archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 17
Jaargang 7
8 juli 2010
Bezigheden > Te water delen printen terug
Rookt u? Gerard Weel

0717BZ Rookt u
'Lunchzwemmen'. Raar woord eigenlijk. Doet me denken aan zo'n voedershow in de dierentuin.
Aan zeehonden die behendig door oppassers opgeworpen haringen uit de lucht happen.

Een zwembad op een paar kilometer afstand van mijn werk adverteerde ermee. Je kon er tegen aangepast tarief op doordeweekse dagen in lunchtijd baantjes trekken. Leek me wel wat. Zwemmen is goed voor mijn rug. Zegt mijn fysiotherapeut ook. Vooral de schoolslag. Zou ik toch één of twee keer per week moeten kunnen opbrengen. Helpt vast ook goed tegen de stress en de frustraties van je werk. Ik werk op een ministerie met een loodzware hiërarchie. Bungel daar ergens onderaan. Dan begrijp je het wel.

Intussen heb ik er al een paar tienbadenkaarten doorheen gejaagd. Gejaagd, dat kan je rustig zeggen. Altijd een race tegen de klok. Nu zit ik alwéér gejaagd in mijn auto. Ben met een smoesje weggelopen uit een bespreking. Eindeloos gepik van haantjes waar ik toch maar moeilijk tussen kom. Dit keer over wat moest krimpen en wat nog een beetje mocht groeien in het hoger onderwijs. Over de vraatzucht van dat onderwijs en de kwetsbaarheid van het onderzoek. Never ending.
Ik kan me over die dingen best opwinden. Maar nu dus even niet. Alle aandacht bij de weg. Uit en thuis binnen zo'n vijftig minuten. Om mijn veertig baantjes te halen moet ik dus scherp koersen. Bovendien moet alles meezitten: stoplichten, drukte bij de kassa, badhokjes, stropdas, schoenveters, rug, douches. En natuurlijk mijn badgenoten. Dat zijn vrijwel uitsluitend middelbare huisvrouwen en bejaarden, die soms in trossen kletsend opzwemmen en zich bijna nooit aan hun baan houden. Hoogst ergerlijk. Regelmatig moet ik me een weg forceren door een kwakende, protesterende theekrans. Soms zwem ik maar onder ze door.

Beetje extra gas dus. Om half twee uiterlijk moet ik weg wezen. Dan komen de schoolkinderen, in tomeloze hordes. Bovendien heb ik om kwart voor twee weer een afspraak. Eigenlijk een beetje te snel. Rond die tijd heb ik vast nog last van prikkende ogen en wasem ik nog chloordampen uit.

Vijf over één spring ik in het water. Mooi op schema. Bovendien: de eerste lunchzwemmers klimmen alweer op de kant en dat geeft ruimte. Ik schat dat er nu nog zo'n twintig mensen in het water liggen. Verdeeld over een onduidelijk aantal banen. Voor het lunchzwemmen worden er helaas geen lijnen uitgezet. Weinig voorzieningen hier trouwens. Geen bubbels en glijbanen. Een zwembad zonder capsones. Zo'n veertig jaar oud. Een simpele bak van vijfentwintig bij tien meter met pierenbad en een hoge, ongemakkelijke rand. En dat alles beige-bruin en gevaarlijk glad betegeld.

Een aantal zwemmers ken ik langzamerhand van gezicht. Geen namen. Sommigen heb ik een bijnaam gegeven. Zo heb je lady P(aralympic): die rijdt met de rolstoel tot de rand van het bassin, laat zich daar wat stuntelig in het water zakken, maar zwemt dan weg als een otter. Een charmant, open mens. Een beetje mijn vriendin hier. Dan heb je Blindgangster, mijn grote ergernis: ze zwemt op haar rug, botst altijd tegen je aan en kaffert je nog uit ook.
Ook zijn er de dames Drooghaar. Heb je nooit last van, ze stuiven met gilletjes voor je weg. Van de rest noem ik alleen Deegmannetje en de altijd angstig dicht langs de kant zwemmende Kantklosser. O ja en natuurlijk: Joe Speedboat. Brutaal, jong en zeker twee meter lang. Komt een kwartier voor tijd met een keiharde klapduik de boel onveilig maken. De ouwetjes moeten niks van hem hebben. Hij spuit door het water met een enorme boeggolf.

