.J. Johnson, Kenny Clarke en Max Roach bleven spelen in de New Yorkse bopgroepen en de anderen (inclusief Evans) probeerden het hoofd boven water te houden met onregelmatige schnabbels. En Miles Davis belandde in zwaar weer (heroïneverslaving) en liet een tijd weinig van zich horen. Wat zullen we zeggen, voor zover er een nieuwe muzikale stroming was ontstaan werd deze voorlopig vooral door Californische blanke musici (rond de orkesten van Stan Kenton en Woody Herman) gemaakt. En uiteindelijk zouden de meeste leden van het gezelschap later hun beste muziek maken.

Terug in de tijd
In 1954 bracht Capitol acht van de opnamen van het Nonet uit op een 10” elpee en in 1957 verscheen alles op de elpee die door A&R man Pete Rugolo (vooral bekend als arrangeur voor Stan Kenton, maar ook voor de popzangers van Capitol) voorzien werd van de naam ‘Birth of the Cool’. Een heldere en marktgevoelige actie van Rugolo, want de meeste musici uit de Nonets waren inmiddels bekend en succesvol geworden en er was voldoende publiek dat wilde horen hoe Mulligan, MJQ, Max Roach, en consorten 8 jaar eerder bezig waren. En dat gold zeker ook voor Miles die in de jaren na 1953 zijn vorm gevonden had en in 1955 op het Newport Jazzfestival met een heel nieuwe groep (waarin John Coltrane) diepe indruk had gemaakt.
De mijlpaal van de nieuwe Miles is prachtig te horen in ‘Walkin’ van een gelegenheidssextet uit 1954. Miles heeft duidelijk het heft in handen en neemt in een lange krachtige solo eindelijk de ruimte die hij nodig heeft. (Hij heeft veel geluisterd naar de pianist Ahmad Jamal, een virtuoos van cocktailachtige jazz die er een handje van heeft watervallen van noten af te wisselen met onverwachte maten rust.) Miles neemt nu de tijd en heeft zo (geen hijgend gestruikel) ook de tijd om zijn solo prachtig (ook die klank) op te bouwen, trombonist J.J. Johnson pakt de draad van Miles op en verhoogt met zijn virtuositeit de spanning die door tenorsaxofonist Lucky Thompson wordt overgenomen in de meest emotionele solo van het stuk. De ritmesectie (Horace Silver, Percy Heath en Kenny Clarke) zorgt voor een niet opdringerige trefzekere begeleiding. Miles weet wat hij wil: improvisatie, maar wel gestructureerd, een front van 3 solerende blazers met een prachtig evenwicht tussen de hoge trompet en de veel zwaardere tenorsaxofoon. Wat een mooie toon, en ook weer zo’n goed opgebouwde solo van Thompson! Die solide tenorsaxofoon als tegenspeler (Sonny Rollins, John Coltrane, George Coleman en Wayne Shorter zullen volgen) zal de muziek van Davis bepalen tot het midden van de jaren 60.

Geschiedenis
Vanaf 1955 is de carrière van Miles geschiedenis. Muziekgeschiedenis, maar ook de geschiedenis van de eerste Superstar uit de jazz. Miles schoot als een God uit de jazz omhoog zoals Dylan dat deed uit de Folk. Beyond category kunnen we zeggen, heel ver weg van de Wieg van de cooljazz.
Maar de muziek tussen 1955 en het midden van de jaren 60 van het klassieke Quintet met Coltrane, de uitbreiding met Cannonball Adderley en vooral Bill Evans (het canonieke ‘Kind of Blue’) en de muziek van Miles met de grotere gelegenheidsorkesten onder de hoede van Gil Evans horen tot het mooiste wat jazz heeft voortgebracht. Het is zulke mooie muziek omdat Miles niet alleen zo’n groot musicus is, maar ook zo’n sterke muzikale leider. Hij wist het beste te halen uit de musici van zijn groepen – die in een andere context vaak veel minder presteerden.
Vanaf het einde van de jaren 60 is Miles zich verder gaan vernieuwen en ook dat heeft indrukwekkende muziek opgeleverd. In zijn laatste fase, hij overleed in 1991, is de structuur van zijn muziek min of meer verdwenen. Hij trad ook op in de voorprogramma’s van overschatte popgroepen als The Grateful Dead. Zijn laatste opnamen werden in 1991 gemaakt op het Montreux jazzfestival met een terugkeer naar de legendarische big band arrangementen van Gil Evans (inmiddels ook overleden). Miles stond al met een been in het graf en de muziek is wel ontroerend, maar meer als jeugdsentiment, en verbleekt bij de Evans opnamen uit de jaren 50/60. De CD van het optreden is ook nog gekaapt door Quincy Jones (hij stond erbij en keek er naar) en heet ‘Miles & Quincy Jones Live at Montreux’. Quincy Jones is een van meest overschatte jazzmusici (zoals Rudy Van Gelder een van de meest overschatte opnametechnici is). De plaat werd uitgebracht door Warner Brothers en opent met ‘Boplicity’, een nummer van Evans en Miles, geboren in het Nonet van 1948. Als EMI Warner overneemt en Michael Cuscuna zijn overschatte handtekening zet kan NRC/Handelsblad komen met de Blue Note plaat ‘Death of the Cool’.
 
