archiefvorig nr.lopend nr.

Nummer 20
Jaargang 5
25 september 2008
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept delen printen terug
Gelijk hebben, gelijk krijgen Gerbrand Muller

0520VG Gelijk
Het werkelijke bestaan van Kometenwijn

Door de wol geverfde mensen hebben mij meermalen voorgehouden dat het niet moeilijk is gelijk te hebben, de kunst is het te krijgen. Inderdaad is het me in discussies en conflicten niet vaak gelukt gelijk te krijgen, ook als ik oprecht meende het te hebben. Maar hoe lastig het ook mag zijn gelijk te krijgen, gelijk hebben is onvergelijkelijk veel moeilijker.

Ik twijfel vaak aan mijn eigen gelijk. Ik ben steeds bereid mijn mening te verruilen voor een betere. Ik zie meestal in dat ik niet alle aspecten van een zaak kan overzien, laat staan ze tegen elkaar afwegen. Toch blijkt die voorzichtigheid me niet te hebben behoed voor vergissingen. De laatste tijd moet ik steeds vaker erkennen dat een bewering die ik in alle oprechtheid korter of langer geleden heb gedaan, elke grond mist.

Ik heb beweerd dat in De avonden van Gerard Kornelis van het Reve de verveling zo nadrukkelijk wordt beschreven dat het verhaal er zelf vervelend van wordt, maar dat is niet waar. De verveling in het boek zindert van leven.

Ik heb verkondigd dat goed en kwaad niet bestonden: het was juister te spreken van 'gunstig', 'voordelig', 'aangenaam' tegenover 'ongunstig', 'nadelig', 'verschrikkelijk'. Maar het normenstelsel waarin het onderscheid tussen goed en kwaad ligt verankerd, maakt deel uit van de maatschappelijke werkelijkheid, en goed en kwaad bestaan dus wel degelijk.

Ik heb in 1971 niet meegewerkt aan de toen voor het laatst gehouden volkstelling, want ik wilde mij niet gedwongen laten tellen. Maar waarom betaalde ik dan wel gedwongen belasting en verzette ik mij ook verder niet tegen het vele dat de overheid mij voorschreef te doen of te laten?

Ik heb vroeger geloofd dat mensen pas werkelijk zouden 'leven' als hun de ogen werden geopend voor de poëzie, maar dat klopt niet. De meeste mensen zonder kunstzinnige verbeelding, voor wie gedichten ongerijmde opeenvolgingen van woorden zijn, leven en genieten ervan.

Als er een pil bestond die je immuun maakte voor lelijkheid en je in staat stelde welgemoed door Hoog Catharijne of Nieuw Babylon te slenteren en er een kopje koffie te drinken, dan zou ik hem innemen. Ik stel me voor dat ik dan met vollere teugen van het leven zou genieten, maar misschien is ook dat een vergissing.

Ik heb gemeend dat de 'echte' slotregel van Nijhoffs gedicht 'Impasse' nog geschreven moest worden. Die 'echte' regel zou de kortheid van de door Nijhoff gekozen slotregel combineren met de beeldende rijkdom van de door hem verworpen regel. Maar wie anders zou die 'echte' regel kunnen schrijven dan de dichter zelf? En de dichter leeft niet meer, de regel kan dus nooit meer geschreven worden en hoe zou hij dan als de 'echte' kunnen gelden? (*)

Ik heb me er altijd over verwonderd dat er iets bestaat. Er had evengoed niets kunnen zijn, maar van de twee denkbare mogelijkheden - er is niets of er is iets - is alleen de tweede behalve denkbaar en mogelijk ook de werkelijkheid. Het feit dat er iets en niet niets bestaat heeft me meermalen doen duizelen van verbazing. Ten onrechte. Want gegeven het feit dat er iets bestaat had er nooit niets kunnen zijn. In dat geval zou het iets immers uit het niets moeten zijn voortgekomen en daartoe had het niets althans iets moeten bevatten en was het dus niet niets geweest.
Niet overtuigd? Alles stroomt. Iets is er nog niet of het is er alweer niet. Mensen worden geboren, sterven, worden geboren, sterven. De mens is als een bloem des velds, zijn leven als rook, damp. En wat geldt voor de mens, geldt voor het kleinste deeltje van het bestaan. Maar niet voor het bestaan zelf. Omdat het bestaan niet uit het niets heeft kunnen ontstaan is het niets er ook nooit geweest, want er kan niet op enig moment tegelijk niets en iets zijn. Het bestaan bestaat dus los van tijd of duur, kent begin noch einde, en heeft er dus ook nooit niet kunnen zijn.
Nog niet overtuigd? Ik kan me ook zelf maar moeilijk voorstellen dat ik deze keer gelijk zou hebben.