Mijn eerste vijftig meter gaan meestal niet snel. Links en rechts plichtmatig hoi roepend, zoek ik dan naar de rustigste baan. Vandaag lijkt die net links van het midden te liggen. Zo te zien zwemt daar alleen Deegmannetje. Een papperig-bleke man van rond de zeventig met een extreem laag tempo. Weinig spraakzaam, op het nurkse af. Die zal ik vandaag dus heel wat keren inhalen. Blindgangster lijkt er gelukkig niet te zijn.

Dan komt de versnelling. Tempo nu, slagen krachtiger, ademhaling dieper. Hoofd onder water bij het strekken van de benen, omhoog bij het spreiden van de armen. Al gauw volgt het bekende gevoel van ontspanning. Lekker, maar met het wegvloeien van de spanning woelt er droesem omhoog: bijna vijftig jaar ben ik nu, heel wat meer idealen achter me dan voor me, weinig illusies, fletse carrière, miskend en murw gebeukt binnen een piramide waar iedereen iedereen in de weg zit. Een directeur die je klein houdt en mooi weer speelt met jouw ideeën. Gatverdamme, ik laat het allemaal maar passeren, angsthaas die ik ben.

Bij het verder versnellen zwem ik ook deze bellen voorbij en met een bijna leeg hoofd tik ik de keerpunten aan. Een paar dingen zijn nu nog maar van belang: de klok en het ontwijken van Deegmannetje. In het water wordt het trouwens steeds stiller. De theeclub is ook al weg. Gelach en gepraat komt er alleen nog van de kant. Het zijn de badman en de badvrouw, die een beetje met elkaar flirten. Dat is me al eens eerder opgevallen. Zo te zien heeft hij nu een vlekje achter op haar broek ontdekt dat hij wel even galant zal wegpoetsen. Er loopt meestal nóg een badvrouw rond. Zeker met middagpauze nu.

Ik ben nu helemaal op stoom. Mijn slagen blijven gelijkmatig en krachtig. Ik tel mijn banen. Vijfentwintig bij het laatste keerpunt. Mag ook wel want ik heb nog maar elf minuten om de veertig vol te maken.
Weer passeer ik Deegmannetje. Het vertrouwde beeld van een moeizaam waterverplaatsende duwboot. Of toch niet ?? Als ik hem achter me laat, realiseer ik me dat er iets aan de man niet klopt. Vreemde houding, nauwelijks beweging, alleen zijn achterhoofd boven water. Toch eens goed kijken als ik hem na het keerpunt tegemoet zwem. Als het zover is, lijkt nog even alles in orde. Hij knikt met zijn hoofd en beweegt met zijn armen. Maar dan besef ik met een schok dat hij alleen maar meedeint op de golfslag van de intussen ontketende Joe Speedboat.
Er is iets goed fout met Deegmannetje. Hij sukkelt langzaam onder water. Weg euforie van het tempozwemmen. Niet moeilijk te bedenken wat er moet gebeuren. Ik trek zijn hoofd boven water. Het is blauw en rochelt een beetje. Ogen vreemd weggedraaid. Alleen het oogwit kan je zien. Dan mijn schreeuw naar de badmeesters. Die gaat verloren in de hard ketsende zwembadakoestiek. Nog eens. Verstoord kijken ze nu op. De urgentie van het moment dringt maar langzaam tot ze door. Ik zie ze aarzelen. Natte pakken of maar rustig vanaf de kant het probleem aanpakken? Ze kiezen voor het laatste. Ze gebaren. Ik moet Deegmannetje dat in het diepe deel van het bad onwel is geworden, maar in mijn eentje aan de kant zien te krijgen. Gaat moeizaam. Hij werkt niet mee. Tegen ook niet trouwens! Slap hangt hij over mijn schouder als ik naar de kant ploeter. Ik adem zwaar onder de massa deeg. Als ik de man opduw in de handen van de badmeesters hoor ik een soort zucht alsof hij langzaam leegloopt.

Hijgend en strak van de adrenaline werk ik mezelf ook uit het water. Gretig om op een of andere manier mijn levensreddende werk voort te zetten. Maar de twee badvrouwen houden me tegen. Ben niet meer nodig. Nu even geen ramptoerisme lijken ze te beduiden. Alsof ze het niet aan mij te danken hebben dat Deegmannetje misschien nog leeft. De badman is intussen aan het beademen geslagen. Roept naar zijn collega's dat ze een ambulance moeten bellen. De een doet dat terwijl de ander mij en de rest van de badgasten geagiteerd wegwerkt naar de doucheruimte. Geen pottenkijkers.