****************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door:
Het Genootschap De Leunstoel.
Word lid! Ga naar: www.deleunstoel.nl/colofon.php


© 2011 Peter Schröder meer Peter Schröder - meer "Luister!" -
Vermaak en Genot > Luister!
Superstar Miles Davis Peter Schröder
0901VG Miles
Hokjesjazz
Jazzmuziek is voor de liefhebbers vaak ook een corpus dat vraagt om classificatie, bijvoorbeeld om indelingen gebaseerd op tijdruimtelijke ontwikkelingen. Laten we zeggen: ‘Jazz ontstond rond 1900 in New Orleans uit Europese marsmuziek en Afrikaans gezang en getrommel, reisde per raderboot over de Mississippi naar Kansas City alwaar ze zich ontwikkelde tot Swing, vertrok vervolgens per spoor naar New York waar ze veranderde in Be-Bop en eindigde na een vlucht per vliegtuig als Cool-jazz in Californië’. Ook in stilistische zin wordt er graag ingedeeld als het over jazz gaat, de stijl van individuele musici wordt dan gezien als de som (het product, de wortel uit?) van invloeden van de stijl van andere musici. Uiteindelijk hebben de aan orkesten, musici, stijlen en ook platenmaatschappijen (en zelfs opnametechnici: een technicus die voor de merken Savoy, Prestige en Blue Note werkte kraste als autonoom artist zijn initialen RvG in de matrijzen van de platen) verstrekte etiketten een stevige kwalitatieve bijbetekenis van goed/slecht, authentiek/commercieel, mooi en lelijk. Iets zinnigs schrijven over klanken valt niet mee, klanken proberen aan te duiden met namen van musici en scholen lijkt dan vaak een uitweg.

Minder geagiteerde muziek
In het vorige nummer kwam het album ‘Birth of the Cool’ van Miles Davis ter sprake, vooral vanwege de lachwekkende manier waarop NRC/Handelsblad een stuiver wil verdienen aan de verkoop van jazzmuziek begeleid door onbegrijpelijke boekjes. Hier nu meer over de muziek en de musici op dat album, te beginnen met een hedendaagse begripsbepaling afkomstig van Wikipedia:
Cooljazz is de term die gebruikt wordt voor een jazzstijl die in de jaren vijftig opkwam in reactie op de bebop. Deze stijl heeft een meer subtiel en makkelijker te volgen karakter en er wordt vaker gebruikgemaakt van voorgearrangeerde partijen en tegenmelodieën. Soms echter heeft ook de 'cool'-stijl nog veel weg van 'bop' en is het onderscheid een stuk moeilijker te maken. Deze 'cool bop' variant heeft desalniettemin vaak een wat minder geagiteerd karakter dan de oorspronkelijke bebop. De kenmerken zijn een ondynamisch, emotiearm legatospel, een lineair geheel zonder harde accenten en het ontbreken van vibrato. Vaak worden in de cooljazz de stemmen contrapuntisch gebruikt en er worden polytonale tot atonale wendingen gebruikt.
En nu maar luisteren. Hoort u het al? Niet makkelijk hoor!

Miles als bopper
Stond Miles Davis als een tevreden vader aan de wieg van de Cooljazz? Miles Davis werd in 1926 geboren in Alton bij St. Louis en zijn vader was tandarts. Miles was zeer zwart, maar groeide op in een wat bemiddelder, kansrijker milieu dan de meeste zwarte musici en dat maakte hem zelfbewuster, eigenwijzer en zelfstandiger dan de meeste collega’s en kennissen. Miles wist wat hij wilde en vanaf zijn 15e was dat muziek maken. Hij leerde trompet spelen, zijn helden werden de meest vernieuwende musici van toen, bopmusici als Dizzy Gillespie en Charlie Parker. Miles vertrok in 1945 naar New York waar de nieuwe jazzmuziek geëxplodeerd was, om te studeren aan de Juilliard School of Music. Zijn muziekstudie volgde hij overigens niet aan Juilliard, maar in de praktijk van de clubs aan de 52e straat waar de virtuoze jonge musici van de avantgarde zich op de podia verdrongen om de mensheid en elkaar te laten horen dat er een nieuwe muziek was geboren. Miles mengde zich tussen de revolutionairen en hield zich daar goed staande, hij wist uiteindelijk zelfs door te dringen tot de vaste bezetting van het kwintet van God Charlie Parker. Dat was geen geringe prestatie voor zo’n jong broekie dat op dat moment ook nog eens een matig instrumentalist was. Bopmusici probeerden elkaar in virtuositeit de loef af te steken en speelden het ene razendsnelle loopje na het andere - zodat het getoeter gemakkelijk overging in gejakker en zenuwenmuziek. Miles probeerde het ook maar wist met zijn pogingen niet echt te overtuigen.

