archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 3
Jaargang 1
6 november 2003
Beschouwingen > Een rustig mens delen printen terug
Terugverlangen naar de wijkzuster Frits Hoorweg

0103 TerugverlangenNog voor ik een vraag heb kunnen stellen steekt Flip Oosterhout, huisarts in Den Haag, de loftrompet over het bestaan van de kleine zelfstandige. Het lijkt hem verre te verkiezen boven onderdeel uitmaken van een organisatie. Niet dat hij daar veel ervaring mee heeft. “Nou ja, tijdens mijn stage in het ziekenhuis.” Dat moet dan al even geleden zijn, want hij is van 1949 en studeerde in ’76 af. Zeurderig doorvragen levert de erkenning op dat ook een eigen baas wel eens malheur heeft: “de secretaresse wordt ziek, de huisbaas wil ineens honderd gulden meer per maand, de vaste vervanger is net weg als je hem nodig hebt”. Hij brengt het met de glimlach van iemand die het vermogen heeft klein leed in perspectief te zien. Zijn vrouw, die op het moment dat dit ter sprake komt in de kamer is, kan niet nalaten hem even te herinneren aan de collega waarmee hij in de beginjaren zijn praktijkruimte deelde. Hij moet erkennen dat het meer dan een kleine ergernis betrof, maar lijkt er vooral het bewijs in te zien dat het in je eentje beter gaat.

Ook overigens is hij enthousiast over zijn werk. Hij heeft er heel vroeg, en met overtuiging, voor gekozen. “Neen, van het volgen van een voorbeeld was geen sprake, er is geen familietraditie. Tijdens mijn studie heb ik nog wel even aan de mogelijkheid gedacht kinderarts te worden, maar het werd toch huisarts.” Toen hij begon moest je nog ‘goodwill’ betalen aan je voorganger. Daar heeft hij aanvankelijk wel tegen opgezien, maar inmiddels heeft hij de zorgen daarover ver achter zich kunnen laten. De financiële administratie (rekeningen sturen) blijft natuurlijk wel aandacht vragen; meer dan hem lief is. Hij heeft wel eens de neiging dat een poosje te laten versloffen. De aardigheid van het werk zit voor hem in met mensen over hun gezondheid praten en ze zo goed mogelijk adviseren.

De normale werkdag ziet er als volgt uit. Hij gaat ongeveer half acht van huis en zit om 7.45 uur achter zijn bureau. Net als heel velen begint hij met het aanzetten van de computer en het binnen halen van de berichten. Om acht uur komen de eerste patiënten voor het spreekuur, dat overigens volgens een afsprakensysteem werkt, en tot 11.00 uur duurt. Dan heeft hij tot 12.00 uur voor de nazorg van het spreekuur: recepten schrijven, telefoneren en dergelijke. Van twaalf tot twee doet hij huisbezoeken. Vaak gaat hij tussendoor thuis even een boterham eten. Om 14.00 begint het telefonische spreekuur, dat tot drie uur duurt. Daarna komt er, behalve de nazorg daarvan en wat administratief werk, opnieuw een spreekuur. Aan het einde van de middag is er vaak nog een overleg met collega’s of zo. Eenmaal in de 13 dagen heeft hij nachtdienst. Den Haag en omgeving kent sinds de 2e Wereldoorlog het systeem van de nachtdokter. “De Duitsers kregen de zenuwen van al die huisartsen die in Sperzeit door de stad reden. Zij hebben toen verordonneerd dat er enkelen moesten worden aangewezen die vergunning kregen over straat te gaan. Na de oorlog heeft men besloten het maar zo te laten. Tot voor een paar jaar betaalden de deelnemende artsen de kosten zelf, maar nu doen de zorgverzekeraars dat.”

“In 90% van de gevallen ben je er om de mensen uit te leggen, dat ze niet die ernstige ziekte hebben waar ze voor vreesden. Daar doe je om verschillende redenen goed werk mee: de betrokkenen zijn erbij gebaat en de specialisten en de ziekenhuizen kunnen zich op de moeilijke gevallen concentreren. Het tekort aan huisartsen dat we de komende jaren zullen hebben is daarom heel vervelend. Ja, er is een foutje gemaakt met de planning en de daarop gebaseerde beperkte toelating tot de studie. Nu duurt het natuurlijk minstens 7 jaar voor dat zich weer een beetje herstelt.”
Om de 10% te helpen die echt iets heeft, moet je bij blijven. “Daar komt inderdaad wel wat voor kijken: vaktijdschriften bijhouden, af en toe een artsenbezoeker ontvangen en naar de officiële bijscholingscursussen. Maar ja, het is je vak, als het goed is ben je gewoon nieuwsgierig. Vanwege de overheid wordt geëist dat je gemiddeld 40 uur per jaar aan officiële bijscholing doet.”