Als ik onder de douche het chloor en de emoties van me afspoel hoor ik de sirene van de ambulance. Naast me spettert en plast lady Paralympic op een plastic stoel. ‘Ik heb alles gezien’, zegt ze. ‘U bent een echte held. U heeft precies gedaan wat u moest doen. Als die man nog leeft, heeft hij dat helemaal aan u te danken. Hulde.’
En zowaar, de Kantklosser valt haar bij. ‘Moedig wat u deed. Zo midden in het bad, in het diepe gedeelte. Daarom zwem ik aan de kant. Je kan altijd onwel worden.’ Van de overkant komt ook instemming, van onder de douchekapjes van de dames Drooghaar. ‘Heel goed van u. Aan die badmeesters heb je niks. Die laten je zo verdrinken.’
Ik word warm onder die loftuitingen. Realiseer me dan opeens dat ik een afspraak heb en zal moeten spurten. Ik excuseer me, weet nog net een badhokje te bemachtigen voordat een joelende groep schoolkinderen de kleedruimtes bezet en jakker me in de kleren.

Ren naar buiten langs de ambulance die met het achterportier omhoog pal voor de ingang staat. Plof dan in mijn auto, draai de raampjes open om mijn nadampende lijf te laten afkoelen. Vijf over half twee. De terugrit neemt niet meer dan vijf minuten. Lang genoeg om het gevoel van tevredenheid te laten aanzwellen. Het afgelopen uur toch wel een heel mooi werk verricht. Valt zeker binnen de toptien van mijn meest zinnige daden. Al mijn mooie nota's vallen erbij in het niet. Allemaal papier. Tot het uiterste gaan om iemand het leven te redden, dat is het echte leven. Zo'n kans krijg je niet vaak. En nou eens geen directeur die erkenning in de weg staat. God, wat een goed gevoel.

Zo piek ik als ik haastig inparkeer. Dit goeie gevoel moet ik vasthouden. Misschien krijgt mijn voortvarende optreden nog wel een staartje. Er zal vast over me gepraat worden in het zwembad. Bewondering van de badgasten alom dat was wel al duidelijk. En de badmeesters staan bij me in het krijt. Deegmannetje – als ie het redt natuurlijk - en zijn familie zullen ook nog wel van zich laten horen. Wie weet ook de lokale pers, interessant allemaal. Als ie dood gaat komt er misschien wel een onderzoek naar de toedracht. Dan hoef ik me niet te schamen. Integendeel.
Jammer genoeg heb ik voorlopig geen tijd om te zwemmen. Nogal wat lunchbesprekingen hier in huis en volgende week minstens drie dagen vergaderen in Brussel. Ik zal een paar weken onbereikbaar zijn. Naamloze badgast als ik ben. Mijn heldenstatus moet nog even wachten.

Twee weken later als mijn heldengevoel alweer flink is verbleekt zie ik weer eens kans tussen de middag uit te breken. De gebruikelijke stress. Ditmaal met de bijkomende spanning of er nog iets van erkenning zal volgen. Misschien krijg ik wel helemaal geen kans mijn baantjes te zwemmen. Krijg ik een golf van opgespaarde erkentelijkheid over me heen. Die vrees blijkt ongegrond. Alles verloopt normaal. Begroeting kassajuffrouw, afstempeling badenkaart, miniconversaties in de doucheruimte en het begroetingsritueel tijdens het eerste baantje. Geen enkele verwijzing naar mijn heldendaad. Als ik even gelijk opzwem met lady P. neem ik zelf maar het initiatief. ‘Weet u misschien hoe het is afgelopen met de dikke man die laatst onwel werd?’
‘Hoi, daar hebben we onze mensenredder,’ zegt ze vrolijk. ‘Leuk dat u er weer bent. Het gaat niet slecht met hem. Hij is er goed vanaf gekomen. Dank zij u, al heb ik dat de badmeesters nooit horen zeggen. Paar dagen ter observatie in het ziekenhuis gelegen en nu alweer een tijdje thuis. Ze zeggen dat ie binnenkort weer wil komen zwemmen.’

