archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 13
Jaargang 6
30 april 2009
Beschouwingen > Brief uit ... delen printen terug
Een dag in Kemerovo Kees Somer

0613BS Twee Bomen
Vaster dan de omstandigheden deden vermoeden zette de Toepolev zich op de met ijs bedekte landingsbaan. Het was half zes in de ochtend en de koude novembernacht zou zich voorlopig niet gewonnen geven. Op de gevel van het ontvangstgebouw heetten verschoten letters ons welkom in Kemerovo, ‘stad van de mijnwerkers’. We bevonden ons op viereneenhalf uur vliegen van Moskou in het besneeuwde hart van de West-Siberische Koezbass, een van de grootste steenkoolwinningsgebieden ter wereld. Hier begon een tiendaagse reis die ons verder nog zou brengen naar St. Petersburg, Jaroslavl, Pereslavl-Zalesski en Moskou. Doel van deze flitsmissie was het erfgoed dat Rusland en Nederland, als gevolg van eeuwenlange banden, met elkaar delen te bekijken en naar manieren te zoeken om het te behouden.
De Nederlandse overheid spant zich al jaren in om dit ‘gemeenschappelijk cultureel erfgoed’ wereldwijd voor het nageslacht te bewaren. Richt de aandacht zich daarbij begrijpelijkerwijs vooral op ons koloniale verleden, in het geval van Rusland zijn het andere diepgewortelde relaties die hun sporen hebben nagelaten. Iedereen kent in dit verband de namen van Peter de Grote en Anna Paulowna, maar geen zinnig mens zal daarbij de link leggen met een industriestad als Kemerovo. De Russisch-Nederlandse betrekkingen hier zijn dan ook van een geheel andere orde.

Tot de jaren twintig van de vorige eeuw was Kemerovo een dorp van pelsjagers, boeren en vissers aan de oevers van de Tom. Hen stonden echter grote veranderingen te wachten, want na de Revolutie werden de winning van steenkool en de industrialisatie voortvarend aangepakt. Op de Grasnaya Gorka, de ‘Rode Heuvel’ langs de rivier, was begin achttiende eeuw al steenkool ontdekt. Hier werd in 1921 de Autonome Industriële Kolonie (AIK) Koezbass gesticht om goed opgeleide en gemotiveerde buitenlandse werknemers te betrekken bij de industriële opbouw in dit gebied. Initiatiefnemers waren vier Amerikanen en één Nederlander: Sebald Rutgers. Deze sociaal bewogen ingenieur had zich na oktober 1917 bekeerd tot het Sowjetexperiment en was naar Moskou gereisd om Lenin persoonlijk zijn diensten aan te bieden. Rutgers kreeg de leiding over de AIK. In 1926 haalde hij de niet minder geëngageerde Haarlemse architect J.B. van Loghem naar Kemerovo om de noodzakelijke uitbreiding van de stad voor zijn rekening te nemen. In twee jaar tijd ontwierp Van Loghem een groot aantal gebouwen: een badhuis, een school annex watertoren en vele honderden woningen waarvan het eenvoudigste type rijtjeshuizen door de locale bevolking nog steeds ‘kolbassa’s’ (‘worsten’) wordt genoemd.
Van dit alles is slechts een klein deel bewaard gebleven, dat bovendien in slechte staat verkeert. Al tien jaar werken Russen en Nederlanders samen aan de toekomst van dit unieke gemeenschappelijke erfgoed. Behalve deze bouwsels zijn er meer herinneringen aan de invloed van de Nederlanders in Kemerovo: Rutgers heeft een straat naar zich vernoemd gekregen, zijn voormalige woonhuis huisvest nu het museum Grasnaya Gorka en aan de locale universiteit is Nederlands een hoofdtaal met relatief veel studenten.