Over deze bemoeienis van de overheid hoor je Oosterhout niet klagen. Ze kunnen niet veel meer doen dan aanwezigheid controleren, maar ja je zit daar met collega’s bij elkaar. Daardoor is er een zekere informele controle. “Neen, dat is wel aardig geregeld. Helaas kan ik dat over veel andere dingen niet zeggen. De bureaucratie rukt aan alle kanten op. Voor de huisarts als zodanig valt het nog wel mee. Afgezien dan van de tientallen briefjes die ik moet tekenen om mensen aan een rollator te helpen (denken ze soms dat de mensen die voor de aardigheid willen hebben?). Neen, in de thuiszorg bijvoorbeeld, een sector waarmee je nogal eens iets van doen hebt, is het schrijnend.”

“Ik werd laatst gebeld door een patiënt die met haar moeder in Frankrijk op vakantie was. Moeder had een beroerte gehad. Ze kon pas weer naar huis gebracht worden als er hulp geregeld was. Vroeger belde je in zo’n geval de wijkzuster en die zei dan morgen of overmorgen zorg ik dat het in orde is. Maar nu is de indicatiestelling gescheiden van de uitvoering en moet ik een 0900 nummer bellen (alleen tijdens kantooruren bereikbaar). Na een kwartiertje krijg ik dan iemand aan de lijn die me het hemd van het lijf vraagt en tenslotte wil weten of het een spoedgeval betreft. Ja, ik denk het wel, maar pas voor over enkele dagen. Nou, dan is het dus geen spoed, hoor ik aan de andere kant van de lijn. De clou van dit verhaal is niet moeilijk te raden. Toen die mevrouw hier arriveerde was er geen verzorging, want op het formulier stond: geen spoed.
Die mensen van het 0900 nummer kun je het niet eens kwalijk nemen. Zulke dingen lijken mij onvermijdelijk als je wantrouwen tot organisatieprincipe verheft. Het is een kwalificatie van Agnes Kant. Ik ben niet van haar partij, maar ze geeft in ieder geval blijk van praktische zin. Het ministerie zou daar een voorbeeld aan moeten nemen. Het moet toch mogelijk zijn de kosten te beheersen op een manier die afgestemd is op de praktijk. Vraag de praktijkmensen zelf om ideeën aan te dragen.”

Zo blijkt de rust die een kleine zelfstandige om zich heen schept lelijk verstoord te worden door de grote organisaties waar hij zo graag ver van wil blijven.

© 2004 Frits Hoorweg meer Frits Hoorweg - meer "Een rustig mens" -
Beschouwingen > Een rustig mens
Terugverlangen naar de wijkzuster Frits Hoorweg
0103 TerugverlangenNog voor ik een vraag heb kunnen stellen steekt Flip Oosterhout, huisarts in Den Haag, de loftrompet over het bestaan van de kleine zelfstandige. Het lijkt hem verre te verkiezen boven onderdeel uitmaken van een organisatie. Niet dat hij daar veel ervaring mee heeft. “Nou ja, tijdens mijn stage in het ziekenhuis.” Dat moet dan al even geleden zijn, want hij is van 1949 en studeerde in ’76 af. Zeurderig doorvragen levert de erkenning op dat ook een eigen baas wel eens malheur heeft: “de secretaresse wordt ziek, de huisbaas wil ineens honderd gulden meer per maand, de vaste vervanger is net weg als je hem nodig hebt”. Hij brengt het met de glimlach van iemand die het vermogen heeft klein leed in perspectief te zien. Zijn vrouw, die op het moment dat dit ter sprake komt in de kamer is, kan niet nalaten hem even te herinneren aan de collega waarmee hij in de beginjaren zijn praktijkruimte deelde. Hij moet erkennen dat het meer dan een kleine ergernis betrof, maar lijkt er vooral het bewijs in te zien dat het in je eentje beter gaat.

Ook overigens is hij enthousiast over zijn werk. Hij heeft er heel vroeg, en met overtuiging, voor gekozen. “Neen, van het volgen van een voorbeeld was geen sprake, er is geen familietraditie. Tijdens mijn studie heb ik nog wel even aan de mogelijkheid gedacht kinderarts te worden, maar het werd toch huisarts.” Toen hij begon moest je nog ‘goodwill’ betalen aan je voorganger. Daar heeft hij aanvankelijk wel tegen opgezien, maar inmiddels heeft hij de zorgen daarover ver achter zich kunnen laten. De financiële administratie (rekeningen sturen) blijft natuurlijk wel aandacht vragen; meer dan hem lief is. Hij heeft wel eens de neiging dat een poosje te laten versloffen. De aardigheid van het werk zit voor hem in met mensen over hun gezondheid praten en ze zo goed mogelijk adviseren.