Ik zwem mijn veertig baantjes. Vlak onder de badmeesters langs die nu meer oog voor de zwemmers lijken te hebben. Voor mij hebben ze geen bijzondere belangstelling. Zit nog niet in de echte risicogroep. Geen handopsteken, geen teken van herkenning of verstandhouding. Niks. Ik zwem mijn baantjes agressiever dan anders. Ruim binnen de tijd. Merk nog wel dat lady P. het personeel wijst op mijn aanwezigheid. Leidt tot niets. Later nog wel onder de douche een bewonderende begroeting door de dames Drooghaar. ‘Goed dat u er weer bent. Met u in de buurt voelen we ons een stuk veiliger.’
Op weg terug, in mijn auto denk ik erover na. Begin het te begrijpen. Het personeel heeft er alle belang bij mijn rol te bagatelliseren. In hun lezing van het gebeurde speel ik waarschijnlijk het kleinst mogelijke bijrolletje. Mijn eenzame actie is niet goed voor hun carrière. Gatverdegatver, waar ken ik dat van?

Een maand later ga ik voor het laatst lunchzwemmen. Ik verhuis met mijn werk naar een andere plek. Ver uit de buurt van het zwembad. Nog één keer de gebruikelijke race om de veertig baantjes. Ik hoop bovendien met eigen ogen vast te stellen dat Deegmannetje inderdaad nog in het land der levenden verkeert. Zelfs weer baantjes trekt. En natuurlijk vis ik ook nog steeds naar een beetje erkenning.
Als ik vanaf de kant een geschikte baan zoek, zie ik hem niet. Later wel, uithijgend bij een keerpunt. Kennelijk nog niet helemaal op zijn oude niveau. Als ik naast hem aantik geeft hij een vaag teken van herkenning. Verder niks. Een paar baantjes later toch wel. Hij maakt een stopgebaar als ik hem tegemoet zwem. Ik houd in.
‘Rookt u?’ vraagt hij dan.
‘Nee,’ zeg ik verbouwereerd.
‘Jammer, ik had u een doosje sigaren willen geven.’
En dan zwemt hij heel kalm verder. Gezond en wel.
 
************************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be


© 2010 Gerard Weel meer Gerard Weel - meer "Te water"
Bezigheden > Te water
Rookt u? Gerard Weel
0717BZ Rookt u
'Lunchzwemmen'. Raar woord eigenlijk. Doet me denken aan zo'n voedershow in de dierentuin.
Aan zeehonden die behendig door oppassers opgeworpen haringen uit de lucht happen.

Een zwembad op een paar kilometer afstand van mijn werk adverteerde ermee. Je kon er tegen aangepast tarief op doordeweekse dagen in lunchtijd baantjes trekken. Leek me wel wat. Zwemmen is goed voor mijn rug. Zegt mijn fysiotherapeut ook. Vooral de schoolslag. Zou ik toch één of twee keer per week moeten kunnen opbrengen. Helpt vast ook goed tegen de stress en de frustraties van je werk. Ik werk op een ministerie met een loodzware hiërarchie. Bungel daar ergens onderaan. Dan begrijp je het wel.

Intussen heb ik er al een paar tienbadenkaarten doorheen gejaagd. Gejaagd, dat kan je rustig zeggen. Altijd een race tegen de klok. Nu zit ik alwéér gejaagd in mijn auto. Ben met een smoesje weggelopen uit een bespreking. Eindeloos gepik van haantjes waar ik toch maar moeilijk tussen kom. Dit keer over wat moest krimpen en wat nog een beetje mocht groeien in het hoger onderwijs. Over de vraatzucht van dat onderwijs en de kwetsbaarheid van het onderzoek. Never ending.
Ik kan me over die dingen best opwinden. Maar nu dus even niet. Alle aandacht bij de weg. Uit en thuis binnen zo'n vijftig minuten. Om mijn veertig baantjes te halen moet ik dus scherp koersen. Bovendien moet alles meezitten: stoplichten, drukte bij de kassa, badhokjes, stropdas, schoenveters, rug, douches. En natuurlijk mijn badgenoten. Dat zijn vrijwel uitsluitend middelbare huisvrouwen en bejaarden, die soms in trossen kletsend opzwemmen en zich bijna nooit aan hun baan houden. Hoogst ergerlijk. Regelmatig moet ik me een weg forceren door een kwakende, protesterende theekrans. Soms zwem ik maar onder ze door.