In mijn derde stukje in dit tijdschrift (Jrg 4, Nr 3) verweet ik vertaler W. Jonker van Poesjkins Jewgeni Onegin het gebruik van het woord Kometenwijn. Ik vroeg me af wat ik me daarbij moest voorstellen. 'Zeker een of andere Russische drank, of anders iets heel dichterlijks: neem maar aan dat de dichter er iets prachtig mee bedoelde!' Raadpleging van het uitgebreide commentaar van Vladimir Nabokov bij Jewgeni Onegin (voor het eerst verschenen in 1964, Russische vertaling uit het Engels in 1999) had me kunnen leren dat Kometenwijn wel degelijk bestaat: 'Vina kometi; Fr. 'vin de la comète' is een champagne van de oogst van het jaar van de komeet, gedoeld wordt op de komeet van het jaar 1811, dat zich ook door een ongekende wijnoogst onderscheidde.' Nabokov vermeldt nauwgezet de namen van mensen die de komeet hebben waargenomen en de plaatsen waar en de data waarop ze dat hebben gedaan, waarbij hij zich baseert op een verhandeling van Friedrich Wilhelm August Argelander, Navorsing van de baan van de grote komeet van 1811, Koningsbergen, 1823.
Maar de bij de vertaling gevoegde aantekeningen van Charles B. Timmer hadden me al uit de droom kunnen helpen. Daarin wordt netjes ter toelichting vermeld: 'Een Franse champagne van 1811, het 'kometenjaar', een bijzonder goed wijnjaar, zo genoemd naar een grote komeet die in dat jaar werd waargenomen.' Ik had dus groot ongelijk om Jonker het gebruik van het woord Kometenwijn te verwijten. Hooguit zou je erover kunnen twisten of vina kometi niet beter met 'wijn van de komeet' vertaald had kunnen worden.

* De dichter heeft zijn vrouw gevraagd: ‘Wat wil je dat ik schrijf?’ Haar reactie wordt beschreven in de laatste twee strofen van het sonnet:

‘Juist vangt de fluitketel aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.

Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.’

De oudere versie van de slotregel luidt: én de damp geur wordt: een nieuw bruiloftlied.’
Zie ook Gerrit Komrij In liefde bloeyende, Bert Bakker, 1966, p.35. e.v. Ik meen te begrijpen dat Komrij de voorkeur geeft aan de verworpen slotregel, maar misschien vergis ik me ook hier weer in.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:


© 2008 Gerbrand Muller meer Gerbrand Muller - meer "De wereldliteratuur roept" -
Vermaak en Genot > De wereldliteratuur roept
Gelijk hebben, gelijk krijgen Gerbrand Muller
0520VG Gelijk
Het werkelijke bestaan van Kometenwijn

Door de wol geverfde mensen hebben mij meermalen voorgehouden dat het niet moeilijk is gelijk te hebben, de kunst is het te krijgen. Inderdaad is het me in discussies en conflicten niet vaak gelukt gelijk te krijgen, ook als ik oprecht meende het te hebben. Maar hoe lastig het ook mag zijn gelijk te krijgen, gelijk hebben is onvergelijkelijk veel moeilijker.

Ik twijfel vaak aan mijn eigen gelijk. Ik ben steeds bereid mijn mening te verruilen voor een betere. Ik zie meestal in dat ik niet alle aspecten van een zaak kan overzien, laat staan ze tegen elkaar afwegen. Toch blijkt die voorzichtigheid me niet te hebben behoed voor vergissingen. De laatste tijd moet ik steeds vaker erkennen dat een bewering die ik in alle oprechtheid korter of langer geleden heb gedaan, elke grond mist.

Ik heb beweerd dat in De avonden van Gerard Kornelis van het Reve de verveling zo nadrukkelijk wordt beschreven dat het verhaal er zelf vervelend van wordt, maar dat is niet waar. De verveling in het boek zindert van leven.

Ik heb verkondigd dat goed en kwaad niet bestonden: het was juister te spreken van 'gunstig', 'voordelig', 'aangenaam' tegenover 'ongunstig', 'nadelig', 'verschrikkelijk'. Maar het normenstelsel waarin het onderscheid tussen goed en kwaad ligt verankerd, maakt deel uit van de maatschappelijke werkelijkheid, en goed en kwaad bestaan dus wel degelijk.

Ik heb in 1971 niet meegewerkt aan de toen voor het laatst gehouden volkstelling, want ik wilde mij niet gedwongen laten tellen. Maar waarom betaalde ik dan wel gedwongen belasting en verzette ik mij ook verder niet tegen het vele dat de overheid mij voorschreef te doen of te laten?

Ik heb vroeger geloofd dat mensen pas werkelijk zouden 'leven' als hun de ogen werden geopend voor de poëzie, maar dat klopt niet. De meeste mensen zonder kunstzinnige verbeelding, voor wie gedichten ongerijmde opeenvolgingen van woorden zijn, leven en genieten ervan.

Als er een pil bestond die je immuun maakte voor lelijkheid en je in staat stelde welgemoed door Hoog Catharijne of Nieuw Babylon te slenteren en er een kopje koffie te drinken, dan zou ik hem innemen. Ik stel me voor dat ik dan met vollere teugen van het leven zou genieten, maar misschien is ook dat een vergissing.