De normale werkdag ziet er als volgt uit. Hij gaat ongeveer half acht van huis en zit om 7.45 uur achter zijn bureau. Net als heel velen begint hij met het aanzetten van de computer en het binnen halen van de berichten. Om acht uur komen de eerste patiënten voor het spreekuur, dat overigens volgens een afsprakensysteem werkt, en tot 11.00 uur duurt. Dan heeft hij tot 12.00 uur voor de nazorg van het spreekuur: recepten schrijven, telefoneren en dergelijke. Van twaalf tot twee doet hij huisbezoeken. Vaak gaat hij tussendoor thuis even een boterham eten. Om 14.00 begint het telefonische spreekuur, dat tot drie uur duurt. Daarna komt er, behalve de nazorg daarvan en wat administratief werk, opnieuw een spreekuur. Aan het einde van de middag is er vaak nog een overleg met collega’s of zo. Eenmaal in de 13 dagen heeft hij nachtdienst. Den Haag en omgeving kent sinds de 2e Wereldoorlog het systeem van de nachtdokter. “De Duitsers kregen de zenuwen van al die huisartsen die in Sperzeit door de stad reden. Zij hebben toen verordonneerd dat er enkelen moesten worden aangewezen die vergunning kregen over straat te gaan. Na de oorlog heeft men besloten het maar zo te laten. Tot voor een paar jaar betaalden de deelnemende artsen de kosten zelf, maar nu doen de zorgverzekeraars dat.”

“In 90% van de gevallen ben je er om de mensen uit te leggen, dat ze niet die ernstige ziekte hebben waar ze voor vreesden. Daar doe je om verschillende redenen goed werk mee: de betrokkenen zijn erbij gebaat en de specialisten en de ziekenhuizen kunnen zich op de moeilijke gevallen concentreren. Het tekort aan huisartsen dat we de komende jaren zullen hebben is daarom heel vervelend. Ja, er is een foutje gemaakt met de planning en de daarop gebaseerde beperkte toelating tot de studie. Nu duurt het natuurlijk minstens 7 jaar voor dat zich weer een beetje herstelt.”
Om de 10% te helpen die echt iets heeft, moet je bij blijven. “Daar komt inderdaad wel wat voor kijken: vaktijdschriften bijhouden, af en toe een artsenbezoeker ontvangen en naar de officiële bijscholingscursussen. Maar ja, het is je vak, als het goed is ben je gewoon nieuwsgierig. Vanwege de overheid wordt geëist dat je gemiddeld 40 uur per jaar aan officiële bijscholing doet.”

Over deze bemoeienis van de overheid hoor je Oosterhout niet klagen. Ze kunnen niet veel meer doen dan aanwezigheid controleren, maar ja je zit daar met collega’s bij elkaar. Daardoor is er een zekere informele controle. “Neen, dat is wel aardig geregeld. Helaas kan ik dat over veel andere dingen niet zeggen. De bureaucratie rukt aan alle kanten op. Voor de huisarts als zodanig valt het nog wel mee. Afgezien dan van de tientallen briefjes die ik moet tekenen om mensen aan een rollator te helpen (denken ze soms dat de mensen die voor de aardigheid willen hebben?). Neen, in de thuiszorg bijvoorbeeld, een sector waarmee je nogal eens iets van doen hebt, is het schrijnend.”

“Ik werd laatst gebeld door een patiënt die met haar moeder in Frankrijk op vakantie was. Moeder had een beroerte gehad. Ze kon pas weer naar huis gebracht worden als er hulp geregeld was. Vroeger belde je in zo’n geval de wijkzuster en die zei dan morgen of overmorgen zorg ik dat het in orde is. Maar nu is de indicatiestelling gescheiden van de uitvoering en moet ik een 0900 nummer bellen (alleen tijdens kantooruren bereikbaar). Na een kwartiertje krijg ik dan iemand aan de lijn die me het hemd van het lijf vraagt en tenslotte wil weten of het een spoedgeval betreft. Ja, ik denk het wel, maar pas voor over enkele dagen. Nou, dan is het dus geen spoed, hoor ik aan de andere kant van de lijn. De clou van dit verhaal is niet moeilijk te raden. Toen die mevrouw hier arriveerde was er geen verzorging, want op het formulier stond: geen spoed.
Die mensen van het 0900 nummer kun je het niet eens kwalijk nemen. Zulke dingen lijken mij onvermijdelijk als je wantrouwen tot organisatieprincipe verheft. Het is een kwalificatie van Agnes Kant. Ik ben niet van haar partij, maar ze geeft in ieder geval blijk van praktische zin. Het ministerie zou daar een voorbeeld aan moeten nemen. Het moet toch mogelijk zijn de kosten te beheersen op een manier die afgestemd is op de praktijk. Vraag de praktijkmensen zelf om ideeën aan te dragen.”

Zo blijkt de rust die een kleine zelfstandige om zich heen schept lelijk verstoord te worden door de grote organisaties waar hij zo graag ver van wil blijven.
© 2004 Frits Hoorweg
powered by CJ2