Beetje extra gas dus. Om half twee uiterlijk moet ik weg wezen. Dan komen de schoolkinderen, in tomeloze hordes. Bovendien heb ik om kwart voor twee weer een afspraak. Eigenlijk een beetje te snel. Rond die tijd heb ik vast nog last van prikkende ogen en wasem ik nog chloordampen uit.

Vijf over één spring ik in het water. Mooi op schema. Bovendien: de eerste lunchzwemmers klimmen alweer op de kant en dat geeft ruimte. Ik schat dat er nu nog zo'n twintig mensen in het water liggen. Verdeeld over een onduidelijk aantal banen. Voor het lunchzwemmen worden er helaas geen lijnen uitgezet. Weinig voorzieningen hier trouwens. Geen bubbels en glijbanen. Een zwembad zonder capsones. Zo'n veertig jaar oud. Een simpele bak van vijfentwintig bij tien meter met pierenbad en een hoge, ongemakkelijke rand. En dat alles beige-bruin en gevaarlijk glad betegeld.

Een aantal zwemmers ken ik langzamerhand van gezicht. Geen namen. Sommigen heb ik een bijnaam gegeven. Zo heb je lady P(aralympic): die rijdt met de rolstoel tot de rand van het bassin, laat zich daar wat stuntelig in het water zakken, maar zwemt dan weg als een otter. Een charmant, open mens. Een beetje mijn vriendin hier. Dan heb je Blindgangster, mijn grote ergernis: ze zwemt op haar rug, botst altijd tegen je aan en kaffert je nog uit ook.
Ook zijn er de dames Drooghaar. Heb je nooit last van, ze stuiven met gilletjes voor je weg. Van de rest noem ik alleen Deegmannetje en de altijd angstig dicht langs de kant zwemmende Kantklosser. O ja en natuurlijk: Joe Speedboat. Brutaal, jong en zeker twee meter lang. Komt een kwartier voor tijd met een keiharde klapduik de boel onveilig maken. De ouwetjes moeten niks van hem hebben. Hij spuit door het water met een enorme boeggolf.

Mijn eerste vijftig meter gaan meestal niet snel. Links en rechts plichtmatig hoi roepend, zoek ik dan naar de rustigste baan. Vandaag lijkt die net links van het midden te liggen. Zo te zien zwemt daar alleen Deegmannetje. Een papperig-bleke man van rond de zeventig met een extreem laag tempo. Weinig spraakzaam, op het nurkse af. Die zal ik vandaag dus heel wat keren inhalen. Blindgangster lijkt er gelukkig niet te zijn.

Dan komt de versnelling. Tempo nu, slagen krachtiger, ademhaling dieper. Hoofd onder water bij het strekken van de benen, omhoog bij het spreiden van de armen. Al gauw volgt het bekende gevoel van ontspanning. Lekker, maar met het wegvloeien van de spanning woelt er droesem omhoog: bijna vijftig jaar ben ik nu, heel wat meer idealen achter me dan voor me, weinig illusies, fletse carrière, miskend en murw gebeukt binnen een piramide waar iedereen iedereen in de weg zit. Een directeur die je klein houdt en mooi weer speelt met jouw ideeën. Gatverdamme, ik laat het allemaal maar passeren, angsthaas die ik ben.

Bij het verder versnellen zwem ik ook deze bellen voorbij en met een bijna leeg hoofd tik ik de keerpunten aan. Een paar dingen zijn nu nog maar van belang: de klok en het ontwijken van Deegmannetje. In het water wordt het trouwens steeds stiller. De theeclub is ook al weg. Gelach en gepraat komt er alleen nog van de kant. Het zijn de badman en de badvrouw, die een beetje met elkaar flirten. Dat is me al eens eerder opgevallen. Zo te zien heeft hij nu een vlekje achter op haar broek ontdekt dat hij wel even galant zal wegpoetsen. Er loopt meestal nóg een badvrouw rond. Zeker met middagpauze nu.