Zo kwam het dus dat wij koers zetten naar het Siberische Kemerovo, waar de ontvangst allerhartelijkst was; de Russen beschouwden ons als bondgenoten in de herontdekking van hun verleden en de zoektocht naar een eigen identiteit. Wij, dat waren twee architectuurhistorisch geschoolde ambtenaren van cultuurdepartement en rijksmonumentendienst, en twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Moskou: één met een kwart eeuw Ruslandervaring en - volgens een collega - het cv van een spion, de ander een lokale kracht met een verbluffende beheersing van de Nederlandse taal. Reeds op het vliegveld wachtte ons een eerste verrassing: een welkomstcomité van drie dames die gezien de mate van opgedoftheid een korte nacht moeten hebben gehad: beambten van gemeente en provincie en een tolk. Zij zouden de rest van de dag niet van onze zijde wijken. Wij werden door hen geïnstalleerd in een klein busje, dat vervolgens met ijzingwekkende vaart door het donker naar de stad glibberde. De weg werd daarbij vrijgemaakt door een politieauto, die voor dit doel beschikte over zwaailichten en een rijk arsenaal aan doordringende geluiden. De spoed waarmee automobilisten in het zicht van onze karavaan de berm indoken, zo wisten onze reisgenoten te melden, was te danken aan het vroegere gebruik van de bijrijdende politieman om vanuit zijn geopende rechterraam met de wapenstok een flinke deuk in het dak van een treuzelende Lada te slaan.

Na een korte stop bij ons hotel, toepasselijk ‘Koezbass’ geheten, begonnen wij aan ons programma voor de dag. Dat vermeldde allereerst een bezoek aan de zetel van de provincie, waar wij een gesprek zouden hebben met de plaatsvervangend gouverneur. Diens plotselinge verhindering was spijtig maar niet onoverkomelijk. In plaats daarvan mochten wij voor de camera’s van de regionale televisie de reden van onze komst verklaren en kregen wij uitleg over de geschiedenis van de provincie en het sociaal-culturele beleid voor de zeventig verschillende bevolkingsgroepen die hier samenleven. Hier troffen wij ook de loco-burgemeester van Kemerovo, een hartverwarmend enthousiaste vrouw die haar grote betrokkenheid bij onze missie toonde door pas aan het eind van de avond afscheid van ons te nemen.
Vervolgens bezochten wij de indrukwekkende chemische fabriek ‘Koks’, die is voortgekomen uit de vooroorlogse AIK. Geen van ons ontging het ontroerende pièce de milieu dat de gastvrije directeur op tafel had gezet: een Russisch vlaggetje met daaraan gekoppeld een overduidelijk zelf geknutseld Nederlands exemplaar. Ook trof ons een jeugdige foto van Sebald Rutgers in de eregalerij van vroegere directeuren van deze roemruchte onderneming.

Tijdens het hierop volgende onderhoud met de burgemeester van Kemerovo wees deze op de grote verdiensten van Rutgers en Van Loghem voor de ontwikkeling van de stad, hier onmiddellijk aan toevoegend dat we in dit verband Lenin zelf ook niet mochten vergeten. Het bezoek aan deze hoogwaardigheidsbekleder verliep volgens een patroon waaraan wij in de dagen hierna gewend zouden raken: als een rite de passage maakten wij een lange tocht door de overheidsburelen, vergezeld door een groeiend aantal in rang stijgende ambtenaren en onderweg antichambrerend in steeds grotere ruimten, tot wij uiteindelijk het nec plus ultra van de Russische bureaucratie mochten betreden: de neonverlichte kamer van de bestuurder, met aan de muur de portretten van president en premier, van vloer tot plafond de nationale en locale vlaggen, op het bureau een batterij witte telefoons en in het midden een glanzend gepolitoerde tafel aan weerszijden waarvan wij plaatsnamen voor de uitwisseling van beleefdheden, standpunten en goede intenties. Na afloop verblijdde de burgemeester ons elk met een mooie bos bloemen, die helaas in Kemerovo zouden achterblijven.