Zelfbewust
Wat Miles toen ‘tekortkwam’ aan instrumentale techniek, compenseerde hij met een sterk gevoel van artistieke eigenwaarde en met een sociale bagage die hem in staat stelde veel vanzelfsprekender om te gaan met blanken en blanke musici dan de collega’s (hij hechtte toen ook sterk aan het dragen van correcte kleding). Zo verkeerde hij in de 2e helft van de jaren 40 in een coterie musici rond de pianist/arrangeur Gil Evans, een even onbemiddeld als bevlogen gezelschap overwegend blanke vernieuwers (meer theoretisch geschoolde krachten zoals Gerry Mulligan, John Lewis, Gunther Schuller en Lee Konitz). Het waren bohemiens, kunstenaars, nachtenlang pratend en spelend. Evans en zijn makkers waren deels geassocieerd met het grote orkest van Claude Thornhill dat in deze tijd van virtuoos getoeter van kleinere groepjes, uitblonk in door Evans gearrangeerde rustiger, dromeriger muziek. In de bop bestond het repertoire van de kleinere groepen (tussen de 4 en 6 man) meestal uit harmonisaties van bekende popliedjes. Die werden gebruikt als thema’s die aan het begin en het einde van een nummer gezamenlijk werden afgewerkt, de rest van de ruimte werd dan gebruikt voor (lange) geïmproviseerde solo’s aan de hand van de accoorden van het stuk. Veel expressie en weinig structuur. Vanuit de Evans coterie organiseerde Miles een min of meer coöperatieve groep waarin de ‘blanke’ inbreng werd gecombineerd met die van bopmusici (Jay Jay Johnson, Max Roach, Kenny Clarke). De coöperatie speelde meest zelf gecomponeerde muziek van de deelnemers, de stukken werden uitgebreider gearrangeerd (meer structuur) voor een uitgebreider bezetting (waarin o.a. een tuba en een hoorn). Het tempo van de muziek lag meestal een stuk rustiger.

Miles als manager
De doortastende Miles organiseerde voor deze onmodieuze groep met veel lef (slecht bezochte) optredens en wist zelfs de onhippe platenmaatschappij Capitol zover te krijgen opnamen te maken. Daarbij eigende hij zich nominaal het leiderschap van de coöperatie toe: het gezelschap werd geafficheerd als The Miles Davis Nonet. De opnamen kwamen indertijd uit op 78-toeren platen die nauwelijks werden verkocht. Er werd wel veel over geschreven door jazzcritici die onder de indruk waren van het vernieuwende karakter van de muziek, maar het is geen mijlpaalmuziek die je meteen pakt. Overgangsmuziek, maar wel wat afstandelijk, anders dan bijvoorbeeld de mijlpaal Ko-Ko van het Charlie Parker Quintet uit 1945 (waarin Miles als vaste trompettist vervangen was door Dizzy Gillespie) dat direct als een bom inslaat. De musici gingen niet lang daarna ieder huns weegs: zo ging Gerry Mulligan naar Californië om met Chet Baker zijn succesvolle kwartet te vormen dat langs dezelfde lijnen muziek maakte, zoals Lee Konitz dat deed in verschillende andere groepen. John Lewis organiseerde het Modern Jazz Quartet en werkte met Gunther Schuller (hoornist van de New York Philharmonic) aan stevig gearrangeerde plechtige muziek met een klassieke inslag. J.J. Johnson, Kenny Clarke en Max Roach bleven spelen in de New Yorkse bopgroepen en de anderen (inclusief Evans) probeerden het hoofd boven water te houden met onregelmatige schnabbels. En Miles Davis belandde in zwaar weer (heroïneverslaving) en liet een tijd weinig van zich horen. Wat zullen we zeggen, voor zover er een nieuwe muzikale stroming was ontstaan werd deze voorlopig vooral door Californische blanke musici (rond de orkesten van Stan Kenton en Woody Herman) gemaakt. En uiteindelijk zouden de meeste leden van het gezelschap later hun beste muziek maken.