Ik ben nu helemaal op stoom. Mijn slagen blijven gelijkmatig en krachtig. Ik tel mijn banen. Vijfentwintig bij het laatste keerpunt. Mag ook wel want ik heb nog maar elf minuten om de veertig vol te maken.
Weer passeer ik Deegmannetje. Het vertrouwde beeld van een moeizaam waterverplaatsende duwboot. Of toch niet ?? Als ik hem achter me laat, realiseer ik me dat er iets aan de man niet klopt. Vreemde houding, nauwelijks beweging, alleen zijn achterhoofd boven water. Toch eens goed kijken als ik hem na het keerpunt tegemoet zwem. Als het zover is, lijkt nog even alles in orde. Hij knikt met zijn hoofd en beweegt met zijn armen. Maar dan besef ik met een schok dat hij alleen maar meedeint op de golfslag van de intussen ontketende Joe Speedboat.
Er is iets goed fout met Deegmannetje. Hij sukkelt langzaam onder water. Weg euforie van het tempozwemmen. Niet moeilijk te bedenken wat er moet gebeuren. Ik trek zijn hoofd boven water. Het is blauw en rochelt een beetje. Ogen vreemd weggedraaid. Alleen het oogwit kan je zien. Dan mijn schreeuw naar de badmeesters. Die gaat verloren in de hard ketsende zwembadakoestiek. Nog eens. Verstoord kijken ze nu op. De urgentie van het moment dringt maar langzaam tot ze door. Ik zie ze aarzelen. Natte pakken of maar rustig vanaf de kant het probleem aanpakken? Ze kiezen voor het laatste. Ze gebaren. Ik moet Deegmannetje dat in het diepe deel van het bad onwel is geworden, maar in mijn eentje aan de kant zien te krijgen. Gaat moeizaam. Hij werkt niet mee. Tegen ook niet trouwens! Slap hangt hij over mijn schouder als ik naar de kant ploeter. Ik adem zwaar onder de massa deeg. Als ik de man opduw in de handen van de badmeesters hoor ik een soort zucht alsof hij langzaam leegloopt.

Hijgend en strak van de adrenaline werk ik mezelf ook uit het water. Gretig om op een of andere manier mijn levensreddende werk voort te zetten. Maar de twee badvrouwen houden me tegen. Ben niet meer nodig. Nu even geen ramptoerisme lijken ze te beduiden. Alsof ze het niet aan mij te danken hebben dat Deegmannetje misschien nog leeft. De badman is intussen aan het beademen geslagen. Roept naar zijn collega's dat ze een ambulance moeten bellen. De een doet dat terwijl de ander mij en de rest van de badgasten geagiteerd wegwerkt naar de doucheruimte. Geen pottenkijkers.

Als ik onder de douche het chloor en de emoties van me afspoel hoor ik de sirene van de ambulance. Naast me spettert en plast lady Paralympic op een plastic stoel. ‘Ik heb alles gezien’, zegt ze. ‘U bent een echte held. U heeft precies gedaan wat u moest doen. Als die man nog leeft, heeft hij dat helemaal aan u te danken. Hulde.’
En zowaar, de Kantklosser valt haar bij. ‘Moedig wat u deed. Zo midden in het bad, in het diepe gedeelte. Daarom zwem ik aan de kant. Je kan altijd onwel worden.’ Van de overkant komt ook instemming, van onder de douchekapjes van de dames Drooghaar. ‘Heel goed van u. Aan die badmeesters heb je niks. Die laten je zo verdrinken.’
Ik word warm onder die loftuitingen. Realiseer me dan opeens dat ik een afspraak heb en zal moeten spurten. Ik excuseer me, weet nog net een badhokje te bemachtigen voordat een joelende groep schoolkinderen de kleedruimtes bezet en jakker me in de kleren.

Ren naar buiten langs de ambulance die met het achterportier omhoog pal voor de ingang staat. Plof dan in mijn auto, draai de raampjes open om mijn nadampende lijf te laten afkoelen. Vijf over half twee. De terugrit neemt niet meer dan vijf minuten. Lang genoeg om het gevoel van tevredenheid te laten aanzwellen. Het afgelopen uur toch wel een heel mooi werk verricht. Valt zeker binnen de toptien van mijn meest zinnige daden. Al mijn mooie nota's vallen erbij in het niet. Allemaal papier. Tot het uiterste gaan om iemand het leven te redden, dat is het echte leven. Zo'n kans krijg je niet vaak. En nou eens geen directeur die erkenning in de weg staat. God, wat een goed gevoel.