En toen zetten wij, nog steeds in de slipstream van de razende politiewagen, koers naar de Grasnaya Gorka. Na anjers bij het Monument voor de Mijnwerker te hebben gelegd bezochten wij de leegstaande school van Van Loghem, die flink door de tijd was aangetast maar zeker nog een nieuwe bestemming zou kunnen krijgen. Daarbij werden wij op de voet gevolgd door een horde cameralieden en fotografen. Zij vergezelden ons naar het museum, waar wij onder leiding van de loco-burgemeester met zo’n dertig betrokkenen langdurig discussieerden over de toekomst van de voormalige kolonie. De Russen willen dit gebied een museale bestemming geven en hebben daarbij te maken met veel andere belangen, zoals die van stadsontwikkeling en volkshuisvesting. Een lastige opgave, waarin Nederland hen naar vermogen graag wil bijstaan.
’s Avonds dineerden wij gezamenlijk en brachten wij vele toasten uit op een mooie samenwerking in de toekomst. Na een innig afscheid keerden we terug naar hotel ‘Koezbass’, waar we die ochtend onze spullen hadden gedropt. ’s Nachts had ik spijt dat ik in mijn spartaanse kamer de telefoon niet had uitgeschakeld; meerdere keren werd er gebeld door dames die hun diensten wilden aanbieden. Aanhouders waren zij niet, want nadat het apparaat enkele malen was overgegaan verplaatste het geluid zich naar de belendende kamer, om vervolgens daarnaast weer op te klinken. Zo hoorde ik hun vergeefse lokroep langzaam door het gebouw uitsterven.
De volgende ochtend werden wij in alle vroegte weer geëscorteerd naar het vliegveld. Net op tijd voor de vlucht van acht uur, die ons over de Oeral terug zou voeren voor nog meer Russisch-Nederlandse erfgoedavonturen.
 
**********************************
Kees Somer werd geinterviewd in Jrg 6, Nr 7
 
**********************************
Abonneer u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php


© 2009 Kees Somer meer Kees Somer - meer "Brief uit ..."
Beschouwingen > Brief uit ...
Een dag in Kemerovo Kees Somer
0613BS Twee Bomen
Vaster dan de omstandigheden deden vermoeden zette de Toepolev zich op de met ijs bedekte landingsbaan. Het was half zes in de ochtend en de koude novembernacht zou zich voorlopig niet gewonnen geven. Op de gevel van het ontvangstgebouw heetten verschoten letters ons welkom in Kemerovo, ‘stad van de mijnwerkers’. We bevonden ons op viereneenhalf uur vliegen van Moskou in het besneeuwde hart van de West-Siberische Koezbass, een van de grootste steenkoolwinningsgebieden ter wereld. Hier begon een tiendaagse reis die ons verder nog zou brengen naar St. Petersburg, Jaroslavl, Pereslavl-Zalesski en Moskou. Doel van deze flitsmissie was het erfgoed dat Rusland en Nederland, als gevolg van eeuwenlange banden, met elkaar delen te bekijken en naar manieren te zoeken om het te behouden.
De Nederlandse overheid spant zich al jaren in om dit ‘gemeenschappelijk cultureel erfgoed’ wereldwijd voor het nageslacht te bewaren. Richt de aandacht zich daarbij begrijpelijkerwijs vooral op ons koloniale verleden, in het geval van Rusland zijn het andere diepgewortelde relaties die hun sporen hebben nagelaten. Iedereen kent in dit verband de namen van Peter de Grote en Anna Paulowna, maar geen zinnig mens zal daarbij de link leggen met een industriestad als Kemerovo. De Russisch-Nederlandse betrekkingen hier zijn dan ook van een geheel andere orde.