Terug in de tijd
In 1954 bracht Capitol acht van de opnamen van het Nonet uit op een 10” elpee en in 1957 verscheen alles op de elpee die door A&R man Pete Rugolo (vooral bekend als arrangeur voor Stan Kenton, maar ook voor de popzangers van Capitol) voorzien werd van de naam ‘Birth of the Cool’. Een heldere en marktgevoelige actie van Rugolo, want de meeste musici uit de Nonets waren inmiddels bekend en succesvol geworden en er was voldoende publiek dat wilde horen hoe Mulligan, MJQ, Max Roach, en consorten 8 jaar eerder bezig waren. En dat gold zeker ook voor Miles die in de jaren na 1953 zijn vorm gevonden had en in 1955 op het Newport Jazzfestival met een heel nieuwe groep (waarin John Coltrane) diepe indruk had gemaakt.
De mijlpaal van de nieuwe Miles is prachtig te horen in ‘Walkin’ van een gelegenheidssextet uit 1954. Miles heeft duidelijk het heft in handen en neemt in een lange krachtige solo eindelijk de ruimte die hij nodig heeft. (Hij heeft veel geluisterd naar de pianist Ahmad Jamal, een virtuoos van cocktailachtige jazz die er een handje van heeft watervallen van noten af te wisselen met onverwachte maten rust.) Miles neemt nu de tijd en heeft zo (geen hijgend gestruikel) ook de tijd om zijn solo prachtig (ook die klank) op te bouwen, trombonist J.J. Johnson pakt de draad van Miles op en verhoogt met zijn virtuositeit de spanning die door tenorsaxofonist Lucky Thompson wordt overgenomen in de meest emotionele solo van het stuk. De ritmesectie (Horace Silver, Percy Heath en Kenny Clarke) zorgt voor een niet opdringerige trefzekere begeleiding. Miles weet wat hij wil: improvisatie, maar wel gestructureerd, een front van 3 solerende blazers met een prachtig evenwicht tussen de hoge trompet en de veel zwaardere tenorsaxofoon. Wat een mooie toon, en ook weer zo’n goed opgebouwde solo van Thompson! Die solide tenorsaxofoon als tegenspeler (Sonny Rollins, John Coltrane, George Coleman en Wayne Shorter zullen volgen) zal de muziek van Davis bepalen tot het midden van de jaren 60.

Geschiedenis
Vanaf 1955 is de carrière van Miles geschiedenis. Muziekgeschiedenis, maar ook de geschiedenis van de eerste Superstar uit de jazz. Miles schoot als een God uit de jazz omhoog zoals Dylan dat deed uit de Folk. Beyond category kunnen we zeggen, heel ver weg van de Wieg van de cooljazz.
Maar de muziek tussen 1955 en het midden van de jaren 60 van het klassieke Quintet met Coltrane, de uitbreiding met Cannonball Adderley en vooral Bill Evans (het canonieke ‘Kind of Blue’) en de muziek van Miles met de grotere gelegenheidsorkesten onder de hoede van Gil Evans horen tot het mooiste wat jazz heeft voortgebracht. Het is zulke mooie muziek omdat Miles niet alleen zo’n groot musicus is, maar ook zo’n sterke muzikale leider. Hij wist het beste te halen uit de musici van zijn groepen – die in een andere context vaak veel minder presteerden.
Vanaf het einde van de jaren 60 is Miles zich verder gaan vernieuwen en ook dat heeft indrukwekkende muziek opgeleverd. In zijn laatste fase, hij overleed in 1991, is de structuur van zijn muziek min of meer verdwenen. Hij trad ook op in de voorprogramma’s van overschatte popgroepen als The Grateful Dead. Zijn laatste opnamen werden in 1991 gemaakt op het Montreux jazzfestival met een terugkeer naar de legendarische big band arrangementen van Gil Evans (inmiddels ook overleden). Miles stond al met een been in het graf en de muziek is wel ontroerend, maar meer als jeugdsentiment, en verbleekt bij de Evans opnamen uit de jaren 50/60. De CD van het optreden is ook nog gekaapt door Quincy Jones (hij stond erbij en keek er naar) en heet ‘Miles & Quincy Jones Live at Montreux’. Quincy Jones is een van meest overschatte jazzmusici (zoals Rudy Van Gelder een van de meest overschatte opnametechnici is). De plaat werd uitgebracht door Warner Brothers en opent met ‘Boplicity’, een nummer van Evans en Miles, geboren in het Nonet van 1948. Als EMI Warner overneemt en Michael Cuscuna zijn overschatte handtekening zet kan NRC/Handelsblad komen met de Blue Note plaat ‘Death of the Cool’.
 
****************************
De Leunstoel wordt uitgegeven door:
Het Genootschap De Leunstoel.
Word lid! Ga naar: www.deleunstoel.nl/colofon.php
© 2011 Peter Schröder
powered by CJ2