Zo piek ik als ik haastig inparkeer. Dit goeie gevoel moet ik vasthouden. Misschien krijgt mijn voortvarende optreden nog wel een staartje. Er zal vast over me gepraat worden in het zwembad. Bewondering van de badgasten alom dat was wel al duidelijk. En de badmeesters staan bij me in het krijt. Deegmannetje – als ie het redt natuurlijk - en zijn familie zullen ook nog wel van zich laten horen. Wie weet ook de lokale pers, interessant allemaal. Als ie dood gaat komt er misschien wel een onderzoek naar de toedracht. Dan hoef ik me niet te schamen. Integendeel.
Jammer genoeg heb ik voorlopig geen tijd om te zwemmen. Nogal wat lunchbesprekingen hier in huis en volgende week minstens drie dagen vergaderen in Brussel. Ik zal een paar weken onbereikbaar zijn. Naamloze badgast als ik ben. Mijn heldenstatus moet nog even wachten.

Twee weken later als mijn heldengevoel alweer flink is verbleekt zie ik weer eens kans tussen de middag uit te breken. De gebruikelijke stress. Ditmaal met de bijkomende spanning of er nog iets van erkenning zal volgen. Misschien krijg ik wel helemaal geen kans mijn baantjes te zwemmen. Krijg ik een golf van opgespaarde erkentelijkheid over me heen. Die vrees blijkt ongegrond. Alles verloopt normaal. Begroeting kassajuffrouw, afstempeling badenkaart, miniconversaties in de doucheruimte en het begroetingsritueel tijdens het eerste baantje. Geen enkele verwijzing naar mijn heldendaad. Als ik even gelijk opzwem met lady P. neem ik zelf maar het initiatief. ‘Weet u misschien hoe het is afgelopen met de dikke man die laatst onwel werd?’
‘Hoi, daar hebben we onze mensenredder,’ zegt ze vrolijk. ‘Leuk dat u er weer bent. Het gaat niet slecht met hem. Hij is er goed vanaf gekomen. Dank zij u, al heb ik dat de badmeesters nooit horen zeggen. Paar dagen ter observatie in het ziekenhuis gelegen en nu alweer een tijdje thuis. Ze zeggen dat ie binnenkort weer wil komen zwemmen.’

Ik zwem mijn veertig baantjes. Vlak onder de badmeesters langs die nu meer oog voor de zwemmers lijken te hebben. Voor mij hebben ze geen bijzondere belangstelling. Zit nog niet in de echte risicogroep. Geen handopsteken, geen teken van herkenning of verstandhouding. Niks. Ik zwem mijn baantjes agressiever dan anders. Ruim binnen de tijd. Merk nog wel dat lady P. het personeel wijst op mijn aanwezigheid. Leidt tot niets. Later nog wel onder de douche een bewonderende begroeting door de dames Drooghaar. ‘Goed dat u er weer bent. Met u in de buurt voelen we ons een stuk veiliger.’
Op weg terug, in mijn auto denk ik erover na. Begin het te begrijpen. Het personeel heeft er alle belang bij mijn rol te bagatelliseren. In hun lezing van het gebeurde speel ik waarschijnlijk het kleinst mogelijke bijrolletje. Mijn eenzame actie is niet goed voor hun carrière. Gatverdegatver, waar ken ik dat van?

Een maand later ga ik voor het laatst lunchzwemmen. Ik verhuis met mijn werk naar een andere plek. Ver uit de buurt van het zwembad. Nog één keer de gebruikelijke race om de veertig baantjes. Ik hoop bovendien met eigen ogen vast te stellen dat Deegmannetje inderdaad nog in het land der levenden verkeert. Zelfs weer baantjes trekt. En natuurlijk vis ik ook nog steeds naar een beetje erkenning.
Als ik vanaf de kant een geschikte baan zoek, zie ik hem niet. Later wel, uithijgend bij een keerpunt. Kennelijk nog niet helemaal op zijn oude niveau. Als ik naast hem aantik geeft hij een vaag teken van herkenning. Verder niks. Een paar baantjes later toch wel. Hij maakt een stopgebaar als ik hem tegemoet zwem. Ik houd in.
‘Rookt u?’ vraagt hij dan.
‘Nee,’ zeg ik verbouwereerd.
‘Jammer, ik had u een doosje sigaren willen geven.’
En dan zwemt hij heel kalm verder. Gezond en wel.
 
************************************
Pepijn Lampe is product & grafisch ontwerper.
Informatie op: www.pepdesign.be
© 2010 Gerard Weel
powered by CJ2