Tot de jaren twintig van de vorige eeuw was Kemerovo een dorp van pelsjagers, boeren en vissers aan de oevers van de Tom. Hen stonden echter grote veranderingen te wachten, want na de Revolutie werden de winning van steenkool en de industrialisatie voortvarend aangepakt. Op de Grasnaya Gorka, de ‘Rode Heuvel’ langs de rivier, was begin achttiende eeuw al steenkool ontdekt. Hier werd in 1921 de Autonome Industriële Kolonie (AIK) Koezbass gesticht om goed opgeleide en gemotiveerde buitenlandse werknemers te betrekken bij de industriële opbouw in dit gebied. Initiatiefnemers waren vier Amerikanen en één Nederlander: Sebald Rutgers. Deze sociaal bewogen ingenieur had zich na oktober 1917 bekeerd tot het Sowjetexperiment en was naar Moskou gereisd om Lenin persoonlijk zijn diensten aan te bieden. Rutgers kreeg de leiding over de AIK. In 1926 haalde hij de niet minder geëngageerde Haarlemse architect J.B. van Loghem naar Kemerovo om de noodzakelijke uitbreiding van de stad voor zijn rekening te nemen. In twee jaar tijd ontwierp Van Loghem een groot aantal gebouwen: een badhuis, een school annex watertoren en vele honderden woningen waarvan het eenvoudigste type rijtjeshuizen door de locale bevolking nog steeds ‘kolbassa’s’ (‘worsten’) wordt genoemd.
Van dit alles is slechts een klein deel bewaard gebleven, dat bovendien in slechte staat verkeert. Al tien jaar werken Russen en Nederlanders samen aan de toekomst van dit unieke gemeenschappelijke erfgoed. Behalve deze bouwsels zijn er meer herinneringen aan de invloed van de Nederlanders in Kemerovo: Rutgers heeft een straat naar zich vernoemd gekregen, zijn voormalige woonhuis huisvest nu het museum Grasnaya Gorka en aan de locale universiteit is Nederlands een hoofdtaal met relatief veel studenten.

Zo kwam het dus dat wij koers zetten naar het Siberische Kemerovo, waar de ontvangst allerhartelijkst was; de Russen beschouwden ons als bondgenoten in de herontdekking van hun verleden en de zoektocht naar een eigen identiteit. Wij, dat waren twee architectuurhistorisch geschoolde ambtenaren van cultuurdepartement en rijksmonumentendienst, en twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Moskou: één met een kwart eeuw Ruslandervaring en - volgens een collega - het cv van een spion, de ander een lokale kracht met een verbluffende beheersing van de Nederlandse taal. Reeds op het vliegveld wachtte ons een eerste verrassing: een welkomstcomité van drie dames die gezien de mate van opgedoftheid een korte nacht moeten hebben gehad: beambten van gemeente en provincie en een tolk. Zij zouden de rest van de dag niet van onze zijde wijken. Wij werden door hen geïnstalleerd in een klein busje, dat vervolgens met ijzingwekkende vaart door het donker naar de stad glibberde. De weg werd daarbij vrijgemaakt door een politieauto, die voor dit doel beschikte over zwaailichten en een rijk arsenaal aan doordringende geluiden. De spoed waarmee automobilisten in het zicht van onze karavaan de berm indoken, zo wisten onze reisgenoten te melden, was te danken aan het vroegere gebruik van de bijrijdende politieman om vanuit zijn geopende rechterraam met de wapenstok een flinke deuk in het dak van een treuzelende Lada te slaan.

Na een korte stop bij ons hotel, toepasselijk ‘Koezbass’ geheten, begonnen wij aan ons programma voor de dag. Dat vermeldde allereerst een bezoek aan de zetel van de provincie, waar wij een gesprek zouden hebben met de plaatsvervangend gouverneur. Diens plotselinge verhindering was spijtig maar niet onoverkomelijk. In plaats daarvan mochten wij voor de camera’s van de regionale televisie de reden van onze komst verklaren en kregen wij uitleg over de geschiedenis van de provincie en het sociaal-culturele beleid voor de zeventig verschillende bevolkingsgroepen die hier samenleven. Hier troffen wij ook de loco-burgemeester van Kemerovo, een hartverwarmend enthousiaste vrouw die haar grote betrokkenheid bij onze missie toonde door pas aan het eind van de avond afscheid van ons te nemen.
Vervolgens bezochten wij de indrukwekkende chemische fabriek ‘Koks’, die is voortgekomen uit de vooroorlogse AIK. Geen van ons ontging het ontroerende pièce de milieu dat de gastvrije directeur op tafel had gezet: een Russisch vlaggetje met daaraan gekoppeld een overduidelijk zelf geknutseld Nederlands exemplaar. Ook trof ons een jeugdige foto van Sebald Rutgers in de eregalerij van vroegere directeuren van deze roemruchte onderneming.