Ik heb gemeend dat de 'echte' slotregel van Nijhoffs gedicht 'Impasse' nog geschreven moest worden. Die 'echte' regel zou de kortheid van de door Nijhoff gekozen slotregel combineren met de beeldende rijkdom van de door hem verworpen regel. Maar wie anders zou die 'echte' regel kunnen schrijven dan de dichter zelf? En de dichter leeft niet meer, de regel kan dus nooit meer geschreven worden en hoe zou hij dan als de 'echte' kunnen gelden? (*)

Ik heb me er altijd over verwonderd dat er iets bestaat. Er had evengoed niets kunnen zijn, maar van de twee denkbare mogelijkheden - er is niets of er is iets - is alleen de tweede behalve denkbaar en mogelijk ook de werkelijkheid. Het feit dat er iets en niet niets bestaat heeft me meermalen doen duizelen van verbazing. Ten onrechte. Want gegeven het feit dat er iets bestaat had er nooit niets kunnen zijn. In dat geval zou het iets immers uit het niets moeten zijn voortgekomen en daartoe had het niets althans iets moeten bevatten en was het dus niet niets geweest.
Niet overtuigd? Alles stroomt. Iets is er nog niet of het is er alweer niet. Mensen worden geboren, sterven, worden geboren, sterven. De mens is als een bloem des velds, zijn leven als rook, damp. En wat geldt voor de mens, geldt voor het kleinste deeltje van het bestaan. Maar niet voor het bestaan zelf. Omdat het bestaan niet uit het niets heeft kunnen ontstaan is het niets er ook nooit geweest, want er kan niet op enig moment tegelijk niets en iets zijn. Het bestaan bestaat dus los van tijd of duur, kent begin noch einde, en heeft er dus ook nooit niet kunnen zijn.
Nog niet overtuigd? Ik kan me ook zelf maar moeilijk voorstellen dat ik deze keer gelijk zou hebben.

In mijn derde stukje in dit tijdschrift (Jrg 4, Nr 3) verweet ik vertaler W. Jonker van Poesjkins Jewgeni Onegin het gebruik van het woord Kometenwijn. Ik vroeg me af wat ik me daarbij moest voorstellen. 'Zeker een of andere Russische drank, of anders iets heel dichterlijks: neem maar aan dat de dichter er iets prachtig mee bedoelde!' Raadpleging van het uitgebreide commentaar van Vladimir Nabokov bij Jewgeni Onegin (voor het eerst verschenen in 1964, Russische vertaling uit het Engels in 1999) had me kunnen leren dat Kometenwijn wel degelijk bestaat: 'Vina kometi; Fr. 'vin de la comète' is een champagne van de oogst van het jaar van de komeet, gedoeld wordt op de komeet van het jaar 1811, dat zich ook door een ongekende wijnoogst onderscheidde.' Nabokov vermeldt nauwgezet de namen van mensen die de komeet hebben waargenomen en de plaatsen waar en de data waarop ze dat hebben gedaan, waarbij hij zich baseert op een verhandeling van Friedrich Wilhelm August Argelander, Navorsing van de baan van de grote komeet van 1811, Koningsbergen, 1823.
Maar de bij de vertaling gevoegde aantekeningen van Charles B. Timmer hadden me al uit de droom kunnen helpen. Daarin wordt netjes ter toelichting vermeld: 'Een Franse champagne van 1811, het 'kometenjaar', een bijzonder goed wijnjaar, zo genoemd naar een grote komeet die in dat jaar werd waargenomen.' Ik had dus groot ongelijk om Jonker het gebruik van het woord Kometenwijn te verwijten. Hooguit zou je erover kunnen twisten of vina kometi niet beter met 'wijn van de komeet' vertaald had kunnen worden.

* De dichter heeft zijn vrouw gevraagd: ‘Wat wil je dat ik schrijf?’ Haar reactie wordt beschreven in de laatste twee strofen van het sonnet:

‘Juist vangt de fluitketel aan,
haar hullend in een wolk die opwaarts schiet
naar de glycine door het tuimelraam.

Dan antwoordt zij, terwijl zij langzaamaan
druppelend water op de koffie giet
en zich de geur verbreidt: ik weet het niet.’

De oudere versie van de slotregel luidt: én de damp geur wordt: een nieuw bruiloftlied.’
Zie ook Gerrit Komrij In liefde bloeyende, Bert Bakker, 1966, p.35. e.v. Ik meen te begrijpen dat Komrij de voorkeur geeft aan de verworpen slotregel, maar misschien vergis ik me ook hier weer in.
 
************************
Nieuwsgierig naar de uitgaven
van uitgeverij De Sneeuwstorm?
Verwen uzelf en vraag gratis
Het laatste Vlugschrift aan via:
© 2008 Gerbrand Muller
powered by CJ2