Tijdens het hierop volgende onderhoud met de burgemeester van Kemerovo wees deze op de grote verdiensten van Rutgers en Van Loghem voor de ontwikkeling van de stad, hier onmiddellijk aan toevoegend dat we in dit verband Lenin zelf ook niet mochten vergeten. Het bezoek aan deze hoogwaardigheidsbekleder verliep volgens een patroon waaraan wij in de dagen hierna gewend zouden raken: als een rite de passage maakten wij een lange tocht door de overheidsburelen, vergezeld door een groeiend aantal in rang stijgende ambtenaren en onderweg antichambrerend in steeds grotere ruimten, tot wij uiteindelijk het nec plus ultra van de Russische bureaucratie mochten betreden: de neonverlichte kamer van de bestuurder, met aan de muur de portretten van president en premier, van vloer tot plafond de nationale en locale vlaggen, op het bureau een batterij witte telefoons en in het midden een glanzend gepolitoerde tafel aan weerszijden waarvan wij plaatsnamen voor de uitwisseling van beleefdheden, standpunten en goede intenties. Na afloop verblijdde de burgemeester ons elk met een mooie bos bloemen, die helaas in Kemerovo zouden achterblijven.

En toen zetten wij, nog steeds in de slipstream van de razende politiewagen, koers naar de Grasnaya Gorka. Na anjers bij het Monument voor de Mijnwerker te hebben gelegd bezochten wij de leegstaande school van Van Loghem, die flink door de tijd was aangetast maar zeker nog een nieuwe bestemming zou kunnen krijgen. Daarbij werden wij op de voet gevolgd door een horde cameralieden en fotografen. Zij vergezelden ons naar het museum, waar wij onder leiding van de loco-burgemeester met zo’n dertig betrokkenen langdurig discussieerden over de toekomst van de voormalige kolonie. De Russen willen dit gebied een museale bestemming geven en hebben daarbij te maken met veel andere belangen, zoals die van stadsontwikkeling en volkshuisvesting. Een lastige opgave, waarin Nederland hen naar vermogen graag wil bijstaan.
’s Avonds dineerden wij gezamenlijk en brachten wij vele toasten uit op een mooie samenwerking in de toekomst. Na een innig afscheid keerden we terug naar hotel ‘Koezbass’, waar we die ochtend onze spullen hadden gedropt. ’s Nachts had ik spijt dat ik in mijn spartaanse kamer de telefoon niet had uitgeschakeld; meerdere keren werd er gebeld door dames die hun diensten wilden aanbieden. Aanhouders waren zij niet, want nadat het apparaat enkele malen was overgegaan verplaatste het geluid zich naar de belendende kamer, om vervolgens daarnaast weer op te klinken. Zo hoorde ik hun vergeefse lokroep langzaam door het gebouw uitsterven.
De volgende ochtend werden wij in alle vroegte weer geëscorteerd naar het vliegveld. Net op tijd voor de vlucht van acht uur, die ons over de Oeral terug zou voeren voor nog meer Russisch-Nederlandse erfgoedavonturen.
 
**********************************
Kees Somer werd geinterviewd in Jrg 6, Nr 7
 
**********************************
Abonneer u op de Nieuwsbrief.
Ga naar: www.deleunstoel.nl/nieuwsbrief.php
© 2009 Kees Somer
powered by CJ2